De Filosoos: Top Twaalf Filosofen Nr.2: Aristoteles zaterdag 10 september 2011 - presentatie door Michiel
Leven Aristoteles: kort overzicht 384 (geboren in Stageira) – 322 v. Chr. Zoon van arts (van grootvader van Alexander de Grote). Vroeg wees en opgevoed door zijn oom Proxenus. 367 – 347 v. Chr.: leerling van Plato op zijn Academie in Athene. 342 – 340 v. Chr.: privéleraar van Alexander de Grote in Macedonië. We weten niet wat de filosoof Alexander de Grote precies geleerd heeft, maar het is aannemelijk dat de politieke visie die Aristoteles jaren later in zijn boek “Politika” uit de doeken zou doen, aan de orde is gekomen. 335 – 323 v. Chr.: docent in wandelgangen (Peripatos) van Lyceum in Athene en aldus stichter van de “peripatetische school”. 323 v. Chr.: gevlucht uit Athene naar Chalkis vanwege anti-Macedonische sfeer (na dood Alexander de Grote) en aanklachten wegens collaboratie en goddeloosheid. Zijn motivering voor zijn vlucht was dat hij de Atheners (na de doodstraf van Socrates) een tweede vergrijp tegen de filosofie wilde besparen. 322 v. Chr.: Aristoteles overlijdt in Chalkis aan een maagkwaal.
Betekenis Aristoteles voor de filosofie Aristoteles wordt samen met Socrates en Plato beschouwd als de grote drie (grondleggers) van de westerse Filosofie.
De eerste “homo universalis” Aristoteles was de eerste “homo universalis”: een veelzijdige geleerde, zeg allround wetenschapper (hij was bekwaam in alle toenmaals bekende wetenschappen: filosofie, psychologie, politieke en sociale wetenschap-pen, wiskunde en natuurwetenschappen, taal- en letterkunde en theater)
Werken van Aristoteles Aristoteles zou 170 werken hebben geschreven, waarvan er 47 bewaard zijn gebleven (zijn geen boeken, maar meer geschriften en kladversies). Het Corpus Aristotelicum (de verzamelde werken van Aristoteles) zijn onder te verdelen in: Een groep werken op het gebied van de logica en methodologie: Organon Werken gericht op een verklaring van de werkelijkheid (in het bijzonder de natuurverschijnselen) Werken over “de eerste filosofie”: Metafysica Werken over praktische filosofie: Ethica Nicomachea
Betekenis Aristoteles voor de wetenschap: de Logica (1) Aristoteles legde de basis voor de logica als wetenschap Voorbeeld logica van Aristoteles In echte wetenschap kan men alleen uit het algemene het bijzondere afleiden (deductie) en níet andersom (inductie): syllogisme Syllogisme bestaat uit drie delen: Maiorpremisse (Alle mensen zijn sterfelijk) Minorpremisse (Plato is een mens) Conclusie (Plato is sterfelijk) In de wetenschap moeten soms ook waarheden worden geaccepteerd die overduidelijk waar zijn en waarvoor geen bewijzen hoeven te worden geleverd: axioma’s (uitgangspunt van een deductief systeem, dat zelf niet verder kan worden gededuceerd). Axioma’s kunnen zelfs dienen als bewijs voor andere stellingen!
Betekenis Aristoteles voor de wetenschap: de Logica (2) Aristoteles heeft ook een grote bijdrage geleverd aan de logica door het invoeren van groepen en categorieën. Volgens Aristoteles konden alle dingen in de natuur worden onderverdeeld in groepen en subgroepen. Zo deelde hij om te beginnen alle dingen in de natuur op in diverse groepen: Levenloze dingen Levende dingen 2a. levende gewassen/planten 2b. levende wezens: 2b1) Dieren 2b2) Mensen etc. Aristoteles zag een gelaagdheid in de natuur, waarbij er een geleidelijke overgang was van eenvoudige gewassen/planten naar meer gecompliceerde en van eenvoudige dieren naar meer gecompliceerde, tot – bijna helemaal bovenaan - de mens. Aristoteles zag God als het absolute hoogte-/eindpunt van de gelaagdheid van de natuur. God was naar de mening van Aristoteles de eerste oorzaak van alles, de onbewogen beweger, datgene wat al het andere in gang zet.
(Leerling) Aristoteles tegenover (Leraar) Plato (1) (o. a (Leerling) Aristoteles tegenover (Leraar) Plato (1) (o.a. aan de hand van geschriften: Metafysica) Daar waar Plato zich bezig hield met de eeuwige vormen/ideeën en niet met bijvoorbeeld veranderingen in de natuur, richtte Aristoteles zich juist wel op de levende natuur en alle veranderingen daarin. Voor Plato was de hoogste graad van de werkelijkheid datgene wat wij met ons verstand denken; voor Aristoteles was de hoogste graad van de werkelijkheid datgene wat we met onze zintuigen waarnemen (analytisch, wetenschappelijk). Aristoteles geloofde niet in de ideeënwereld van Plato. Hij was een echte wetenschapper. In zijn geschriften die Aristoteles na zijn werken over de natuur/fysica schreef (Metafysica genoemd: wat na de natuur/fysica komt, wat de natuur overstijgt. Anders geformuleerd, bestudeert de Metafysica “de attributen van het zijnde”: Alles wat is, vertoont volgens Aristoteles bepaalde karakteristieken uitsluitend op grond van het feit dat het is), keerde hij zich duidelijk tegen de Ideeënleer van Plato. Zo zette Aristoteles zich flink af tegen het “platonisch dualisme” tussen Idee en Reële dingen. Volgens Aristoteles lag het wezen/substantie (“ousia”) van de dingen in de dingen zelf. Dit leidde tot een ander soort dualisme, het dualisme tussen Materie en Vorm. Volgens Aristoteles bestaat de werkelijkheid uit allerlei afzonderlijke dingen die zelf een eenheid van vorm (die bestaat uit alle specifieke eigenschappen van een ding, bijvoorbeeld van een kip: fladderen, kakelen, eieren leggen etc.) en materie (het materiaal waarvan het ding/de kip is gemaakt) zijn. Als een kip dood gaat is de vorm weg en blijft alleen de materie over, maar dan is het geen kip meer.
(Leerling) Aristoteles tegenover (Leraar) Plato (2) Aristoteles verbond zijn leer van materie en vorm tot een synthese van het worden: op de onderliggende (Gr.: hypokeimenon) materie/stof ent zich de vorm van de dingen. In de materie bestaat het wezen slechts als een mogelijkheid die dankzij de vorm werkelijkheid verwerft. Eenvoudiger gezegd: alle materie in de natuur heeft de mogelijkheid om een bepaalde vorm te bereiken en uiteindelijk bereikt (en wordt) het “de werkelijkheid”. Dit ontplooien/ontwikkelen (van materie en vorm) van mogelijkheid tot werkelijkheid noemde Aristoteles entelechie (afgeleid van het woord “telos” wat “doel” betekent). Aristoteles gaf voor deze ontplooiing/ontwikkeling vier oorzaken: De stof(materiële)-oorzaak: ieder ding bestaat uit materie (bijvoorbeeld een huis uit stenen, dakpannen etc.) De werk(bewegende)-oorzaak: elke ontwikkeling heeft een motor nodig die haar voortstuwt (een huis heeft het werk van arbeiders nodig) De vorm-oorzaak: een ding wordt door zijn vorm bepaald (een huis door zijn ontwerp) De doel-oorzaak: niets gebeurt zonder doel (een huis wordt gebouwd om je te beschermen tegen het weer). Dit is een belangrijke grondregel van Aristoteles: alles (wat) in de natuur (gebeurt) heeft een doel. Samengevat: volgens Aristoteles bestaat de werkelijkheid uit verschillende, afzonderlijke dingen die een eenheid van vorm en materie zijn, die steeds weer door verschillende oorzaken veranderen en die altijd een doel hebben.
Aristoteles: psychologie en ethiek (1) De ziel was volgens Aristoteles het vormprincipe van het lichaam: “De ziel is de hoogste entelechie van elk lichaam dat het vermogen tot leven in zich draagt.” Aristoteles onderscheidde drie zielsdelen: De vegetatieve of plantenziel (de voeding) De sensitieve of dierenziel (de gewaarwording en de beweging) De rede (alleen bij de mens: de geestelijke activiteit, het denken) In de Ethiek was Aristoteles van mening dat ieder wezen van nature streeft naar een goed waarin hij zijn voltooiing vindt. Het menselijk goede is die activiteit van de ziel die met de rede overeenstemt. In deze activiteit vindt de mens de eudaimonie (gelukzaligheid) als het einddoel van zijn streven dat niet van uiterlijke omstandigheden afhankelijk is. Geluk was volgens Aristoteles kortom het ultieme doel van het menselijk bestaan. Daarbij onderscheidde Aristoteles drie vormen van geluk: Een leven vol lust en genot Het leven als vrije en verantwoordelijke burger Het leven als onderzoeker en filosoof Voor een gelukkig leven dienden volgens Aristoteles alle drie vormen aanwezig te zijn.
Aristoteles: psychologie en ethiek (2) Om het specifiek goede van de ziel nauwkeuriger te bepalen, maakte Aristoteles een onderscheid tussen twee deugden (voor Aristoteles is een deugd het midden tussen twee ondeugden in; zo is moed bijvoorbeeld het midden tussen lafheid en overmoed): De dianoëtische deugden (specifiek): de uitoefening van de rede (wijsheid). De ethische deugden (algemeen): de wetten waar iedereen zich aan moet houden. Pas uit het samenspel van wijsheid en ethische deugd ontstaat de zedelijke houding van de mens.
Aristoteles en politiek Aristoteles was van mening dat de mens van nature een politiek dier is. Zonder de maatschappij geen deugdelijke (zie vorige pagina) en fatsoenlijke mensen. Volgens Aristoteles waren er drie goede vormen om de staat te organiseren. Al deze staatsvormen hebben echter ook een negatieve variant: Monarchie (negatieve variant: tirannie) Aristocratie (negatieve variant: oligarchie, omdat die uitsluitend de bevoordeling van de eigen klasse voor ogen heeft) Democratie/gematigde volksheerschappij/“Politeia” (negatieve variant: volkstirannie) Aristoteles had geen voorkeur voor een van de drie vormen, maar hij vond de laatstgenoemde het gemakkelijkst uitvoerbaar en het stabielst.
Citaten van Aristoteles "De mens is een sociaal dier, hij is niet gemaakt om alleen te leven.“ "De natuur doet niets zonder doel.“ "Een goede daad verrichten is makkelijk; de gewoonte ontwikkelen om dat altijd te doen niet.“ "Een stelling is gemakkelijker te weerleggen dan op te stellen.“ "Geluk is geheel afhankelijk van onszelf.“ "De mens is van nature een politiek dier.“ "Goed begonnen is het halve werk.“ "Het enige wat je met liegen bereikt is niet geloofd worden als je de waarheid spreekt.“ "Ik noem hem dapperder die zijn begeerten overwint dan hij die over zijn vijanden zegeviert; want de moeilijkste overwinning is de overwinning op zichzelf.“ "Je hebt een beetje geluk nodig om gelukkig te worden.“ "Plato heb ik lief, maar de waarheid heb ik liever.“ "Vriendschap is één ziel in twee lichamen.“ "Wat men moet leren doen, leert men door het te doen.“