Spreuken: De nederige wijze
De indeling van Spreuken I. 1:1 – 9:18 Spreuken van Salomo, zoon van David en koning van Israël (1:1) II. 10:1 – 22: 16 Spreuken van Salomo (10:1) III 22:17 – 24:22 Luister naar de woorden van de wijzen (22:17) IV 24:23 – 34 Ook deze zijn van de wijzen (22:23) V 25:1 – 29 Spreuken van Salomo, bijeengebracht door de dienaren van koning Hizkia (25:1) VI 30:1 – 33 Woorden van Agur, de zoon van Jake (30:1) VII 31:1 – 31 Onderricht van koning Lemuël (31:1) Deel 1 Deel 2 Deel 3
Hebt u wel eens een punt bereikt waar u het gevoel had zo moe te zijn, niet omdat u zwaar fysiek werk had gedaan, maar gewoon omdat u zich in een situatie bevond waar u niets van begreep? Na zoveel weken de spreuken te hebben bestudeerd waarom denkt u dat het begin van alle wijsheid, kennis van God is? En wat is dan die kennis van God? Puur intellectueel, feitelijk of juiste kennen zoals je vrienden kent? In vers 2 zegt de schrijver dat hij dommer is dan ieder ander en dat elk menselijk inzicht hem ontbreekt. Als je vers 3 als parallel tekst ziet (het zegt op een andere manier hetzelfde). Wat heeft hij dan niet opgedaan waardoor hij zich dom voelt en waarvan weet hij niets, zodat hij elk menselijk inzicht ontbreekt? In welk opzicht maakt hem dat nou dom?
vers 5 vers 6 Elk word van God is getoetst , hij is een schild voor wie bij hem hun toevlucht zoeken, vers 5 vers 6 Voeg niets aan zijn woorden toe, anders straft hij je en blijk je een leugenaar
Geldt het ook in uw leven dat elk woord van God getoetst is Geldt het ook in uw leven dat elk woord van God getoetst is? Elke uitspraak van God bleek altijd waar te zijn? Of concludeert u meteen dat als het niet klopt, dat het dan geen uitspraak van God was? Hoe ervaart u het als iemand zijn mening geeft, maar tegelijkertijd duidelijk maakt dat dat niet zijn mening is maar eigenlijk die van God? Heeft u zich zelf daar ook wel eens schuldig aan gemaakt? Wat vindt u wijsheid? Letterlijk de woorden van God nemen of juist in de woorden van God zijn geest ontdekken?
Maak me niet arm, maar ook niet te rijk, voed me slechte met wat ik nodig heb.
Ervaart u rijkdom in uw leven als een zegen van God of kunt u de schrijver van Spreuken in dit geval ook begrijpen? Iedereen heeft wel eens een moment van relatieve armoede meegemaakt in zijn leven. Heeft u toen die armoede wel eens als excuus gebruikt om bepaald gedrag van uzelf goed te praten? Als iedereen “genoeg” nastreeft, hoe zou onze wereld er dan uit zien? In hoeverre is dat meer of minder een zegen dan dat iedereen rijkdom nastreeft?