Samenvatting Intro Samenvatting: Na paragraaf 2 even kort 3 minuten praten. Elke leerling schrijft tijdens de samenvatting ten minste twee vragen voor de docent op. Beantwoorden vragen Einde van de les
Paragraaf 1 Kennen: De verschillen tussen de formele en informele sector Verschillen tussen een individuele en een collectieve arbeidsovereenkomst Welke soort arbeidsrelaties er zijn (fulltime, parttime en tijdelijke oproepkrachten) Kunnen: - Uitleggen wat arbeidsverdeling en arbeidsproductiveit met elkaar te maken hebben.
Werknemers en werkgevers stellen samen met de werkgever de cao op Dit betekent collectieve arbeidsovereenkomst. Bijvoorbeeld cao bouwnijverheid, cao metaal en techniek. Hierin staan afspraken tussen werkgevers en werknemers over het salaris, de arbeidstijden, vrijedagen, etc. De afspraken in de cao gelden voor iedereen die werkt in die sector. Dus ook voor niet-vakbondleden. Je kunt daarnaast nog persoonlijk afspraken maken met je baas. Bijvoorbeeld over hoeveel uur je gaat werken. Deze individuele afspraken noem je de individuele arbeidsovereenkomst. Dit is dus extra bovenop de afspraken in de cao.
Paragraaf 2 Kennen: Verschil tussen vraag en aanbod van werk weten. Waardoor verschil in loon wordt verzaakt Verschil tussen volksverzekeringen en werknemersverzekeringen weten. Voorbeelden van uitkeringen kunnen noemen. Bijvoorbeeld: AOW-uitkering = volksverzekering. Kunnen: Van brutoloon naar nettoloon kunnen rekenen. Koopkracht verandering van een inkomen berekenen
Brutoloon:Het bedrag dat de werkgever betaalt nettoloon= brutoloon- loonheffing- premies werknemersverzekeringen- overige inhoudingen. Brutoloon:Het bedrag dat de werkgever betaalt Loonheffing = loonbelasting +premies volksverzekeringen. - Premies werknemersverzekeringen: verzekering voor alleen werknemers. (bron 2) Nettoloon: loon dat werknemer op de bank krijgt.
Paragraaf 3 Kennen: Weten wat de begrippen betekenen Kunnen: Uitleggen hoe een hoogconjectuur ontstaat en wat dit betekent voor een land. (Hoog BBP, weinig werkloosheid) Uitleggen hoe een laagconjectuur ontstaat en wat dit betekent voor een land. (Laag BBP, veel werkloosheid)
Beroepsbevolking= mensen met betaald werk en werklozen Beroepsbevolking= mensen met betaald werk en werklozen. Dus iedereen die werkt of wil werken. aantal werklozen werkloosheidpercentage = ----------------------- × 100 beroepsbevolking
↕ = BBP Laag conjunctuur Weinig productie dus weinig werk = veel werklozen Hoog conjunctuur Veel productie dus veel werk = weinig werklozen
Paragraaf 4 Kennen: Weten hoe de overheid werkloosheid probeert op te lossen. Kunnen uitleggen:
Wat kan de overheid doen tegen werkloosheid? Uitkeringen omlaag. scholing Overheid moet mensen in dienst nemen. Kortere werkweken, waardoor er tijd voor anderen vrijkomt. Mensen verplichten om minder leuk werk te doen. Anders geen uitkering Zorgen dat mensen meer gaan kopen, waardoor er meer geproduceerd moet worden -> dus meer werk.