De theorie achter de verhalen 1 t/m 4 Module Fictie blok 1 t/m 4 De theorie achter de verhalen
Werkelijkheid of fantasie? 1 Werkelijkheid of fantasie? Fictie = verhalen in boeken, strips, films en tv-series die door schrijvers verzonnen zijn. Voorbeelden van fictieve teksten: strips. Schrijversbedoeling van fictieve teksten: lezen/kijken voor je plezier. Non-fictie = teksten over echte mensen en echte gebeurtenissen. voorbeelden van non-fictieve teksten: nieuwsberichten, sportuitslagen, studieboekenkookboeken en de telefoongids. Schrijversbedoeling van non-fictieve teksten: informatie geven.
Realistisch of niet-realistisch? 1 Realistisch of niet-realistisch? Realistisch = verzonnen verhalen die lijken op de werkelijkheid. Alles zou in het echt kunnen gebeuren en er kunnen personages in voorkomen die echt (hebben) bestaan. Niet-realistisch = verhalen waarin dingen voorkomen die in de werkelijkheid niet kunnen gebeuren.
1 Beoordelen van fictie Je geeft je mening over fictie d.m.v. beoordelingswoorden. Voorbeelden van beoordelingswoorden: Spannend – saai – niet-realistisch – (on)geloofwaardig – (on)waarschijnlijk – vlot verteld – langdradig – verrassend – (on)voorspelbaar – (on)begrijpelijk – etc. Kijk voor meer beoordelingswoorden op blz. 170 in je TB.
2 Tijd in verhalen Als je over tijd in verhalen praat, dan kan je 3 verschillende dingen bedoelen: De tijd waarin het verhaal speelt: verleden, in de geschiedenis, in de moderne tijd of in de toekomst (verleden – heden – toekomst); De tijd die binnen een verhaal verstrijkt: je geeft dan aan hoeveel tijd er voorbij gaat in het verhaal zelf: een maand, een dag, een jaar, etc.; De volgorde waarin de gebeurtenissen worden verteld: chronologisch (precies in de volgorde zoals het gebeurd is), niet-chronologisch (er zit een terugblik / flashback in het verhaal, of een terugverwijzing, vooruitwijzing of tijdsprong).
Personen en relaties - I 2 Personen en relaties - I Hoofdpersoon = de belangrijkste persoon in het verhaal. Deze persoon leer je goed kennen, zowel van binnen (gevoel) als van buiten. Bijfiguur = deze persoon is minder belangrijk en leer je dan ook minder goed kennen. Wanneer je een person moet beschrijven dan let je op de volgende 3 dingen: Karaktereigenschappen: wat doet, zegt en denk een persoon? Zie hiervoor blz. 171 in je TB. Zichtbaar uiterlijk: hoe ziet de persoon eruit? Onzichtbare kenmerken: dingen die je niet aan de buitenkant ziet, zoals geloof, armoede, afkomst, handicap of ziekte.
Personen en relaties - II 2 Personen en relaties - II De personages in een verhaal hebben een relatie tot elkaar: Helpers: mensen die een goede relatie met de hoofdpersoon hebben. Tegenstanders: hebben geen goede relatie met de hoofdpersoon. LET OP: De relaties kunnen ineens veranderen. Zo kan een helper veranderen in tegenstander en kan een tegenstander ineens een helper worden in het verhaal.
3 Spanning in verhalen Een schrijver kan een verhaal op de volgende manieren spannend maken: Open plekken in een verhaal Gevaarlijke situatie van de hoofdpersoon Enge omgeving in het verhaal
3 Spanning in verhalen Een schrijver kan met speciale trucs het verhaal nog spannender maken: Uitstellen: pas op het einde weet je hoe het zit. Onverwachte gebeurtenissen. Overspringen naar een andere verhaallijn. Je op een dwaalspoor brengen. Je krijgt vermoedens over wat er zal gebeuren: je leest dan automatisch verder of jouw vermoeden klopt of niet. De schrijver kan vertragen; hij vertelt dan heel veel details. Maar hij kan ook gaan versnellen; hij vertelt dan minder uitgebreid.
3 Vertelvormen Alwetende verteller: er is in het verhaal een verteller die alles weet. Deze verteller is geen persoon uit het verhaal, maar je leest wel de gedachten en gevoelens van meer personen die in het verhaal voorkomen. De verteller laat je afwisselend kijken vanuit verschillende personen. Ik- verteller: het verhaal wordt door de hoofdpersoon in de ik-vorm verteld. Je beleeft alles vanuit deze ik-persoon. Alleen van hem of haar lees je de gevoelens en gedachten. Hij-zij- verteller: het verhaal wordt verteld vanuit de hoofdpersoon in de hij- of zij-vorm. Je beleeft alles vanuit de hij- of zij.
Achtergrondinformatie 4 Achtergrondinformatie