Kengetallen, analyseren en opzet begrotingen
Hoofdstuk 2 Financiering ZekerhedenObjectVerstrekkingsnormMogelijke looptijd HypotheekOnroerende zakenMax. 70% van de taxatiewaarde jaar TophypotheekOnroerende zakenMax 20% van de taxatiewaarde 5 – 20 jaar Bezitloos pandrechtMachines, auto’sMax 50% van de taxatiewaarde 5 – 8 jaar Pandrecht vorderingenvorderingenMax 60/70% van de vorderingen jaarlijks
Hoofdstuk 2 financiering Bij hypothecaire leningen zijn verschillende begrippen verbonden: - afsluitprovisie - notaris- en kadasterkosten Daarnaast zijn er een tweetal begrippen die bij elke vorm van financiering voorkomen: Rente aflossing
Hoofdstuk 2.2 liquiditeitsbalans DebetBalans per 1 januaricredit Vaste activaEigen vermogen€ Bedrijfspand€ Lang vreemd vermogen Machines€ Hypothecaire lening€ Auto’s€ Financiële lease€ Inventaris€ Banklening€ Vlottende activaKort vreemd vermogen Voorraad goederen€ Te betalen BTW€ Debiteuren€ Crediteuren€ Liquide middelen Bank€ Rekening courant krediet€ Kas€ totaal€ totaal€
kengetallen Is dit bedrijf liquide genoeg? Is dit bedrijf op korte termijn liquide genoeg? Wat is de quick ratio? Wat is de current ratio? Hoe is de solvabiliteit van dit bedrijf? Hoe groot is het werkkapitaal van dit bedrijf?
kengetallen Liquide: zijn er voldoende liquide middelen aanwezig om het kort vreemd vermogen af te lossen. Liquide middelen: bank + kas = € € 1.500= € Kort vreemd vermogen = te betalen BTW + crediteuren + rekening courant krediet = € € € = € Dus niet liquide genoeg. Op korte termijn dan pak je de vlottende activa er ook bij. Dan is het wel voldoende omdat de voorraad goederen en de debiteuren erbij komen van in totaal € ,- maakt samen € ,-
kengetallen Quick ratio = (debiteuren + liquide middelen) / kort vreemd vermogen Quick ratio = € / € ,- = 1,51 Current ratio = vlottende middelen / kort vreemd vermogen Current ratio = € / € = 2,41 Solvabiliteit = Eigen vermogen / totaal vermogen x 100% = € / € x 100% = 47,1% Werkkapitaal = vlottende middelen – kort vreemd vermogen = € € = € ,-
Stille reserve Vaste activa worden elk jaar met een vast percentage afgeschreven. Maar is dit de werkelijke waarde van deze vaste activa? Nee, op het moment dat je de vaste activa gaat verkopen is het soms veel meer waard. Dit noem je de executiewaarde. Na taxatie blijkt dat het bedrijfspand in ons voorbeeld € waard is en de machines € De stille reserve op het bedrijfspand is dan € € = € De stille reserve op de machines is dan € € = €
Stille reserve en solvabiliteit Hoe is de nieuwe solvabiliteit met berekening van de stille reserve? Eigen vermogen is nu geen € maar € hoger. Dus € Totaal vermogen is nu geen € maar dus € hoger. Dus € Solvabiliteit = € / € x 100% = 59,4%
Hoofdstuk 3 Bedrijfseconomische boekhouding Omzet€ Inkoopwaarde€ Brutowinst€ Bedrijfskosten -Loonkosten€ Huisvestingskosten€ Machinekosten€ Vervoerskosten€ Inventariskosten€ Verkoopkosten€ Algemene kosten€ Rentekosten€ Netto (fiscale) winst€
Economisch resultaat Nettowinst – gewaardeerd loon – gewaardeerde rente = (bedrijfs)economisch resultaat Dit is voor een ZZP’er belangrijk om zijn daadwerkelijke nettowinst te bepalen. In de fiscale exploitatierekening word dit niet gebruikt, maar in de bedrijfseconomische berekening word dit wel meegenomen.
vermogensontwikkeling Eigen vermogen Beginbalans + bedrijfswinst – privé onttrekkingen = Eigen vermogen Eindbalans Nettowinst kan op 2 manieren worden verwerkt: Of het kan in het bedrijf worden teruggestopt Of het wordt aan de eigenaren privé uitbetaald.
cashflow Cashflow ook wel kasstroom genoemd Berekent eigenlijk hoeveel er dat jaar meer is binnen gekomen In formule: Nettowinst + afschrijvingen = cashflow Cashflow berekening is een momentopname nadat de resultatenrekening gemaakt is.
3.4 cashflow Cashflow wordt gebruikt voor: Investeringen in vaste activa Verhoging van vlottende activa Aflossing van lang en kort vreemd vermogen Privé-opnamen (eenmanszaak) of dividenduitkeringen (BV)
kasstroomoverzicht Berekening van de cashflow nettowinst afschrijvingskosten+ cashflow Besteding van de cashflow vaste activa vlottende activa aflossingen Dividend/privé- opnamen - mutatie liquide middelen
debet Balans VOF Karelsen en Zonen credit gebouwen € Eigen vermogen K. Karelsen € inventaris € Eigen vermogen H. Karelsen € machines € Eigen Vermogen V. Karelsen € voorraad goederen € 4.000hypothecaire lening € debiteuren € banklening 10 jaar € kas € 5.000rekening courant krediet € bank € crediteuren € €
debet Balans VOF Karelsen en Zonen credit gebouwen € Eigen vermogen K. Karelsen € inventaris € Eigen vermogen H. Karelsen € machines € Eigen Vermogen V. Karelsen € voorraad goederen € 4.500hypothecaire lening € debiteuren € banklening 10 jaar € kas € 5.000rekening courant krediet € bank € crediteuren € €
resultatenrekening omzet € inkoopwaarde € brutowinst € bedrijfskosten personeelskosten € afschrijvingen € energiekosten € overige bedrijfskosten € € bedrijfsresultaat € rentekosten € Nettowinst voor belastingen € Belasting20% € Nettowinst na belastingen €
nettowinst € afschrijvingen € cashflow € veranderingen in vaste activa € vlottende activa € aflossingen € prive opname € € mutatie liquide middelen €
Economisch resultaat Economisch resultaat = nettowinst – gewaardeerd loon – gewaardeerde rente. Fiscaal hoeft dit niet maar bedrijfseconomisch is het wel handig of er wel voldoende rendement is behaald. Gewaardeerd loon = de beloning die een ondernemer eigenlijk zou moeten krijgen Gewaardeerd rente = rentepercentage voor het ingebrachte eigen vermogen
afschrijvingen Afschrijvingen vanaf aanschafwaarde Je schrijft af met een vast percentage van de aanschafwaarde Afschrijvingen vanaf boekwaarde Je schrijft af met een vast percentage van de boekwaarde
Afschrijvingen vanaf aanschafwaarde In het rekenvoorbeeld gingen we uit van een economische levensduur van 4 jaar. Dan werkt de machine nog goed. Dus wil je hem verkopen. Voor hoeveel? € 2000,- restwaarde Hoe bereken je nu de afschrijving per jaar?
Afschrijvingen vanaf aanschafwaarde (Nieuwwaarde – restwaarde) / economische levensduur € € 2000= € 8000 € 8000 / 4 = € 2000
Afschrijvingen vanaf aanschafwaarde boekwaarde (=aanschafprijs)€ afschrijving 1e jaar 25% van ap-rw€ boekwaarde na 1 jaar€ afschrijving 2e jaar 25% van ap-rw€ boekwaarde na 2 jaar€ afschrijving 3e jaar 25% van ap-rw€ boekwaarde na 3 jaar€ afschrijving 4e jaar 25% van ap-rw€ boekwaarde na 4 jaar€ 2.000
Afschrijvingen vanaf boekwaarde We zijn nu elke keer er van uit gegaan dat we afschrijven vanaf de aanschafwaarde en dit met een vast percentage. In de praktijk blijkt vaak dat de waarde van een bedrijfsmiddel zeker in de eerste 2 jaar het meeste van de waarde verliest. Dus moet je afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde. In ons voorbeeld was het afschrijvingspercentage 25% en omdat het nu niet lineair afschrijven maar van de boekwaarde pak ik nu 35%
Afschrijvingen vanaf boekwaarde boekwaarde (=aanschafprijs)€ afschrijving 1e jaar 35% van de boekwaarde€ boekwaarde na 1 jaar€ afschrijving 2e jaar 35% van de boekwaarde€ boekwaarde na 2 jaar€ afschrijving 3e jaar 35% van de boekwaarde€ boekwaarde na 3 jaar€ afschrijving 4e jaar 35% van de boekwaarde€ 961 boekwaarde na 4 jaar€ om toch op die 2000 euro uit te komen kun je het laatste jaar 215 euro minder afschrijven.
Verschil fiscaal en bedrijfseconomisch afschrijven In januari 2013 is er een machine aangeschaft voor € ,-. De huidige vervangingswaarde (januari 2015) is € ,- en de restwaarde is 10 %. De gebruiksperiode c.q. economische levensduur is 4 jaar. Fiscaal: € € = € (= fiscale afschrijvingen totaal over 4 jaar) € / 4 = € (= fiscale overschrijving over 2015) Bedrijfsecomisch over 2015: € € = € (= bedrijfsecon. Afschrijving over 4 jaar) € / 4 jaar = € (= bedrijfsecon. Afschrijving over 2015)