Genesis 14: 18 En Melchisedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, de Allerhoogste. 19 En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde,
Melchisedek #3 Brood en Wijn.
Johannes 6: 31 Onze vaderen hebben het manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is: Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten. 32 Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel;
33 want dat is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft. 34 Zij zeiden dan tot Hem: Here, geef ons altijd dit brood. 35 Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.
1 Korintiërs 10: 16 Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? 17 Omdat het een brood is, zijn wij, hoe velen ook, een lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.
Lucas 24: 30 En het geschiedde, toen Hij met hen aanlag, dat Hij het brood nam, de zegen uitsprak, het brak en hun toereikte. 31 En hun ogen werden geopend en zij herkenden Hem; en Hij verdween uit hun midden.
Handelingen 2: 42 En zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden.
Handelingen 20: 7 En toen wij op de eerste dag der week samengekomen waren om brood te breken,
Johannes 6: 48 Ik ben het brood des levens.
Johannes 6: 49 Uw vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven;
Johannes 6: 50 dit is het brood, dat uit de hemel nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve. 51 Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.
Johannes 6: 55 Want mijn vlees is ware spijs en mijn bloed is ware drank.
Johannes 6: 58b wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.
Johannes 6: 53 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf.
Johannes 13: 1 En voor het Paasfeest, toen Jezus wist, dat zijn ure gekomen was om uit deze wereld over te gaan tot de Vader, heeft Hij de zijnen, die Hij in de wereld liefhad, liefgehad tot het einde.
Johannes 13: 2 En onder de maaltijd, toen de duivel reeds Judas, Simons zoon Iskariot, in het hart had gegeven Hem te verraden,
Johannes 13: 3 stond Hij, wetende, dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God uitgegaan was en tot God heenging, van de maaltijd op,
Johannes 13: 4 en Hij legde zijn klederen af en nam een linnen doek en omgordde Zich daarmede.
Johannes 13: 5 Daarna deed Hij water in het bekken en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met de doek, waarmede Hij omgord was.
Johannes 13: 6 Hij kwam dan bij Simon Petrus Johannes 13: 6 Hij kwam dan bij Simon Petrus. Deze zeide tot Hem: Here, wilt Gij mij de voeten wassen?
Johannes 13: 7 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het later verstaan.
Johannes 13: 8 Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet wassen in eeuwigheid! Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet was, hebt gij geen deel aan Mij.
Johannes 13: 9 Simon Petrus zeide tot Hem: Here, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd!
Johannes 13: 10 Jezus zeide tot hem: Wie gebaad heeft, behoeft zich alleen de voeten te laten wassen, want hij is geheel rein; en gijlieden zijt rein, doch niet allen.
Johannes 13: 11 Want Hij wist, wie Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein.
Johannes 13: 12 Toen Hij dan hun voeten gewassen had en zijn klederen aangedaan en weder plaats genomen had, zeide Hij tot hen: Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb?
Johannes 13: 13 Gij noemt Mij Meester en Here, en gij zegt dat terecht, want Ik ben het.
Johannes 13: 14 Indien nu Ik, uw Here en Meester, u de voeten gewassen heb, behoort ook gij elkander de voeten te wassen;
Johannes 13: 15 want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb.
Johannes 13: 16 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een slaaf staat niet boven zijn heer, noch een gezant boven zijn zender.
Johannes 13: 17 Indien gij dit weet, zalig zijt gij, als gij het doet.
Johannes 13: 15 want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb.
Johannes 13: 17 Indien gij dit weet, zalig zijt gij, als gij het doet.
1 Timoteüs 5: 10 inzake goede werken moet van haar getuigd kunnen worden, dat zij kinderen grootgebracht heeft, gastvrijheid bewezen, de voeten der heiligen gewassen, verdrukten ondersteund en alle goed werk behartigd heeft.