Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdJohan Vermeiren Laatst gewijzigd meer dan 10 jaar geleden
1
Integrale Jeugdhulp in Pilootregio Oost-Vlaanderen
Introductie voor CLB’s
2
Vooraf Dit materiaal is volledig gebaseerd op het materiaal van de intersectorale IJH-introductie-sessies van het Pilootteam IJH Oost-Vlaanderen. De wijzigingen zijn beperkt tot CLB-specifieke info. Tip: lees zeker ook de PPT-notities die het Pilootteam maakte. (Klik op Beeld, en vervolgens Notitiepagina) Kijk voor gebruik, steeds op of je wel over de laatste versie beschikt. We verwachten nog heel wat wijzigingen. Kijk zeker ook eens op Daar vind je alle officiële communicatie i.v.m. IJH in de pilootregio Oost-Vlaanderen.
3
Wat staat er op til?
4
Op til: Integrale Jeugdhulp 2.0
Wat betekent dit voor de verschillende spelers in het nieuwe landschap? Vermaatschappelijking van de jeugdhulp Tijdige toegang tot de jeugdhulp Hulp continuïteit waarborgen Op een gepaste wijze omgaan met verontrusting Voorzien in een aanbod crisisjeugd hulp Maximale participatie van de minderjarige en zijn gezin In het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp is er sprake van zes kernopdrachten. Samen vormen die de ‘missie’ van Integrale Jeugdhulp. We gaan die nu één voor één overlopen.
5
Vermaatschappelijking van de jeugdhulp
Waarom tilt IJH hieraan: Maximale aandacht voor de eigen krachten in netwerk, familie, maatschappij Hefbomen: Gebruik maken van aangepaste methodieken Verslag doen van krachtgericht werken bij stap naar toegangspoort of naar gemandateerde voorzieningen Waarom tillen we hieraan? Duidelijk een nieuw accent in vergelijking met de ‘IJH 1.0’ is de aandacht voor de vermaatschappelijking van de hulp. Vermaatschappelijking is een tendens die in vele sectoren binnen Integrale Jeugdhulp en daarbuiten, opduikt. Wat wordt er mee bedoeld? Het is een appèl om verder te kijken dan de reguliere, professionele hulpverlening die zich gevestigd heeft in organisaties met personeel, regelgeving e.d.m. Een appèl om formele en informele hulp beter met elkaar te verbinden. Een pleidooi om de buurt, het sociale netwerk, de familie, vrijwilligers e.d.m. een volwaardige plek te geven in het verlenen van hulp. Hoe kan het sociale netwerk, het familiale netwerk, de context… een sterkere rol spelen in de ondersteuning van de hulpvrager? Welke hefbomen hebben we om hieraan te tillen? Er zijn de laatste jaren nogal wat methodieken in opgang die deze vermaatschappelijking hoog in het vaandel dragen, en die er ook een gezicht aan geven. Sinds een tweetal jaar ondersteunt IJH via een samenwerking met het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk de methodiek Eigen Kracht Conferenties. Een vergelijkbare methodiek specifiek in Oost-Vlaanderen is het Familie Netwerkberaad. Eerder binnen de sfeer van de personen met een beperking, situeert zich de methodiek van de Persoonlijke Toekomstplanning, waarin men met de centrale hulpvrager een persoonlijk toekomstplan probeert uit te bouwen, in nauwe samenhang met de persoonlijke omgeving van die hulpvrager. Binnen het VAPH is er serieus geïnvesteerd in deze tendens van vermaatschappelijking, getuige daarvan de oprichting van de Diensten voor Ondersteuningsplan. Deze diensten zijn er voor mensen met een beperking of een vermoeden van een beperking (m.a.w. het hoeft hier niet te gaan om iemand met een PEC-ticket, dit is dus nu al rechtstreeks toegankelijk). Deze dienst gaat samen met de persoon in kwestie op zoek hoe eerst en vooral het familiale/sociale netwerk ondersteunend kan zijn, vervolgens hoe andere vormen van formele hulpverlening een rol kunnen spelen, en tenslotte hoe de hulpverlening in het VAPH een rol kan spelen. Ook in Oost-Vlaanderen is er één dienst (dus met provinciaal werkingsgebied) sinds begin dit jaar actief om dit waar te maken. In de sfeer van de Bijzondere Jeugdbijstand is er het project Columbus. Columbus werkt in Oost-Vlaanderen op dit moment samen met het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg Gent-Eeklo volgens de methodiek van de positieve heroriëntering. Een aantal casussen die in het CBJ besproken worden om een traject van hulpverlening in de BJB op te starten, starten niet met dat traject maar worden naar het project Columbus doorgestuurd. Columbus gaat in die casus op zoek naar positieve krachten in het informele en in het formele circuit om op die manier een ander traject uit te tekenen waardoor langdurige/ingrijpende hulp in de BJB vermeden kan worden. En er is hierover een primeur: de beslissing is genomen dat dit project tijdens de pilootfase de helft van zijn aanbod zal inzetten ‘losgekoppeld’ van het OCJ en dus beschikbaar is voor samenwerking met de partners in het rechtstreeks toegankelijke veld (brede instap en anderen) binnen het werkingsgebied van het netwerk Deinze-Eeklo-Gent. We zijn hierover al in gesprek met Columbus en de concrete modaliteiten en afspraken hiervoor zullen verder uitgewerkt worden in de netwerkstuurgroep Deinze-Eeklo-Gent. Een andere hefboom om aan deze ontwikkeling te werken is de koppeling die gemaakt zal worden met aanmelden bij de toegangspoort of bij de gemandateerde voorzieningen. Concreet: wanneer je een casus aanmeldt bij de toegangspoort of bij een van de gemandateerde voorzieningen, dan zal je daarbij moeten aangeven wat er al gebeurd is op het vlak van ‘krachtgericht of netwerkgericht werken’. Meer daarover: vandaag in de toelichting over aanmelden bij de toegangspoort, en op onze volgende dag in de toelichting over aanmelden bij de gemandateerde voorzieningen.
6
Jeugdhulpcontinuïteit waarborgen
Waarom tilt IJH hieraan : Cliënten naadloze jeugdhulp bieden Hefbomen: Expertise delen om verwijzingen te vermijden Goede verwijsafspraken maken en opvolgen Cliëntoverleg inschakelen Bemiddeling inschakelen Bijstandspersoon betrekken Waarom tillen we hieraan? De zorg voor continuïteit in de hulp is altijd al een belangrijk aandachtspunt geweest in IJH. De grenzen tussen voorzieningen, organisaties, sectoren… mogen niet als effect hebben dat het traject van de cliënt verbrokkeld verloopt. In een hulpverleningslandschap dat sterk ‘verkaveld’ is, waar de verschillende sectoren/organisaties hun eigen terminologie en hun eigen spelregels hebben voor opname, is dat risico nochtans reëel. Zeker wanneer het traject van die cliënt vrij complex in elkaar zit of als de hulpverlening niet evident verloopt. We moeten er dus bewust voor zorgen dat de hulp naadloos of toch minstens met zo weinig mogelijk ‘breuken’ in het traject verloopt. Welke hefbomen hebben we om hieraan te werken? Een eerste en misschien wel de belangrijkste manier om aan continuïteit te werken, is ervoor zorgen dat we niet hoeven te verwijzen. Met andere woorden als de cliënt op één plaats de hulp krijgt die hij nodig heeft, dan is er ook weinig risico op breuken in het traject. Wat kunnen we daarvoor doen? Organisaties versterken om zelf verder aan de slag te gaan, ook als het moeilijk gaat. Als de problematiek van een cliënt ‘boven mijn petje gaat’, dan zijn er twee manieren om daar op te reageren. Ik kan zoeken naar een andere hulpverleningscontext met expertise op dat vlak en de cliënt daar naar verwijzen. Of ik kan proberen om die expertise in mijn organisatie binnen te trekken. Ander geformuleerd, en een beetje sloganmatig: moet de cliënt naar de expertise of moet de expertise naar de cliënt? Uiteraard zijn er grenzen aan de mogelijkheden van een organisatie om expertise binnen te halen; het kan ook niet de bedoeling zijn dat iedereen dan maar alles aankan. Maar er is zeker nog ruimte om wel van andere organisaties te leren. Er zijn veel ontwikkelingen op het terrein die proberen om expertise te delen. Ik som er enkele op: het Outreach-project van de provincie Oost-Vlaanderen, Outreach Vlaanderen in …, de zorgtoeleiding vanuit K-dienst Fioretti… Expertise delen is ook een belangrijke doelstelling in Stent Oost-Vlaanderen: uitwisseling tussen de sectoren BJB, Geestelijke Gezondheidszorg en nu ook VAPH. Stent heeft trouwens recent een mooi duwtje in de rug gekregen door de goedkeuring van een provinciaal project om aan wisselleren te doen. Ook het netwerk Waas en Dender heeft een uitgebreid actieplan om zorg te dragen voor continuïteit, onder de naam ‘Halt aan de caroussel’. Maar natuurlijk moet er soms toch echt wel verwezen worden naar andere hulpverlening. Het is dan belangrijk om dat zo goed mogelijk te doen. Binnen IJH is dit in de voorbije jaren op verschillende manieren een belangrijk item geweest: hoe kunnen we goede verwijsafspraken maken, wat verwachten de ene organisatie daarin van de andere, hoe maken we dat de cliënt in deze beweging centraal blijft staan. Denk alleen al aan de ogenschijnlijk heel eenvoudige afspraak om, als je iemand naar een andere dienst verwijst, eerst zelf met die dienst contact op te nemen om je er van te vergewissen dat je de juiste verwijzing maakt. Naadloze hulp kan ook zeker gebaat zijn met het nodige overleg tussen de hulpverleners, in samenspraak met de cliënt. Er bestaat daarvoor allerhande overleg op casusniveau. Vanuit IJH hebben we de voorbije jaren ook een specifieke vorm van cliëntoverleg gestimuleerd , met name cliëntoverleg met een externe voorzitter. We zetten hiervoor middelen in vanuit IJH en we doen dit in samenspraak met de provincie en de RWO’s. Een nieuwe hefboom in het nieuwe decreet is de organisatie van bemiddeling. We willen een specifieke vorm van bemiddeling bij conflicten mogelijk maken en beschikbaar stellen binnen heel het veld van de jeugdhulp. Over deze bemiddeling en over het cliëntoverleg horen jullie straks meer in een aparte toelichting. Nog een andere nieuwe hefboom is de figuur van de bijstandspersoon. Het decreet maakt mogelijk dat de cliënt een bijstandspersoon naar keuze aanduidt, en deze krijgt in het decreet een duidelijk statuut en een aantal bijhorende rechten.
7
Waarom tilt IJH hieraan :
Voorzien in een aanbod crisisjeugdhulp Waarom tilt IJH hieraan : Elke minderjarige in crisis de gepaste jeugdhulp bieden Hefbomen: Engagementen opnemen in het jeugdhulpprogramma crisis: meldpunt, interventie, begeleiding, opvang Waarom tillen we hieraan? Dit is een doelstelling die al vele jaren hoog op de agenda staat binnen IJH: er voor zorgen dat elke minderjarige in crisis een gepast hulpaanbod krijgt. Crisissen doen zich in alle mogelijke sectoren en op alle mogelijke momenten in het traject voor. Crisissen zijn in die zin vaak ook sector-overstijgend. We hebben de voorbije jaren geleerd hoe we met een sector-overstijgend aanbod heel wat crisissituaties kunnen aanpakken. Wat zijn onze hefbomen om hieraan te werken? We bouwen in het nieuwe decreet verder op de verworvenheden van de crisisnetwerken. We blijven aanbod uit de verschillende sectoren in één geheel brengen, één samenwerkingsverband dat we het hulpprogramma noemen. Dat hulpprogramma bestaat uit vier vaste elementen: een meldpunt dat 24 u op 24 bereikbaar is en dat kan dispatchen naar drie werkvormen: crisisinterventie (kortdurende tussenkomst van een aantal dagen in de context van de minderjarige), crisisbegeleiding (een mobiel en/of ambulant begeleidingsaanbod van een maand) en crisisopvang (een residentieel aanbod van 7 dagen, eenmaal verlengbaar met nog eens 7 dagen). Dat kader blijven we in 2013 en verder hanteren en we blijven zoeken hoe we dit geheel het best kunnen ondersteunen met o.a. vorming, aangepaste regelgeving en financiële middelen. De hefbomen in de praktijk zijn hier dus: de engagementen van voorzieningen om voor minderjarigen in crisis iets te betekenen. Engagementen die als puzzelstukken samen het hulpprogramma crisis vormen. Een hulpprogramma dat een heel mooi bewijs is van de stelling dat we samen meer aankunnen dan elk apart.
8
Waarom tilt IJH hieraan :
Maximale participatie van de minderjarige en zijn context Waarom tilt IJH hieraan : Participatie als uitgangspunt in de casus, in de voorziening, in het beleid Hefbomen: Decreet rechtspositie toepassen Bijstandspersoon betrekken Cliëntvertegenwoordiging realiseren Waarom tillen we hieraan? Participatie is al van bij de start van IJH een uitgangspunt geweest. Niet zomaar als middel omdat de hulpverlening dan vlotter zou verlopen, maar omdat het een fundamenteel recht is van hulpvragers. We onderscheiden daarin drie niveaus. Eerst en vooral het niveau van de individuele casus: hoe sterk is de participatie van de cliënt in datgene wat er werkelijk met hem/haar gebeurt binnen de hulpverlening zelf? Ten tweede het niveau van de voorziening: hoe zit het met participatie van cliënten in de keuzes die een organisatie maakt? En ten derde het structurele beleidsniveau: hoe zit het met participatie van cliënten in beleidsbeslissingen en –tendensen binnen de sectoren of over sectoren heen? Welke hefbomen hebben we om hier aan te werken? De voorbije jaren is het decreet op de rechtspositie van de minderjarige een heel sterke hefboom gebleken om participatie op de agenda te zetten. Er zijn tal van vormingsinitiatieven geweest binnen sectoren en over sectoren heen. Er is een werkmap ontwikkeld om de rechten van de minderjarige in de praktijk om te zetten, een website met heel wat goede praktijken e.d.m. En er is vooral veel werk geleverd in organisaties om dit decreet in de werking te integreren. We gaan verder op die ingeslagen weg. Een concreet voorbeeld daarvan is de jaarlijkse studiedag over een afgebakend thema, dit jaar de bijstandspersoon (studiedag op 7 december). Nieuw is dat een aantal basisrechten nu niet meer alleen in het decreet rechtspositie vermeld staan, maar ook in het nieuwe decreet op de integrale jeugdhulp. Daarmee formaliseren we dat deze rechten ook voor andere betrokkenen (denk aan ouders en opvoedingsverantwoordelijken) in de jeugdhulp van tel zijn. Het decreet rechtspositie en de bijstandspersoon kunnen krachtige effecten genereren op het casusniveau en op het niveau van de voorziening. Ik wil hier nog een andere hefboom aanhalen die specifiek is voor onze regio en die niet op de dia vermeld staat. We hebben in de voorbije jaren vanuit IJH een aantal projecten mogelijk gemaakt. In Oost-Vlaanderen is er een project geweest met de naam ‘Het accent van de cliënt’. Dit was een project dat zich richtte op vorming en sensibilisering omtrent het thema ‘participatieve basishouding van de hulpverlener’. Misschien denkt u nu: moeten we daar nu echt nog in gevormd worden? Maar de ervaring van de voorbije jaren heeft ons geleerd: als cliëntvertegenwoordigers bijeenkomen en adviezen formuleren over bepaalde elementen in IJH (ik denk aan: een betere toegang, een betere coördinatie, crisishulp e.d.m.), dan begint hun advies steevast met de bedenking dat voor een cliënt alles staat of valt met de persoon waarmee hij/zij te maken krijgt. Klikt het met die individuele hulpverlener waarmee ik als cliënt geconfronteerd word? Dat is uiteindelijk voor elke cliënt het allerbelangrijkste, veel meer dan de vraag in welke structuur die hulpverlener dan samenwerkt met anderen enz. Er is nu ook nog een ‘uitloper’ van dit project, in die zin dat een viertal organisaties in Oost-Vlaanderen tegen een spotprijs (want voor de helft door IJH gesubsidieerd) een vormingstraject kunnen ‘inkopen’; een vormingstraject dat voortbouwt op de resultaten uit dit aanvankelijke project en uit een gelijkaardig project dat in West-Vlaanderen liep. Het is de ambitie van IJH om dit thema van de participatieve basishouding ook later nog verder op te nemen en hier stimulerende acties in te ontwikkelen. Dat alles mag voor het overgrote deel op rekening geschreven worden van de cliëntvertegenwoordigers in de IJH-structuren. Zij hebben jaren aan een stuk op deze nagel geklopt, waardoor de regionale stuurgroep bij de beslissing over de projectmiddelen ook de keuze gemaakt heeft om dit kansen te geven. Dat brengt me bij de laatste hefboom voor participatie: de cliëntvertegenwoordiging. Momenteel hebben we in de regionale stuurgroep vertegenwoordiging voor ouders en voor minderjarigen (naast vertegenwoordigers van de verschillende sectoren, de provincie, de netwerken enz.). In het nieuwe decreet gaan we nog een stap verder. Er zal in de toekomst een vertegenwoordiging zijn voor ouders, voor minderjarigen, voor personen met een handicap, voor etnisch-culturele minderheden en voor mensen in armoede. De debatten en de besluitvorming in de toekomstige overlegstructuur zullen dus in sterke mate ingekleurd worden door het cliëntperspectief.
9
Toegankelijke jeugdhulp: … en niet rechtstreeks
Waarom tilt IJH hieraan : Vraaggerichte jeugdhulp over de sectoren heen Hefbomen: De intersectorale toegangspoort ‘Wat is de wenselijke jeugdhulp?’ ≠ ‘Waar is de beschikbare jeugdhulp?’ Waarom tillen we hieraan? We blijven met nog een tweede dia bij het thema toegankelijkheid. Moet het nog gezegd: we gaan natuurlijk ook werken aan de toegankelijkheid van de niet rechtstreeks toegankelijke hulp. Daar willen we komen tot een nog meer vraaggerichte hulp, met flexibele combinatiemogelijkheden waarbij we ons niet meer laten leiden door de grenzen van de verschillende sectoren. Werken de hulpverleners in de niet rechtstreeks toegankelijke hulp dan niet vraaggericht? Uiteraard doen zij binnen hun mogelijkheden hun uiterste best. Maar voor een groot deel speelt nog altijd het gegeven dat een hulpvraag bekeken wordt door de bril van één sector, met zijn aanbod, zijn spelregels, zijn grenzen. De structuur van de sectoren met hun eigen sectorale toegangspoorten speelt daar nu eenmaal een cruciale rol in, los van de goede wil en inspanningen van hulpverleners op het terrein. Welke hefbomen hebben we hiervoor? Daarmee is meteen ook gezegd wat de centrale hefboom wordt om hier aan te werken: uiteraard die ene toegangspoort, die elke hulpvraag zal bekijken los van het aanbod van één sector en die zal zoeken om een zo gepast mogelijk antwoord te vinden op deze individuele hulpvraag. Over die ene nieuwe hefboom hebben we het natuurlijk straks nog heel uitgebreid. Maar één werkingsprincipe daarin wil ik nu toch al even toelichten. De toegangspoort zal een onderscheid maken tussen de indicatiestelling enerzijds en de jeugdhulpregie anderzijds. In andere termen uitgedrukt betekent dit: de vraag wat de wenselijke hulp is (indicatiestelling), wordt onderscheiden van de vraag waar er hulp beschikbaar is (jeugdhulpregie). Dit is één van de fundamenten van die toegangspoort. Waarom is dit zo belangrijk? Omdat we op die manier op casusniveau recht doen aan de hulpvraag van de cliënt: we proberen die niet onmiddellijk te vertalen of om te buigen naar een aanbod dat (in mindere of meerdere mate) beschikbaar is. En ten tweede omdat we op die manier zicht krijgen op welke hulp er in principe nodig is binnen een bepaalde regio. We krijgen met andere woorden zicht op de spanning tussen vraag en aanbod in een regio, en dit ook weer over sectoren heen. Uiteraard gaan we met deze hefboom niet van vandaag op morgen de bestaande wachtlijsten en de capaciteitsproblemen oplossen. Wie denkt dat hij de capaciteitsproblemen kan oplossen zonder extra middelen maar aan de hand van nieuwe structuren, nieuwe regelgeving en personeelsverschuivingen, mag nu zijn hand opsteken en onmiddellijk naar voor komen om de rest van deze dag het woord te nemen. De capaciteitstekorten wegwerken kan niet de ambitie zijn van de nieuwe toegangspoort, en ze mag er bijgevolg ook niet op afgerekend worden. Waar ze wel moet in slagen, is in een vraaggerichte, sectoroverstijgende aanpak van hulpvragen in een constructieve samenwerking met het hulpaanbod zelf, en in het blootleggen van de spanningsvelden tussen de vraag en het aanbod binnen de niet rechtstreeks toegankelijke hulp.
10
Gepast omgaan met verontrusting
Waarom tilt IJH hieraan: Gepast handelen in verontrusting Gedeelde zorg over sectoren heen Hefbomen: Verontrusting bespreken met cliënt en team Ondersteunen met vorming en procedures Samenwerken en verwijzen in de regio Het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Waarom tillen we hieraan? De laatste grote doelstelling van IJH vatten we samen in de noemer ‘gepast omgaan met verontrusting’. Met ‘verontrustende situaties’ bedoelen we het brede domein van die situaties waarin mensen (hulpverleners, cliënten zelf, andere betrokkenen) zich ongerust maken over de ontwikkeling van een minderjarige. Ze maken zich ongerust omdat de ontwikkeling van die minderjarige op een of andere manier fundamenteel in het gedrang komt. Bij voorbeeld omdat de fysieke, psychische, seksuele integriteit van die minderjarige bedreigd wordt. Maar misschien ook omdat de leer- en onderwijskansen van deze minderjarige in het gedrang komen door een zware spijbelproblematiek. Of omdat er nog een andere omstandigheid in het geding is die de ontwikkelingskansen van deze minderjarige serieus bedreigt. De ambitie van de (integrale) jeugdhulp is om in dit soort situaties gepast te reageren en om hiervan een gedeelde zorg te maken over sectoren heen. We gaan met die doelstelling helemaal terug naar de parlementaire hoorzittingen die in ‘99 tot een maatschappelijke beleidsnota geleid hebben waar uiteindelijk IJH uit is ontstaan. Want toen al werd gesteld: het klopt eigenlijk niet dat we dit soort situaties altijd koppelen aan het hulpaanbod dat zich in één bepaalde sector bevindt, nl. de Bijzondere Jeugdbijstand. De vraag of een bepaalde situatie verontrustend is, moeten we durven loskoppelen van de vraag of die cliënt dan hulp nodig heeft in die bepaalde sector. Uiteraard zal de Bijzondere Jeugdbijstand, of het Agentschap Jongerenwelzijn, de sector bij uitstek zijn voor die jongeren wiens ontwikkelingskansen serieus bedreigd worden. Maar die sector kan dit niet alleen, als de andere hulpverlening hier niet ook haar verantwoordelijkheid in neemt. Dat was in zekere zin de heel fundamentele vaststelling in ‘99. Bovendien: niet alleen de huidige organisatie van de hulpverlening in sectoren is een argument in deze. Ook het feit dat cliënten zelf heel duidelijk vragende partij zijn voor duidelijke, eerlijke, transparante en desnoods confronterende communicatie. Cliënten vragen ons: praat met ons. Praat met ons (en niet over ons), ook als het moeilijk gaat en als de communicatie dreigt vast te lopen. Welke hefbomen hebben we om hier aan te werken? Als het moet gaan om een gedeelde zorg, zal ook het antwoord een gedeeld antwoord moeten zijn. We gaan hier heel uitgebreid op in tijdens dag 2 van deze vorming, dus houd ik het hier bij een aantal kernideeën. We willen er blijvend aan werken dat elke hulpverlener, in om het even welke setting uit om het even welke sector, zijn eigen verontrusting rechtstreeks kan bespreken in de hulpverlening die hij biedt. Hij moet dit gesprek kunnen aangaan met zijn cliënt en met zijn team. Die hulpverlener zal daarvoor ondersteund moeten worden binnen zijn organisatie. En die organisatie zal op haar beurt goede samenwerkingsafspraken moeten hebben met anderen in de regio. En als dit allemaal niet volstaat, zijn er twee instanties die vanuit de overheid een expliciet mandaat krijgen om in verontrustende situaties te werken. Niet het mandaat om het zomaar over te nemen, maar het mandaat om samen te werken met de andere hulpverlening. En als ook dat niet meer lukt: het mandaat om de situatie door te verwijzen naar de gerechtelijke instanties. Vandaar de term ‘gemandateerde voorzieningen’ waarmee we bedoelen: het (nieuwe) Ondersteuningscentrum Jeugdzorg en het (bekende) Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. We gaan op al die elementen in op dag 2 van deze vorming.
11
Het nieuwe landschap in vogelvlucht
12
BREDE INSTAP Probleem gebonden hulp MDT Hulpvrager
IRPC Rechtstreeks toegankelijke hulp Toegangspoort Niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp MDT Jeugd hulpregie BREDE INSTAP Indicatiestelling Probleem gebonden hulp Gemand. voorz. Gerecht. jeugdhulp Parket OCJ SDJ MDT VK Jeugd rechter Gemeens. instelling Jeugdhulp buiten toep. gebied IJH CAP MDT Politie Crisisjeugdhulp Bemiddeling Cliëntoverleg
13
BREDE INSTAP Cindy Rechtstreeks toegankelijke hulp Toegangspoort
IRPC Rechtstreeks toegankelijke hulp Toegangspoort Niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp Jeugd hulpregie BREDE INSTAP Indicatiestelling CLB Probleem gebonden hulp TCK spoor 2 spoor 1 Gemand. voorz. Gerecht. jeugdhulp CGG Parket consult OCJ SDJ MDT MDT aanmelding Proces naar niet rechtstreeks toegankelijke hulp, verontrusting Cindy, 16 jaar, stapt naar het JAC (Jongeren Advies Centrum) en vraagt raad om alleen te gaan wonen. Ze is de bemoeizucht van haar moeder beu. Het JAC stelt voor om de moeder ook eens uit te nodigen op gesprek en kan Cindy hiervan overtuigen. Daarbij vertelt de mama dat ze geen vat heeft op Cindy. Ze komt vaak dronken thuis, een stuk in de nacht. Cindy zwakt de feiten af en geeft aan dat haar moeder hopeloos ouderwets is. Na enkele bemiddelende gesprekken komen moeder en dochter tot een compromis: moeder zal Cindy meer vrijheid geven en Cindy komt op tijd thuis. Enkele weken later belt de moeder verontrust naar het JAC: Cindy hield zich aanvankelijk aan de afspraken, maar sinds ze een nieuwe vriend heeft gaat het van kwaad naar erger. Cindy is altijd dronken heeft vermoedelijk ook joints gerookt. Het JAC nodigt Cindy uit maar zij zegt dat er niets aan de hand is: een joint roken is zo erg toch niet. De JAC-medewerker maakt zich naar aanleiding van het laatste gesprek toch zorgen (Cindy ziet er vermagerd en verwaarloosd uit) en neemt contact op met het OCJ voor consult (Ondersteuningscentrum Jeugdzorg). Het OCJ stelt voor om Cindy te motiveren om hulp te zoeken bij een CGG (Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg). Het JAC probeert dit aan de hand van motiverende gesprekken maar Cindy weigert en minimaliseert alles. De situatie wordt erger en erger: Cindy spijbelt en blijft blowen. Het JAC verliest de grip op Cindy en beslist in team om een melding te doen bij het OCJ. Na de melding start het OCJ een caseonderzoek. Afhankelijk van de uitkomst kan het OCJ voor uiteenlopende sporen kiezen: Het druggebruik van Cindy staat centraal als probleem, gespecialiseerde hulp dringt zich op -> kiezen voor rechtstreeks toegankelijke hulp -> CGG (Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg) inschakelen om het (drug)gebruik van Cindy onder controle te krijgen. Het druggebruik van Cindy is een symptoom van een onhoudbare thuissituatie, moeder werkt niet meer mee -> kiezen voor niet rechtstreeks toegankelijke hulp en een aanmelding doen bij de toegangspoort met de vraag naar vb. TCK (kamertraining). Ook de combinatie met rechtstreeks toegankelijke hulp van een CGG is mogelijk. VK Jeugd rechter Gemeens. instelling Jeugdhulp buiten toep. gebied IJH CAP MDT Politie Crisisjeugdhulp Bemiddeling Cliëntoverleg
14
BREDE INSTAP Jan Rechtstreeks toegankelijke hulp Toegangspoort
IRPC Rechtstreeks toegankelijke hulp Toegangspoort Niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp BREDE INSTAP Indicatiestelling Jeugd hulpregie Probleem gebonden hulp MPI Gemand. voorz. Gerecht. jeugdhulp Parket OCJ SDJ MDT MDT CLB Proces naar niet rechtstreeks toegankelijke hulp, VAPH-typemodule, geen verontrusting Sam is 5 jaar en zit in de tweede kleuterklas van een school voor buitengewoon kleuteronderwijs wegens zijn visuele handicap (type 6). Tijdens de kleuterklas merkt de juf dat er sprake is van een meervoudige problematiek: naast zijn visuele handicap is er ook sprake van een motorische en mentale beperking. Tijdens het oudercontact geven de ouders ook aan dat ze de opvoeding niet aankunnen. Het betrokken CLB organiseert een gesprek met de ouders en de school, observeert Sam en stelt voor om aan de hand van een diagnostisch onderzoek te achterhalen waar het fout loopt. Het onderzoek bevestigt dat Sam een matig mentale handicap en een motorische beperking heeft. Er is nood aan aangepaste ondersteuning. Het MDT (multidisciplinair team) maakt een A-doc op ten aanzien van de toegangspoort en formuleert meteen een voorstel van indicatiestelling: verblijf in een MPI, gecombineerd met aangepast onderwijs. Omdat de aanmelding van een MDT komt kan het team indicatiestelling deze aanvraag snel behandelen en komt het indicatiestellingsverslag snel bij het team jeugdhulpregie terecht. De ouders van Sam zijn immers nauw betrokken geweest bij het diagnostisch onderzoek en kennen het voorstel dat het MDT overgemaakt heeft aan de toegangspoort. Bij het team Jeugdhulpregie wordt voor dit dossier een bijzondere procedure gevolgd gezien er een module handicap is geïndiceerd: de jeugdhulpregisseur bereidt het dossier voor, voor bespreking op de Intersectorale Regionale Prioriteitencommisie, die beslist of er prioriteit kan worden toegekend aan het dossier van Sam. Daarna kan de jeugdhulpregisseur opnieuw aan de slag: hij maakt een lijst (shortlist) op van voorzieningen in aanmerking komen om de hulp te bieden. De ouders kunnen nu de voorzieningen bezoeken en een keuze maken. Van zodra zij hun keuze gemaakt hebben en de voorkeurvoorziening geeft haar akkoord, kan de hulp opgestart worden van zodra er een plaats vrijkomt voor Sam. VK Jeugd rechter Gemeens. instelling Jeugdhulp buiten toep. gebied IJH CAP MDT Politie Crisisjeugdhulp Bemiddeling Cliëntoverleg
15
Het hulpaanbod in modules
16
Werken en denken in modules
Het jeugdhulpaanbod wordt uitgedrukt in één intersectorale module-taal Niet meer de huidige opdeling van aanbod als internaat, semi-internaat, … zoals in het VAPH of dagcentrum, thuisbegeleiding …zoals in BJB, Wel 12 functies (vb. diagnostiek, begeleiding, verblijf,….) - alle jeugdhulp uit de 6 sectoren gevat - omschreven adhv probleemgebieden, indicaties/contra-indicaties RTJ én NRTJ - modules Tot nog toe heeft elke sector zijn eigen manier om haar aanbod te omschrijven. Zo spreekt men binnen het VAPH over een semi-internaat en binnen BJB over een dagcentrum. - In de toekomst zal echter één gemeenschappelijke taal gebruikt worden en zal het hulpaanbod, intersectoraal, beschreven worden vanuit de functie die men uitvoert in de hulpverlening vb. begeleiding, behandeling, bemiddelen, ….En men gaat dit aanbod vanuit die functies, verder specifieker omschrijven aan de hand van de probleemdomeinen waarvoor men de hulp inzet vb. gezin en opvoeding, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, …of ook leeftijd en geslacht aan wie men de hulp aanbiedt. Afhankelijk van de ‘weging’ van de typemodules – dit zijn de grote categorieën van hulpaanbod die door de sectorale administraties worden vastgelegd, wordt het hulpaanbod RTJ of NRTJ Er zullen in de toekomst verschuivingen plaats vinden van wat nu RTJ is en NRTJ wordt en omgekeerd; wordt in de loop van de volgende jaren aan gewerkt Een module geeft aan de cliënt antwoorden op bij voorbeeld de volgende vragen: Wat gaat er met mij gebeuren? (acties, frequentie…) Waarom kan ik er wel of geen gebruik van maken? (indicaties, contra-indicaties) Wie wordt erbij betrokken? Wat krijg ik sowieso ook? (eventueel combinaties met andere (type)modules) Wat moet ik nog weten? (infopagina’s met praktische informatie) Moet ik hiervoor naar de toegangspoort of niet? (onderscheid rechtstreeks – niet rechtstreeks toegankelijk) Kan de jeugdrechter dit starten? Komt mijn probleem in aanmerking voor de hulp? Waar moet ik op letten als ik deze hulp wil starten? (organisatorische randvoorwaarden) Hoe kan ik een afspraak maken of meer info krijgen? (contactgegevens)
17
Dank voor de aandacht en de samenwerking !
Kick-off voor IJH van de Oost-Vlaamse CLB’s
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.