De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Cluster 4 gerelateerde problemen

Verwante presentaties


Presentatie over: "Cluster 4 gerelateerde problemen"— Transcript van de presentatie:

1

2 Cluster 4 gerelateerde problemen
2

3 Agenda Wat is cluster 4? Uitingsvormen Onderkenning Begrip
Hulp inschakelen Meer informatie Agenda zal in deze volgorde worden afgewerkt. De nadruk ligt op ‘Uitingsvormen’ (dia 6 t/m 10). 3

4 Wat is cluster 4? Speciaal Onderwijs (SO) Samenwerkingsverband WSNS
Visuele handicaps Cluster 2 Auditief / communicatieve handicaps BaO BaO SBaO BaO Cluster 3 Lichamelijke / verstandelijke handicaps Het Nederlands onderwijs voor kinderen van 4 tot 12 jaar ziet er als volgt uit. Je hebt aan de ene kant (dia bouwt zich in twee delen op) de reguliere basisscholen die samen met misschien één of twee SBO-scholen in een samenwerkingsverband zitten. Deze SBO-scholen (de vroegere LOM- en MLK-scholen) zijn de zorglocaties van het samenwerkingsverband Weer Samen Naar School. Aan de andere kant heb je het Speciaal Onderwijs, gespecialiseerde scholen en ambulante begeleiding georganiseerd vanuit de Regionale Expertise Centra (REC). Er zijn REC’s voor 4 verschillende clusters, namelijk: REC1 voor kinderen met visuele handicaps (verbonden aan instituten voor blinden en slechtzienden) Voorbeeld Amsterdam: Visio Comeniusschool REC2 voor kinderen met auditieve en communicatieve handicaps (spraak-taalstoornissen) Voorbeeld Amsterdam: Prof. Burgerschool REC3 voor kinderen met een lichamelijke en/of verstandelijke handicap Voorbeeld Amsterdam: Mytyl Tyltylschool, Alphons Laudy (ZMLK) REC4 voor kinderen met gedragsstoornissen en psychiatrische problematiek Voorbeeld Amsterdam: volgende dia. Regulier en speciaal onderwijs staan niet los van elkaar en hebben met elkaar te maken: er gaan kinderen van regulier naar speciaal er gaan ook kinderen van speciaal naar regulier (terug) er zijn kinderen in het regulier onderwijs met een indicatie voor één van de clusterscholen, maar die met een rugzakje (en ambulante begeleiding) op een reguliere school blijven. SBaO BaO BaO Cluster 4 Gedrags- en psychiatrische problemen Speciaal Basis Onderwijs (SBaO)

5 Cluster speciaal onderwijs en zorg (CvI) Dienst Ambulante Begeleiding
Regionaal Expertise Centrum BovenAmstel Scholen voor speciaal onderwijs –cluster 4 Cluster speciaal onderwijs en zorg (CvI) PI ZMOK cl.4 algemeen PWS Pionier Van Det Gerhard De Jongh Kl Prins PO Wetering Altra College VO Bascule En zo ziet cluster 4 er in onze regio uit. Sheet overgenomen van Claar. Klopt het linker deel? Zit de CVI op de goede plek??? Dienst Ambulante Begeleiding i.s.m Steunpunt autisme (Noord Holland)

6 Gedragsprobleem of stoornis?
Emotionele problemen Gedragsstoornis Autisme Men spreekt van een stoornis als het probleem niet te verhelpen is en de persoon ermee moet leren omgaan, de stoornis is voornamelijk in aanleg meegegeven en vindt haar oorsprong vooral in het lichaam. Een probleem héb je, het staat meer buiten de persoon. Er zijn dan belemmeringen die hun oorsprong vinden in de omgeving en zij laten de ontwikkeling minder soepel verlopen. Bij een stoornis is er dus een rechtstreeks verband tussen het gedrag en de oorzaak ( bv ADHD) en bij een gedragsprobleem niet. Bij een stoornis is het voor de aanpak van de daaruit voortvloeiende gedragsproblemen belangrijk te beseffen dat de mate van beïnvloeding van buitenaf beperkt is. Het gaat dan vaak om het leren omgaan met de beperking en het bieden van bescherming. Bij gedragsproblemen voortvloeiend uit een belemmering is de mogelijkheid van beïnvloeding van buitenaf groter. Om van een stoornis te kunnen spreken moet het gedragsprobleem aan vast omlijnde criteria voldoen, bijvoorbeeld zoals omschreven staat in het psychiatrische classificatiesysteem DSM IV. We kunnen tot de volgende onderscheiding komen: Ø      Emotionele problemen Ø      Gedragstoornis Ø      Autisme Op de volgende dia splitsen we deze onderverdeling verder uit met daarbij de opmerking dat het onderscheid van de probleemgebieden enigszins arbitrair is.

7 Emotionele problemen Angst Stemming Hechting Somatoform
Na stressvolle gebeurtenissen FILMPJE: Uit ‘Buitenbeentjes’ afl. 2: Lily. Van ‘Lily is op school nooit gepest…’ tot ‘…en dan moet ik eigenlijk gewoon weg.’ ( , 1 min. 36 sec.) Ø      Angst vervult op zichzelf een gezonde stimulerende rol in de ontwikkeling van een mens. Normale angst is ook voor het kind te hanteren en heeft een nuttige alarmfunctie. Het voorkomt dat het roekeloos wordt of ondoordachte of gevaarlijke dingen gaat doen. er zijn veel normale angsten die bij een bepaalde ontwikkelingsfase horen. Zo is een kin bv: o        in de eerst 6 maanden bang voor harde geluiden o        0,5- 2 jaar angst voor vreemden en verlating door ouders o        jaar angst voor dieren o        jaar angst voor beschadiging van lichamelijke integriteit(kapper, dokter) o        6 jaar er ontwikkelt zich gewetensangst o        6 – 12 jaar angst voor negatieve beoordeling door leeftijdsgenoten Normaal verdwijnen deze angsten weer. Als echter de gewone angsten ongewoon blijven bestaan kinnen ze uitgroeien tot angststoornissen. Ø      Stemming Depressieve gevoelens horen bij de normale ontwikkeling van de mens, want iedere nieuwe stap in de ontwikkeling betekent het oude vertrouwde achter je laten, met alle bijbehorende gevoelens van verlies. Alleen wanneer de schommelingen in stemming of depressieve gevoelens abnormaal lang duren, spreekt men van een depressieve stemmingsstoornis. Een depressie bij kinderen is veelal te herleiden tot een duidelijke oorzaak, bv gepest worden, scheiding, te kort aan aandacht. Als de periode van stemmingsproblemen een langdurig karakter heeft kan men spreken van een stemmingsstoornis / depressie. Jongens zijn geneigd zichzelf te overschreeuwen, waardoor de depressie moeilijker te herkennen is en aan oppositioneel gedrag gedacht wordt. Meisjes daarentegen zullen zich eerder terugtrekken. Ø      Hechting Veilig gehechte kinderen laten een goede balans zien tussen het exploratiegedrag ( het onderzieken van de omgeving of het speelgoed)en het gehechtheidgedrag ( naar de ouder gaan voor troost of hulp ) Bij onveilig vermijdend gehechte kinderen is de balans doorgeslagen naar het exploratiegedrag: zij zoeken te weinig steun bij de ouders. Bij onveilig ambivalent gehechte kinderen is de balans doorgeslagen vaar gehechtheidgedrag. Zij klampen zich vast aan de ouders en durven ( te ) weinig te ondernemen. Een kind met te weinig gevoel van basisveiligheid heeft zich gedrag eigen gemaakt om zich te kunne handhaven met de angst, het wantrouwen en de afweer die in hem zit. Het kind rent bijvoorbeeld weg voor contact om niet nog eens gekwetst te worden, houdt geen rekening met de leerkracht of andere leerlingen omdat het geen positieve waarden en normen heeft eigen gemaakt. Er zijn kinderen die niet voldoende gehecht zijn toe kinderen met een ernstig hechtingprobleem. Ø      Somatoform Het gaat hier om lichamelijke klachten die niet adequaat verklaard kunnen worden door een lichamelijke oorzaak na medisch onderziek. Kinderen met onverklaarbare klachten verzuimen vaak veel van school en bezoeken vaker de dokter. Uit onderziek is gebleken dat er bij meisjes vaak een verband gevonden wordt tussen somatische klachten en angst- en stemmingsstoornissen en bij jongens een verband tussen depressieve stoornissen en van spier – en botpijn. Kinderen kunnen ook een lichamelijke aandoening simuleren om bv een beangstigende – of ongewenste situatie te ontlopen. Ø      Na stressvolle gebeurtenissen De psychische gevolgen na een schokkende gebeurtenis, zoals een ongeval, geweldsdelict, brand, mishandeling, seksueel misbruik grijpen diep in. Belangrijk na de periode is troosten, luisteren zonder oordeel, steunen waardoor de angst kan verdunnen. Gemiddeld heeft iemand 3 tot 6 maanden nodig voor het verwerkingsproces. Verdringing en het onbesproken laten van traumatische gebeurtenissen kan ongecontroleerde herbelevingen veroorzaken dat kan leiden toe een posttraumatische stressstoornis. 7

8 Gedragsstoornissen Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit ( ADHD)
Oppositioneel, opstandig gedrag (ODD) Agressief, antisociaal gedrag (CD) Posttraumatische stressstoornis ( PTSS) Dwangstoornis ( OCD) FILMPJE: Uit ‘Buitenbeentjes’ afl. 3: Gert. Van tot en van tot (23 sec sec. = 1 min. 12 sec.) Ø      ADHD Is een afkorting van Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Deze kinderen hebben aandacht- en concentratieproblemen en zijn impulsief en over beweeglijk er is sprake van een regulatiestoornis in de hersenen , waardoor het kind moeite heeft met organiseren en plannen. Hij kan zijn aandacht niet genoeg op één prikkel richt en hij kan moeilijk onbelangrijke prikkels van buitenaf negeren. Dit kind doet voor hij denkt is snel opgewonden, chaotisch en gefrustreerd. Hij heeft te veel ongerichte energie. De probleemgedragingen vallen minder op als de situatie zeer gestructureerd is, hij iets doet wat nieuw is of veel interesse heeft, en als hij zich in een één op één situatie bevindt. Ø      ODD Is een afkorting van Oppositional defiant disorder) en is de milde variant van de antisociale agressieve gedragsstoornis Conduct Disorder (CD) i.t.t. die CD is er geen sprake van agressief gewelddadig gedrag, maar een patroon van negativistisch, vijandig en openlijk ongehoorzaam opstandig gedrag gedurende minstens een half jaar. Verbale agressie is gewoon. Nogal wat kinderen vertonen eerst een ODD en daarna een CD, hoewel dit gelukkig niet altijd zo is. Ø      CD Deze stoornis is zoals gezegd ernstiger dan de oppositionele opstandige gedragsstoornis, omdat hieraan de agressiecomponent toegevoegd is. Er is sprake van vechten, opzettelijk ergeren, intimideren , drift, liegen, stelen, anderen lichamelijk letsel toebrengen, vernielen en brandstichten gedurende langere tijd. Er zijn tekorten en vervormingen in de sociale informatieverwerking. deze kinderen interpreteren situaties vaak als bedreigend en kennen dikwijls vijandige bedoelingen toe aan anderen. Ze dragen een relatief groot aantal agressieve oplossingen aan als hun gevraagd wordt hoe ze zouden reageren in probleemsituaties. Ø      PTSS Posttraumatische stressstoornis; de verschijningsvorm van de PTSS- reacties en probleemhantering verschillen per leeftijd: jonge kinderen ontwikkelen scheidingsangst, vastklampgedrag, plotselinge woede- uitbarstingen. Kleuters gaan vaak fantaseren over “helden” die hen tegen elk kwaad kunnen beschermen en ze geven het trauma vaak een plaats in hun spel. Bij schoolgaande kinderen zien we vaak school- en leerproblemen, vooral geheugen en aandachtsmoeilijkheden. Kinderen kunne overvallen worden door indringende gedachten, vaak op momenten van rust. Als reactie op de aantasting van hun zelfvertrouwen door het trauma kunnen kinderen op twee manieren reageren: 1.      terugtrekken en depressief worden 2.      irritant, provocerend en brutaal gedrag vertonen Beide reacties hebben grote negatieve gevolgen voor hun sociale functioneren Ø      OCD Afkorting van Obsessive Compulsive Disorder. De naam van de dwangstoornis komt van de twee belangrijke symptomen: dwanggedachten ( obsessies) dwanghandelingen ( compulsieve handelingen. Dwanggedachten zijn ongewenste, zich opdringende gedachten of voorstellingen die uit de persoon zelf voorkomen, maar die hij niet onder controle lijkt te kunnen houden. Ze komen als het ware buiten je wil o,. omdat de dwanggedachten steeds maar weer terugkomen kunnen ze veel angst veroorzaken. Dwanghandelingen zijn steeds terugkerende handelingen of rituelen die het kind uitvoert om de angst te verminderen die door zijn dwanggedachten wordt opgeroepen. Smetvrees en poetsdrang zijn hiervan bekende voorbeelden. Andere vaak voorkomende dwanghandelingen zijn; tellen, controleren, dingen recht zetten. Kinderen met een dwangprobleem investeren zeer veel tijd in hun dwang waardoor vaak vermoeidheid het gevolg kan zijn. 8

9 Autisme Autistische stoornis Syndroom van Asperger
Pervasieve ontwikkelings- stoornis (PDD-NOS) MCDD FILMPJE: Uit ‘Buitenbeentjes’ afl. 6: Sjef. Van tot (1 min. 22 sec.) Sjef in de klas. Van tot (53 sec.) Sjef in de gymles. Of laat Ivo een stukje vertellen (DVD Ivo). Autisme is een stoornis in de informatieverwerking. Bij kinderen met autisme is veelal sprake van een gebrekkig zien van de samenhang tussen afzonderlijke waarnemingen, waardoor dingen en situaties voor deze kinderen een andere betekenis krijgen. Daarnaast hebben zij grote moeite met het zich verplaatsen in anderen, zodat sociale situaties niet worden begrepen of aangevoeld en sociaal gedrag moeizaam tot ontwikkeling komt. Afhankelijk van de ernst van de stoornis zien we zeer verschillende uitingsvormen van autisme: van zeer in zichzelf gekeerde kinderen tot actieve naar buitengerichte kinderen die in bepaalde situaties de plank volledig misslaan. Er wordt daarom ook wel van een stoornis in het autismespectrum gesproken. Binnen dit spectrum vallen o.a.: Ø      De autistische stoornis; dit betekent dat het kind aan alle criteria voldoet volgens de DSM IV. In het regulier onderwijs treffen we veelal kinderen aan met minder ernstige belemmeringen tot het volgen van onderwijs. De zgn. “kernautisten “ komen alleen in het regulier onderwijs voor als zij normaal begaafd zijn en in staat zijn tot een zekere sociale interactie Ø      Het syndroom van Asperger; kinderen met het syndroom van Asperger hebben een normale begaafdheid. Er zijn ernstige tekorten in de sociale interactie en het kind laat beperkten en stereotiepe gedragpatronen, interesses en activiteiten zien. De motoriek is veelal wat stijf en houterig. De taal lijkt goed ontwikkeld, al doet het soms wat ouwelijk en formeel aan. Zij hebben, net als andere kinderen met autisme, problemen met het geven van de juiste betekenis aan informatie die zij ontvangen. Gelet op hen taalgebruik wordt hun begripsniveau dikwijls overschat. Auditief zijn ze wel sterk. Verder hebben zij hulp nodig bij het aanbrengen van samenhang. Ø      PDD NOS; Pervasive Devalopmental Disorder Not Otherwise Specifed, een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven. Deze kinderen voldoen niet geheel aan de criteria van de anderen stoornissen binnen het autismespectrum, terwijl er toch ernstige tekorten in de sociale interactie en in de communicatie vastgesteld worden. Er is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, omdat deze stoornis diep in de ontwikkeling van het kind ingrijpt. Ø      MCDD is de afkorting van Multiple Complex Developmental Disoreder, Deze stoornis wordt beschouwd als een variant van PDD NOS. Bij deze kinderen staan niet de contactproblemen op de voorgrond maar de problemen bij het reguleren van emoties en gedachten. Een beetje angst ontaardt bij hem meteen in paniek, een beetje boosheid wordt razernij. Hun veel te sterke fantasie zorgt ervoor dat hum gedachten met hem op de loop kinnen gaan, waardoor fantasie en werkelijkheid niet meer uit elkaar worden gehouden. De innerlijke thermostaat die emoties en gedachten in evenwicht houdt, werkt bij hen minder goed. 9

10 Comorbiditeit Verschillende stoornissen tegelijk.
Leerproblemen zoals dyslexie, dyscalculie, NLD. Motorische problemen (DCD). Tekst Vaak staan genoemde probleemgebieden niet op zichzelf. Er zijn veel overlappingen ook wel comorbiditeit genoemd: het tegelijkertijd voorkomen van verschillende problematieken. Zo is bij ADHD in 50% van de gevallen ook sprake van een oppositioneel opstandige en agressieve stoornis. Bij een kwart van de kinderen met ADHD is ook spraken van een angst- en stemmingsstoornis, terwijl er in 10 tot 20 % van de gevallen van ADHD ook sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis in de wederkerige sociale contacten. Het is niet zo eenvoudig psychische stoornissen te ordenen in strikt afgebakende groepen en de toewijzing tot een bepaalde groep is tot op zekere hoogte arbitrair. Het is vaak niet een kwestie van alles of niets, maar eerder van meer of minder voorkomend. 10

11 Onderkenning Wanneer is iets een probleem?
Probleem voor de leerkracht. Probleem voor de omgeving. Probleem voor het kind zelf. Wat doe je ermee? Delen met ouders. Delen met collega’s. Extern hulp zoeken. Om kinderen met een cluster-4 probleem goed te kunnen helpen zul je dat probleem eerst moeten herkennen. Daartoe dient deze presentatie onder andere. Het begint met een goede signalering. Door een goed leerlingvolgsysteem probeer je als leerkracht de ontwikkeling van een kind goed in de gaten te houden. Achterblijvende schoolprestaties: cognitieve ontwikkeling. Problemen in de omgang met leeftijdsgenoten: sociale ontwikkeling. Faalangst en slecht zelfbeeld: emotionele ontwikkeling. Je ervaart het zelf (als leerkracht) als een probleem. De aanpak die voor de meeste kinderen wel werkt heeft voor dit kind te weinig effect en je vraagt je af waarom het niet goed lukt. De andere kinderen (de omgeving) heeft een probleem met het kind. Het kind stuurt de boel in de war, andere kinderen vinden het kind storend, ze gaan het kind pesten of voelen zich zelf bedreigd door het kind. Misschien heeft niemand last van het kind, maar voelt het kind zelf zich erg ongelukkig, trekt het zich steeds meer terug of laat het alleen sociaal wenselijk gedrag zien om vooral maar niet op te vallen. Ook dat kan een signaal zijn dat er iets met een kind aan de hand is. Als je je zorgen maakt deel deze dan als eerste met de ouders. Wacht hier niet mee tot het probleem verergert. Zorg dat ouders niet kunnen zeggen ‘Waarom heb je me dat nooit eerder verteld?’ Ouders zijn de allerbelangrijkste volwassenen voor kinderen. Het welzijn van kinderen is het allerbelangrijkste voor ouders. Bespreek het probleem dat je signaleert ook met collega’s. Wat zijn de ervaringen van je collega’s (je duo-partner, de vakleerkracht gymnastiek, de pleinwacht, de overblijfkracht, de leerkracht van vorig jaar) met het kind? Welke hulp kun je van je IB-er verwachten? Is de directie op de hoogte? Zie de zorg voor dit kind niet alleen als jouw verantwoordelijkheid, maar als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het hele team. Blijven dingen onduidelijk, kom je er met ouders en collega’s niet uit, schakel dan externe deskundigheid in. 11

12 Begrip Kijk naar het kind! Wat zit er achter het gedrag?
Onwil of onmacht? Behoeften? Kijk naar jezelf! Invloed op de leeromgeving! Géén invloed op kindkenmerken!

13 Externe hulp Samenwerkingsverband WSNS.
Schoolbegeleidingsdienst (SBD). Preventieve ambulante begeleiding (PAB) vanuit het REC of Steunpunt Autisme. LGF (‘rugzakje’): geindiceerde ambulante begeleiding (GAB) vanuit het REC. Waar kun je deze externe hulp halen? Binnen eigen SWV: IB-overleg, schoolmaatschappelijk werk, schoolpsycholoog, schoolarts, mogelijkheden op andere scholen binnen het SWV, mogelijk ambulante begeleiding vanuit de SBO-school. Onderzoek door bijvoorbeeld ABC (Amsterdam) of Drielanden (Haarlem, Hoofddorp). Bij vermoedens van cluster-4 problematiek, waarbij misschien wordt overwogen of er wellicht een rugzakje moet worden aangevraagd kan er een kortdurend (ambulant) begeleidingstraject worden aangevraagd bij REC BovenAmstel (3 maanden). Wel altijd met instemming van de ouders en niet om de periode te overbruggen tussen aanvraag en indicatie. Bij vermoeden van een stoornis in het autistische spectrum kan het Steunpunt Autisme Noord-Holland worden ingeschakeld voor advies. Wanneer een kind een cluster-4 indicatie heeft en ouders voor Leerlinggebonden Financiering hebben gekozen komt de Dienst Ambulante Begeleiding van REC BovenAmstel in beeld en geeft de AB-er ondersteuning voor de school.

14 Informatie www.recbovenamstel.nl www.steunpuntautismenoordholland.nl
www. landelijknetwerkautisme.nl Sites op onderwijs gericht, m.u.v. Oudervereniging Balans. (Brengt ook gelijknamig maandblad uit.)

15 Vragen?


Download ppt "Cluster 4 gerelateerde problemen"

Verwante presentaties


Ads door Google