De salon
Europese kunstacademies schoolden hun studenten in traditionele technieken en historische, mythologische en religieuze onderwerpen. De belangrijkste academie van Frankrijk, de École des Beaux-Arts, kende een streng toelatingsexamen. Bij de studie van het menselijk lichaam werd eerst met gipsmodellen geoefend en vervolgens met levende modellen gewerkt. Lessen op het gebied van anatomie en perspectief werden aangevuld met geschiedenisonderwijs. De studenten beperkten zich op de academie tot tekenen; in schildertechnieken bekwaamden zij zich door bij een atelier in de leer te gaan. Studenten en gevestigde kunstenaars hadden maar één ambitie: toelating tot de Salon, in die tijd de belangrijkste grote expositie van eigentijdse beeldende kunst. In de laatste decennia van de negentiende eeuw groeide deze jurytentoonstelling uit tot een massaal evenement dat in 1880 met ruim 7000 werken zijn hoogtepunt bereikte. Grand Prix de Rome In ateliers konden studenten werken aan hun creaties voor maandelijkse prijsvragen. Hoogleraar Julien Gaudet stelde het programma voor de prijsvragen samen. De belangrijkste te winnen prijs was de jaarlijkse 'Grand Prix de Rome'. Als je de Grand Prix de Rome won, ontving je als student een beurs voor een studie aan de Académie de France in Rome.
Charles-Henri Cordier (1827-1904) Jodin uit Algiers, + Arabische sjeik 1862 Charles-Henri Cordier (1827-1904) Diverse materialen, 93 x 63 x 31 cm Van Gogh Museum, Amsterdam Een bijzonder gezicht: dit is een beeld (links) dat is samengesteld uit allerlei materialen van verschillende kleuren. Het is een vorm van beeldhouwkunst die niet strookt met de classicistische opvatting dat een beeld geheel van wit marmer of donker brons hoort te zijn. Toen Cordier zijn Jodin uit Algiers rond 1862 vervaardigde, was hierover een flinke discussie losgebrand. Sinds bekend was geworden dat de Grieken in de Oudheid hun beelden en tempels in felle kleuren beschilderden, durfden steeds meer beeldhouwers hun werk polychroom (veelkleurig) te maken. De Jodin van Cordier vormt een paar met de Arabische sjeik. Er bestaat een aantal versies van deze beelden: Cordier beantwoordde met plezier aan de grote vraag naar zijn sculptuur in welgestelde, Franse kringen en maakte diverse replica´s van de bustes.
St. Geneviève als kind in gebed, 1876 Pierre Puvis de Chavannes (1824-1898) Olieverf op doek, 136.5 x 76.3 Van Gogh Museum, Amsterdam Tussen 1764 en 1790 werd in Parijs het Panthéon gebouwd. Aanvankelijk was het gebouw bedoeld als kerk, gewijd aan Sainte Geneviève (de heilige Genoveva), de beschermheilige van de stad. Bij de decoratie werden vanaf 1874 twaalf kunstenaars betrokken, waaronder Puvis de Chavannes. Dit schilderij is een olieverfstudie voor één van de metershoge muurschilderingen die hij rond 1874-1878 maakte over de jeugd van Geneviève. In een arcadisch landschap met schapen knielt de jonge Geneviève in gebed. Zij wordt gadegeslagen door enkele Galliërs, haar latere beschermelingen. Naar zijn eigen zeggen wilde Puvis verschillende lagen in de realiteit weergeven: de haast bovenaardse verschijning van Geneviève tegenover de verbaasd starende boerenmensen. Aanvankelijk had Puvis de Chavannes niet zoveel bewonderaars. Zijn tamelijk abstracte voorstellingen oogstten slechts bijval in een kleine kring van vakgenoten. Pas tegen het einde van zijn leven kreeg Puvis meer waardering. Zo kopieerde de veel jongere schilder Pablo Picasso grote stukken van Puvis’ muurschilderingen in het Panthéon en gebruikte die ‘citaten’ in zijn eigen werk.
Uitgeputte maenaden na de dans, 1874 Lawrence Alma-Tadema (1836-1911) Olieverf op doek, 59.1 x 132 cm Van Gogh Museum, Amsterdam In 1863 reisde Lourens (later in het Engels ‘Lawrence’) Alma-Tadema naar Italië. De kennismaking met Rome en Pompeï beïnvloedde zijn werk. In plaats van onderwerpen uit de Egyptische en middeleeuwse geschiedenis schilderde hij nu vooral gebeurtenissen uit de klassieke oudheid. Dit schilderij toont drie maenaden, vrouwelijke volgelingen van de Romeinse wijngod Bacchus, die uitgeput in slaap zijn gevallen na een Bacchusverering. Deze liederlijke feesten, met muziek, dans en veel drank, vormden een geliefd onderwerp van Alma-Tadema. Alma-Tadema’s verhalende historiestukken, geschilderd in de academische traditie, waren geliefd bij de Engelse gegoede burgerij. Het schilderij met de maenaden voltooide de schilder niet, wat er wellicht op kan wijzen dat de naakte vrouwen toch wat te gewaagd waren voor het beschaafde kunstpubliek. Alma-Tadema gaf de olieverfschets in 1885 cadeau aan een vriend, de Nederlandse letterkundige Carel Vosmaer. In het onvoltooide schilderij is de werkwijze van de kunstenaar goed te volgen: van de vlot opgezette onderschildering via dunne lagen verf, waarin bijvoorbeeld de vleeskleur is opgebouwd, tot de zorgvuldige afwerking, die bij de middelste maenade te zien is.
Van Gogh Museum, Amsterdam Phryne, 1850 Gustave Boulanger (1824-1888) Olieverf op doek, 185 x 152 cm Van Gogh Museum, Amsterdam Vanaf een luxueus bed met zachte, gekleurde kussens en doeken, kijkt deze Oosters aandoende dame ons uitdagend aan. Haar witte kleed is van haar lichaam afgegleden en zij draagt nog slechts enkele sieraden en een hoofddoek. Speels houdt ze haar vingers om een smalle ketting en in haar andere hand houdt zij een spiegel met een fraai gedecoreerd handvat. Op het groene kussen links is haar naam te lezen: Phryne. De schilder Boulanger koos deze verleidelijke pose niet voor niets; Phryne was een echte femme fatale. Zij had vele veroveringen op haar naam staan en was de geliefde van de bekende Griekse beeldhouwer Praxiteles. Ze stond model voor zijn Aphrodite van Knidos, een beroemde beeld van de Griekse godin van de liefde. Met dit kunstwerk, en dus met Phryne, deed het erotisch naakt zijn intrede in de klassieke beeldhouwkunst. Dit schilderij van Boulanger is een typisch voorbeeld van Franse Salonkunst. De Parijse ‘Salon‘, een grote, jaarlijkse tentoonstelling van eigentijdse kunst, was hèt podium voor de officiële schilder- en beeldhouwkunst. Historische en religieuze voorstellingen werden zeer gewaardeerd, evenals oriëntalistische scènes. De jury die de werken selecteerde had een voorkeur voor een gladde en precieze schilderstijl. Werken van Van Gogh en andere avant-gardekunstenaars weken af van deze algemeen aanvaarde ‘salonsmaak’. Van Gogh was bekend met het verhaal van Phryne en kende afbeeldingen van deze schone door werk van de salonkunstenaar Jean-Léon Gérôme. De schilder kon echter geen sympathie hebben voor ‘zo'n schoon lichaam als die Phryne’, en zag ‘heel wat liever een lelijke oude vrouw van [Josef] Israëls of Millet’, met ‘een paar handen waaraan men zien kan dat zij gewerkt hebben.’
Salon des Refusés Napoleon III, zo gaat het verhaal, beende de hallen van het Palais d'lndustrie in Parijs door, regelrecht op een grote stapel schilderijen af. Het was 1863, en de jury van de jaarlijkse Salon, de meest prestigieuze tentoonstelling van het land, ja, zelfs de grootste tentoonstelling van Europa en Amerika samen, had maar liefst vierduizend werken geweigerd. Honderden kunstenaars morden, de pers schreef erover. Dus kwam de keizer zelf poolshoogte nemen. Hij liet zijn oog dwalen langs de stapels met afgewezen schilderijen, en zei achteloos, zoals alleen een keizer dat kan: 'Ik zie geen verschil.' Er moest, beval hij, een tentoonstelling voor de afgewezenen komen, een 'Salon des Refusés', opdat het volk zelf kon beslissen wat goede kunst is. Volgens de overlevering kwam dat volk in grote getalen toestromen om die gekke, afgewezen schilders te zien. Onder de 687 exposanten bevonden zich Manet, Cézanne, Pisarro. Vooral Manet, met zijn Le Déjeuner sur I'herbe, zou het mikpunt van spot zijn geworden. Het is inmiddels een legende geworden. De Salon des Refusés is decennialang beschreven als het begin van de heroïsche overwinning van de 'vernieuwende kunst' op de starre, conservatieve Academie van Schone Kunsten, die de Salon in handen had. Het was de eerste plek waar jonge schilders als Monet, Renoir en Gauguin konden zien hoe je óók kon schilderen. Dit besef zou er in 1874 zelfs toe leiden dat zij de eerste van de legendarische Impressionisten tentoonstellingen organiseerden. Het hoogtepunt van de strijd tegen de Salon volgde tien jaar later, toen de neo-impressionisten Odilon Redon, Signac en Seurat de 'Salon des Indépendants‘ oprichtten. Begin 20ste eeuw was de zege van de moderne kunst een feit.
Manet: 'Le Déjeuner sur l'Herbe, 1863 Marcantonio Raimondi “Het Parisoordeel” 1515, gravure Op de Salon des Refusés 1863, een protesttentoonstelling naast de officiële Salon, presenteerde hij een jaar later zijn beroemde en tot controversen leidende schilderij 'Le Déjeuner sur l'Herbe'. Op dit schilderij zit een naakte vrouw tussen geklede mannen in een bos. Manets variant op een klassiek thema schokte publiek en critici.
De landschapskunst speelde een belangrijke rol in de artistieke vernieuwingen. Midden 19e eeuw trokken kunstenaars naar buiten, met hun spulletjes het bos in, in plaats van in het scherpe licht van het atelier te werken. Zij braken met de Franse traditie van het geïdealiseerde landschap, wilden de natuur laten zien zoals ze was. 'Realisme', noemde Gustave Courbet het. Dat betekende, heel onacademisch: gewone mensen en onderwerpen, vieze kleren, ver van Parijs en kleurexperimenten. De realiteit van de oorsprong van de moderne kunst is complexer. Nog steeds wordt vaak vergeten dat Courbet regelmatig werd geëerd in de Salon. Dat Manet niets liever wilde dan een medaille van de Academie, en die uiteindelijk ook kreeg. En de Impressionisten hadden dan wel de regel 'niets naar de Salon' te sturen, maar Monet deed dat gewoon wel, net als Renoir en Degas. Ze werden soms afgewezen, soms, ook aangenomen. Het probleem lag dus dieper. De Salon was, om een modieus begrip te gebruiken, in crisis. Ooit was hij dé plek waar de glorie van Frankrijk samenkwam, waar de adel haar smaak bevestigd zag, waar de grote, voorname thema's van de Franse Grande Tradition te zien waren, zoals mythologie en historieschilderkunst. En dat alles in een perfect afgewerkte, classicistische schilderstijl. Op het moment dat Napoleon III de Salon des Refusés -in het leven riep, was de Salon echter allang niet meer het bolwerk van alleen Academici. De Salon was het uitje van het jaar geworden, naast de paardenrennen, de markt, en de grote nieuwe warenhuizen. En de gulden middelmaat leek steeds meer het vereiste te worden: dat betekende vooral heel veel genre-schilderijen, scènes uit het dagelijks leven.
De nieuwe Salon liet zien wie de nieuwe macht in Frankrijk had: de bourgeoisie. De gevolgen voor de kunst waren flink. In de tweede helft van de 19e eeuw kwam een commerciële kunstmarkt op. Nieuwe verzamelaars, zoals bankiers en zakenlieden, gingen kunst verzamelen. Deze bourgeoisie hield niet van de klassieke thema's. Zij hield van het kleine, het gewone en stimuleerde dus de landschapskunst en het realisme. Voor het eerst in tweehonderd jaar kon kunst buiten de Salon om populair worden. De Impressionisten waren allerminst de enigen die in dit klimaat onafhankelijke tentoonstellingen organiseerden. Dankzij de liberale kunstmarkt konden steeds meer kleine verenigingen worden opgericht. Dat waren niet alleen vernieuwers, maar ook de Vereniging van Aquarellisten, de genreschilders, Academici en de Vrouwenunie. De felste aanval op de Salon kwam dan ook niet van de 'vernieuwers'. De strijd werd door de conservatieven geleverd. Academici als Cabanel, Bouguereau en Messonier verlangden terug naar de oude orde, naar de Grote Traditie. Zo werd in de Salon van 1865 "De geboorte van Venus" van Alexandre Cabanel tegenover Manets "Olympia" gehangen. Cabanel, een met prijzen en decoraties overladen held van de Academie, werd opgevoerd als voorbeeld hoe het wél moest. Hij probeerde Ingres te overtreffen, en overdreef alles. De huid van zijn Venus oogt glad als van porselein. Ze ligt uitgestrekt op kabbelend zeewater, boven haar zwermen mollige engeltjes. Olympia zou hierbij moeten afsteken als een knullig plat vlak, zonder grandeur. Cabanel Manet
Bouguereau de dageraad 1881 Bouguereau: voor straf
Bouguereau jong meisje dat zich tegen Eros verdedigt, 1880 Bouguereau liefdadigheid, 1878
Messonier
Alexandre Cabanel: de geboorte van Venus, 1863 Édouard Manet: Olympia, 1863
Édouard Manet: Olympia, 1863
Alexandre Cabanel de geboorte van Venus 1863
Om Cabanel wordt nu vooral schamper gelachen, maar als er al sprake was van een gemeenschappelijk ideaal, was dat eerder bij academici dan bij de onafhankelijken. De nieuwe economische realiteit had Cabanel, Bouguereau en Meissonier ingehaald. De staat trok zich in 1880 terug van de Salon en gaf haar in handen van de Franse kunstenaarsvereniging. En die volgde de smaak van het publiek, dat niet zat te wachten op grandeur.
1884 Salon des Indépendants Het conservatieve selectiebeleid van de Salon was een voortdurende bron van frustratie voor impressionistische en neo-impressionistische kunstenaars. Reden voor Paul Signac, Odilon Redon , Georges Seurat en anderen om in 1884 de Société des Artists Indépendants op te richten. De bedoeling van dit genootschap was vernieuwing te stimuleren en de contacten met de kunstkritiek en het publiek voor alle kunstenaars te verbeteren. Daartoe werd jaarlijks een tentoonstelling georganiseerd, Salon des Indépendants genaamd, waar iedere kunstenaar die wilde deelnemen werd toegelaten. De Salon des Indépendants was een jaarlijks terugkerende tentoonstelling waarvoor geen jury aanwezig was, maar een plaatsingscommissie. Iedereen had het recht tegen betaling van 10 franc vier werken in te zenden. Pas in 1886 werden 200 schilderijen tentoongesteld in een tijdelijk gebouw in de tuinen van de Tuilerieën. Tussen 1890 en 1914 werd bijna alle avant-garde kunst vertoond. In 1901 werden ruim duizend schilderijen getoond en in 1908 ruim zesduizend. De tentoonstelling werd in mei gehouden om de werken die in de winter gemaakt waren aan een groot publiek te tonen. Door het groeiende aanzien van deze en andere onafhankelijke exposities brokkelde de betekenis van de officiële Salon aan het einde van de negentiende eeuw langzaam maar zeker af.
Salon d'Automne In 1903 werd de Salon d'Automne als concurrent van de Salon des Indépendants opgericht. Hij werd in 1903 vanaf 31 oktober gehouden in de kelder van het Petit Palais maar in de volgende jaren in het Grand Palais. De nieuwe directeur van de Ecole des Beaux-Arts, Henri Marcel, zorgde in 1904 voor deze overstap, nadat het Petit Palais niet beschikbaar was. De vooruitstrevende kunstenaars in Parijs beschikten over twee Salons waarin zij hun werk konden exposeren: de van 1884 daterende Salon des Indépendants ('onafhankelijken') en de in 1903 opgerichte 'Salon d'Automne' ('herfstsalon'). Eén van de oprichters van de herfstsalon was Henri Matisse, die hier regelmatig exposeerde. De andere leden van de groep - die in 1905 werd opgericht en na twee jaar al werd opgeheven - onder wie Derain, Vlaminck, Dufy en Braque, waren afkomstig uit verschillende andere groepen. Ze hadden een gemeenschappelijke interesse in het gebruik van pure, schitterende kleuren. De naam 'Fauves - wilde dieren' kregen ze door de expressieve kleuren en de wilde schilderwijze. De schilders gingen verder op de weg die door de impressionisten was uitgezet, ze gingen verder op de weg van het autonome schilderij, dat was verdwenen onder het gevoelsmatige en decoratieve van het Symbolisme en de Jugendstil, en maakten zo ruim baan voor de moderne kunst.
Matisse
Matisse
Matisse
Matisse
Dufy
Dufy
Dufy
Dufy
Derain
Derain
Derain
De vlaminck
De vlaminck
De vlaminck
Braque
Braque