Spreuken 4 tot7 (1ste deel) Van oren naar voeten Spreuken 4 tot7 (1ste deel)
« Luister, mijn zoon… » « Toen ik sprak hebben jullie niet geluisterd… » « Laat wie oren heeft goed luisteren ! »
“Mijn zoon, houd vast aan wat je vader je opdraagt, verwerp de lessen van je moeder niet. Bind hun onderricht voor altijd op je hart, wind het om je hals. Moge het je leiden op de wegen die je gaat, moge het over je waken als je slaapt, moge het je raden als je wakker wordt. Want de lessen van je vader en je moeder zijn een lamp, een licht dat je vermaant en de weg wijst naar het leven.” (Spr. 6:20-23) “Leen mij je oor en kom bij mij, luister, en je zult leven.” (Jesaja 55:3) “Dan zal het u goed gaan…” (Deut 4:40; 5:33; 6:3; 10:13,…)
“Laat wie oren heeft om te horen goed luisteren…” “Laat wie oren heeft om te horen goed luisteren…” Waartoe dienen jouw oren? Heb jij een aandachtig oor? Naar wie en naar wat luister je? ‘Luisteren’ naar het onderricht van de ouders, de ouderen, de wijzen, mensen met ervaring, volkswijsheid, de stem van de (goddelijke) Wijsheid: is dit iets wat je met plezier doet, waar je naar op zoek gaat,… of doe je gewoon wat je zelf wilt? In welke mate heeft deze wijsheid jou al geholpen? Heb je ooit al spijt gehad dat je niet geluisterd had? Deel uw ervaringen met elkaar… “… om te leven en gelukkig te zijn”: hoe denk jij hierover? Is dat steeds het geval? Staat wijsheid altijd garant voor leven en geluk? Of is dat afhankelijk van hoe men ‘leven’ en ‘geluk’ definieert? “(onder)houden”, ‘in praktijk omzetten’: is dit niet het moeilijkste deel? Praat hierover met elkaar. “De jeugd is de tijd om wijsheid te leren, de ouderdom is de tijd om de wijsheid in praktijk te brengen.” Wat vind je van dit citaat van Jean-Jacques Rouseau?
“Mijn zoon, sla acht op mijn woorden, neig uw oor tot mijn uitspraken; laat ze niet wijken uit uw ogen, bewaar ze diep in uw hart. Want zij zijn leven voor wie ze vinden, genezing voor hun ganse lichaam. Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens. Doe weg van u de valsheid van mond en houd ver van u de verkeerdheid der lippen. Laten uw ogen voorwaarts blikken en uw oogopslag rechtuit zijn. Laat uw voet een effen pad inslaan en laten al uw wegen vast zijn. Wijk noch ter rechter-, noch ter linkerhand af, houd uw voet verwijderd van het kwade. (Spreuken 4:20-27 – NBG)
Let op de logica van de wijze: de wijsheid wordt eerst ‘ontvangen’ (oren en ogen), vervolgens geassimileerd en geïntegreerd (‘hart’, in de bijbel = centrum van de persoonlijkheid, de wilskracht en bewuste keuze), en tenslotte beleefd, in praktijk gebracht (‘mond’, ‘lippen’, ‘ogen’, ‘voeten’). Bekijk alle werkwoorden in dit tekstgedeelte (actieve werkwoorden, meestal in gebiedende wijs): wat roept dit bij je op? We hadden het al over ‘oren’; nu is er ook sprake van ‘ogen’, ‘mond’, ‘lippen’, ‘hart’ en ‘voeten’. Kun je positieve en negatieve voorbeelden geven van wat je kunt doen met die verschillende lichaamsdelen? Hoe kun ze op een ‘wijze’ manier gebruiken? ‘Gezondheid of genezing voor het hele lichaam’: is dit een automatisch iets? Hoe begrijp jij die idee van gezondheid of genezing?
“Zes dingen haat de HEER, zeven dingen zijn hem een gruwel: ogen die hooghartig kijken en een tong die liegt, handen die onschuldig bloed vergieten en een hart dat op het kwade zint, voeten die zich naar de misdaad reppen en getuigen die bedriegen, altijd liegen, en zij die stoken tussen broers.” Spreuken 6:16-19 “Een kwaadaardig mens, een onbetrouwbaar iemand, strooit voortdurend leugens rond. Hij knijpt heimelijk zijn oog dicht, geeft een tikje met zijn voet, een verborgen vingerwijzing. Zo iemand zit vol leugen en bedrog, is altijd uit op kwade zaken, zaait voortdurend tweedracht. Daarom gaat hij plotseling ten onder, daarom komt hij ten val, in een oogwenk, en hij komt het niet te boven.” – Spreuken 6:12-15
Vergelijk beide schriftgedeelten (6:16-19 en 12-15) met het gedeelte dat we hiervoor hebben bestudeerd (4:20-27). Deel uw bevindingen met elkaar. Wat zou jouw spontane antwoord zijn op de vraag waar God van houdt of wat Hij haat? Zou je dan aan Spreuken 6:16-19 denken, of aan Micha 6:8 ? Het valt op dat wat de Heer haat houdingen en gedragingen zijn die anderen schade berokkenen. God is bijzonder begaan met de intermenselijke en sociale relaties (cfr. ook de Decaloog: 6 van de 10 Woorden gaan over menselijke relaties!). Wat roept dit bij je op? Welk belang hecht jij hieraan in je geloofsleven?
“Ga naar de mieren, luiaard, kijk hoe ze. werken en word wijs “Ga naar de mieren, luiaard, kijk hoe ze werken en word wijs. Hoewel er onder hen geen leider is, geen aanvoerder, geen koning, halen ze in de zomer voedsel binnen, leggen ze in de oogsttijd een voorraad aan. Hoe lang nog, luiaard, zul je blijven slapen, wanneer kom je uit bed? Nog even dan? Nog even slapen, nog een beetje rusten, een ogenblik nog blijven liggen? Armoede overvalt je als een struikrover, gebrek slaat je neer als een bandiet.” Spreuken 6:6-11 => Zie ook 19.15; 26.13-16
De wijze nodigt uit om het gedrag van de mier De wijze nodigt uit om het gedrag van de mier te observeren en er wijze lessen uit te trekken. Ben jij iemand die de natuur observeert, de ge- dragingen van dieren,..? Leer je daar iets uit? Brengt het je wijsheid bij? Voorbeelden? Vooruitziend zijn (zoals de mier), vandaag zorgen voor morgen: in hoeverre is dit nodig? Zijn er grenzen? 1°) Een volkse wijsheid (gebaseerd op een uitspraak van Jezus in een specifieke context (Mat 6:24-34) stelt: “Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last.” 2°) In een parabel hekelt Jezus een rijke dwaas (Lucas 12:13-21): is dit in tegenspraak met de raad van de wijze, of gaat het in de voorbeelden hierboven over iets anders? Betekent ‘luiheid hekelen’ dat je iemand het recht op rust en deugddoende ontspanning ontzegt? Bestaat het leven alleen maar uit hardnekkig werken? Hoe kun je het evenwicht bewaren? Spreuken 6:6-11 doet denken aan de fabel van La Fontaine over ‘de krekel en de mier’ (zie de tekst onderaan). Ben jij een krekel of eerder een mier? Als je een mier bent: zou jij reageren zoals de mier in de fabel wanneer een krekel aan je deur komt kloppen?
Mijn zoon, als je borg staat voor een ander, hem dat met handslag hebt beloofd, als je aan je woord gebonden bent, vastgeketend zit aan je belofte – bevrijd je dan, mijn zoon, want die ander heeft je in zijn greep. Vooruit, vat moed, ga op hem af, ga niet slapen, gun jezelf geen rust voordat je je van hem hebt losgemaakt, zoals een gazelle ontkomt aan de jager, een vogel ontsnapt aan de vogelaar. - Spreuken 6:1-5
Heb je ooit voor iemand borg gestaan. Of iemand anders voor jou Heb je ooit voor iemand borg gestaan? Of iemand anders voor jou? Hoe zou je reageren indien iemand het jou vroeg? Heb je positieve en negatieve voorbeelden van zo’n engagement? Jezus zei: “Geef aan wie vraagt, keer je niet af van wie iets van jou wil lenen.” (Mat 5:42) Naar wie moet je luisteren: naar Jezus of naar de Spreukendichter? Spreken beiden wel over hetzelfde? Vrijelijk geven, rekening houdend met mogelijke limieten en beperkingen… of zich ondoordacht engageren: waar zit de wijsheid?