Hoe maak je een werkstuk? Begin op tijd!!
Kies een leuk onderwerp Denk aan een hobby, sport, beroep, stad of onderwerp uit een van de lesboeken van school. Kies een onderwerp waar je al iets over weet of wat je erg interessant vindt. Ga op zoek in de bieb en internet wat er allemaal over het onderwerp te vinden is. Een onderwerp wat vrij onbekend is, daar kan je (vaak) moeilijker informatie over vinden.
Informatie over het onderwerp Je kan pas bepalen wat je in je werkstuk wilt hebben, als je er informatie over hebt gezocht. Verzamel daarom voldoende informatie d.m.v. boeken uit de bibliotheek, internet. Wanneer je informatie op internet vindt, kijk dan goed of de informatie ook betrouwbaar is. Om gemakkelijker je deelonderwerpen bij het onderwerp te kunnen bedenken, kan je gebruik maken van een woordweb bij het onderwerp.
Opzet maken voor je werkstuk Bedenk een titel voor je werkstuk en maak een hoofdstuk indeling. Bijvoorbeeld: Voorkant met titel: Amsterdam, een belangrijke stad in ons land Voorwoord Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Ontstaan van Amsterdam Hoofdstuk 2: Waarom is Amsterdam de hoofdstuk van ons land Hoofdstuk 3: Grachten van Amsterdam Hoofdstuk 4: Inwoners van Amsterdam Hoofdstuk 5: Bekende plaatsen in Amsterdam Hoofdstuk 6: Feitjes over Amsterdam Nawoord Bronvermelding Als je de opzet van je werkstuk hebt gemaakt, ga je de informatie erbij zoeken en schrijf/type je de informatie bij de hoofdstukken, inleiding en slotwoord.
Voorkant, voorwoord, nawoord Voorkant: Op de voorkant van je werkstuk schrijf je de titel, een passend plaatje, je naam en klas Voorwoord: Dit schrijf je voordat je het werkstuk gaat schrijven. Je schrijf in je voorwoord wat je verwacht van het schrijven van je werkstuk, waarom je het onderwerp gekozen hebt en wat je al van het onderwerp weet. Nawoord: Hierin schrijf je wat je hebt geleerd over het onderwerp en het maken van je werkstuk. Wat je mee en tegen is gevallen bij het schrijven van je werkstuk. Bronvermelding: Je schrijft welke bronnen je hebt gebruikt. Schrijf de titel en de schrijvers van de boeken op, de links van de websites en van wie je hulp hebt gehad.
Tips Schrijf geen zinnen over van het internet of een boek, maar probeer alles zoveel mogelijk in je eigen woorden op te schrijven. Gebruik nooit woorden die je niet kent. Als je moeilijke woorden tegenkomt, vraag dan aan je ouders of op school wat deze woorden betekenen, of zoek ze op in een woordenboek. Laat ruimte voor de plaatjes die je in jouw werkstuk wilt plakken. Schrijf niet alles achter elkaar. Als je iets over een nieuw onderwerp gaat schrijven, laat dan een regel open of verzin een kopje dat je erboven kunt zetten. Gebruik voorbeelden om iets duidelijk te maken. Denk aan hoofdletters en punten! Nummer de pagina’s! Als je werkstuk klaar is laat je het eerst door iemand nakijken. Daarna print je het werkstuk en doe je er een mooi mapje omheen.