Onderzoeksvaardigheden Module schoolleidersopleiding Voorafgaand aan presentatie: Zorg voor geprinte versies van de bijlagen voor de studenten (word documenten die nodig zijn bij de opdrachten). Deze staan ook in de cloud bij het lesmateriaal van leergang 5 (bijlage 1 t/m 3 voor de studenten en bijlage 4 voor jezelf). Check: Lunch Aantal studenten / stoelen PC / Beamer Paars: praatje maken met de student Blauw: start met structuur, planning van de dag
Planning 1. Onderzoek doen bij Via Vinci Academy 2. Mini-onderzoek 3.1 Probleemanalyse / probleemstelling / deelvragen 3.2 Literatuur zoeken 3.3 Betrouwbaar en valide onderzoek 3.4 Methoden - Pauze
1. Leerdoelen Aan het einde van de lesdag: Weet je wat er gedurende de opleiding van je verwacht wordt met betrekking tot onderzoek. Ben je bekend met de basisprincipes van (wetenschappelijk) onderzoek Ben je in staat om een goede probleemstelling te formuleren Heb je geoefend met methoden van onderzoek Via Vinci heeft bewust gekozen voor 3 korte onderzoeken: om aan te sluiten bij de praktijk; de mogelijkheid te bieden om na reflectie je onderzoeksvaardigheden te verbeteren. De tutorgesprekken begeleiding bij onderzoeksvaardigheden Zoek commitment met de groep: zijn de doelen ook voor jullie helder? Kennis: vandaag gaat het met name om de methodologie. Inhoudelijk komt in de modules aan de orde.
Laat hier de plaats van de drie leergangopdrachten (oftewel de onderzoeken) zien. Accentueer dat de pijlen staan tussen ‘wetenschap’ en ‘Onderzoek’. Daarmee wordt bedoeld: Literatuur die je in de leergangen 1-2-3 bestudeert, vormen de basis voor het literatuurgedeelte van ieder onderzoek; Doordat je op onderzoek uitgaat in de praktijk, bouw je zo ook je eigen ‘wetenschap’ op (refereer aan ‘constructivisme’ zoals uitgelegd op de startdag)
1. Werkvorm Bekijk de opdracht van leergang 1 en bijbehorende moduleopdrachten op de ELO Tip: handleiding voor het schrijven van een onderzoeksverslag (hooguit 15 min.) Laat dit in drietallen bekijken en bespreken. De kijkopdracht: welke onderdelen van een ‘onderzoek’ worden in die leergang-opdracht en de module-opdrachten genoemd? Je kan van te voren het document 5.1 bijlage 1 opdr lg 1 voor de studenten meenemen, dan hoeven zij niet op de ELO (indien zij al verder in de opleiding zitten en de ELO al kennen of WIFI het bijvoorbeeld niet doet). Let op: De omvang van de leergangonderzoeken is gesteld op 15-30 pag. excl. bijlagen. Er zal binnenkort een vernieuwde handleiding schrijven onderzoeksverslag verschijnen waarin deze omvang is verwerkt maar waarin ook staat wat als bijlage of als lopende tekst geldt. De opdracht bij Module 1.3 wordt momenteel herschreven, zodat deze meer in lijn is met (en meer ondersteunend is aan) het leergang 1 onderzoek.
Wat we niet gaan doen We gaan niet in een laboratorium onderzoeken, we blijven ook niet alleen maar hangen in de boeken of met onze eigen gedachtenspinsels en ‘formules’.
Wat we wel gaan doen Wisselwerking tussen theorie en praktijk. Dus niet: ‘boekjeswijs’ en ook niet ‘zelf het wiel uitvinden’, maar juist die waardevolle relatie leggen waardoor de praktijk verbeterd kan worden.
2. Mini-onderzoek Ga naar govote.at CODE: zie in de test, per keer verschillend. mentimeter.com voor de docent Inlog: suzanterriele@hotmail.com / WW: mentimeter24 Stelling 1: ‘People brainstorming as a group come up with a greater number of better ideas than the same number of people working indiviually.’ (Kassin, Fein & Markus, 2011, p. 311). Is False, maar veel mensen denken dat het waar is. Je hebt mensen binnen de groep die niet meer participeren en de groepsleden beinvloeden elkaar maar niet perse tot het beste idee. Je komt met minder verschillende invlashoeken, je gaat al een richting uit. Dit maakt het belang van onderzoek duidelijk, je denkt namelijk soms iets te weten, op basis van logisch redeneren of aannames, maar dat is niet altijd waar. Stelling 2: Hoeveel ervaring heb je met onderzoek? Ook echt vragen naar ervaringen: wat hebben de directeuren al wel eens op hun school onderzocht? Hebben ze er tijd voor in de praktijk? Hoe pakken ze een onderzoek aan? Evalueren, o.a. betekenis die wordt gegeven aan de vraag (in de rol van onderzoeker, of ook als respondent?), en de betekenis die wordt gegeven aan antwoordmogelijkheden (wat is gemiddeld?). Vraag ook in welke mate er een onderzoekende cultuur is bij hen op school, wat is het belang hiervan? Koppel naar de eerste stelling en geef ook aan dat onderzoeken en theorieën onderzocht zijn in een andere situatie, niet iedere theorie is daarom generaliseerbaar naar hun praktijk. Nagaan of iets echt werkt. Als er een probleem is, eerst goed uitzoeken wat daaraan ten grondslag ligt en dat aanpakken. Een voorbeeld hierbij kan zijn: Het voorbeeld gaat over een afdeling voor bloedprikken in ziekenhuis: Er ontstonden lange wachttijden en werden veel prikfouten gemaakt. Vraag aan de groep: Waarop zou je een interventie inzetten? - Waarschijnlijk komen ze met idee voor training/nascholing voor de mensen die bloedprikken. Echter na onderzoek blijkt dat andere afdelingen van het ziekenhuis vaak patiënten even tussendoor geprikt wilden hebben en dat daardoor de planning van het bloedprikken verstoord werd en wachttijden ontstonden. Mensen die op afspraak kwamen voor bloedprikken gaven dan aan dat ze al lang zaten te wachten waardoor het personeel probeerde snel te prikken waardoor meer fouten werden gemaakt. Interventie werd uiteindelijk ingezet op andere instroom van aanvragen van andere afdelingen, ipv op scholing van het personeel van de afdeling.
3. Onderzoeksfasen Normaal gesproken start je bij ontwerpen, maar soms volgen er uit een evaluatie onderzoeksvragen en is dat je startpunt. Het is dus duidelijk een cyclisch proces. We gaan vandaag veel in op de fase ‘ontwerpen’.
3. Ontwerpen van onderzoek Subfasen: Oriënteren van idee naar onderwerp Omschrijven het maken van een probleemomschrijving: een probleemstelling en doelstelling Vaststellen welke methode ga je gebruiken om je gegevens te verzamelen? Plannen maak een realistische planning Dit zijn de subfasen van de onderzoeksfase ‘ontwerpen’, hier zal vandaag de meeste aandacht voor zijn. Deel de sheet uit over de ontwerpfase van onderzoek doen. Leg uit dat probleemstelling, vraagstelling etc. hetzelfde betekent. ‘Probleem’ uit probleemstelling is niet perse te interpreteren zoals een probleem in het dagelijks taalgebruik maar kan ook een situatie zijn waarvoor je een innovatie wilt bedenken of een wens of ambitie voor iets binnen het onderwijs of jouw school.
3.1 Probleemomschrijving Bestaat uit: Probleemstelling: de centrale vraagstelling voor je onderzoek, dat wil zeggen de hoofdvraag Doelstelling: wat wil je met de resultaten bereiken Probleemstelling hoeft dus ook geen probleem te zijn, deze kan voortkomen uit een wens of vraag.
3.1 Probleemanalyse Wat is het probleem? Wie heeft het probleem? 6W-formule Wat is het probleem? Wie heeft het probleem? Wanneer is het probleem ontstaan? Waarom is het een probleem? Waar doet het probleem zich voor? Wat is de aanleiding? - De probleemanalyse komt vooral naar voren bij de stappen ‘Oriëntatie’ en ‘Omschrijven’. Nel Verhoeven heeft deze formule ook in haar boek staan, met nog wat toelichting. Bekijk dit, als je precies wilt weten wat elke vraag inhoudt. Deze vragen zijn bedoeld om je probleem/wens duidelijker te krijgen, wat wil je nou eigenlijk onderzoeken. Het helpt je daarom bij het formuleren van je probleem- en doelstelling. Het is een hulpmiddel en wordt niet letterlijk opgenomen in het onderzoeksverslag. Wel kan het input bieden voor bijvoorbeeld de aanleiding.
3.1 Werkvorm Kies als groep een probleem dat binnen één van de leergangthema’s past (indien mogelijk: kies een probleem dat speelt op de werkplek) L1: Toekomstbestendige organisatie L2: Waarde-vol onderwijs L3: De school als professionele leergemeenschap Voer de probleemanalyse middels de 6W formule uit Eventueel: Zoek naar een goede probleemstelling Kom tot één gezamenlijke probleemstelling per groep (15 min.) Let erop dat het wel onderzoekbaar moet zijn in een korte periode, dus het zou in deze opleiding onderzocht moeten kunnen worden als leergangonderzoek. Deel hierbij 5.1 bijlage 2 Sheet_Onderzoeksfasen_IngezoomdOpOntwerp 6W formule hoeft niet besproken te worden, ga eerst verder met het uitleggen van de probleemstelling en geef dan nog wat tijd om tot een goede probleemstelling te komen
3.1 Hoe luidt een goede probleemstelling? Een probleemstelling is een vraag! Naar: Gedrag, motieven, feiten, meningen Beschrijving, diagnose, evaluatie of effect De vraag Gaat over een bepaalde periode Bevat alle belangrijke begrippen Een probleemstelling kan worden uitgesplitst in: Deelvragen - Voorbeeld van een probleemstelling: Op welke manier kan de zelfzorg van zelfstandig wonende 75-plussers in gemeente Breda gestimuleerd worden? - Kijk welke begrippen er in de probleemstelling staan en verwerk deze in je theoretisch kader. - Deelvragen vormen: uit welke onderdelen bestaat je vraag? Splits op in verschillende vragen waarmee je de probleemstelling uiteindelijk kunt beantwoorden. Zodra je antwoord kunt geven op de deelvragen, kun je ook antwoord geven op de probleemstelling.
3.1 Deelvragen formuleren Doel: uitsplitsen van je probleemstelling in afgebakende deelvragen Enkele aspecten van de probleemstelling nader onderzoeken Tip bij het formuleren van deelvragen: Maak een boomdiagram: Zie fig. 3.2 (p.86) uit boek Nel Verhoeven De begrippen uit de probleemstelling opsplitsen Aan elkaar gerelateerde begrippen bij elkaar plaatsen Stapsgewijs uitwerken aan de hand van vragen
3.1 Vraagtypen Beschrijven Vergelijken Definiëren Evalueren Verklaren Wat is …. Definiëren Welke kenmerken… Verklaren Hoe komt het dat… Voorspellen Welke ontwikkelingen… Vergelijken Welke samenhang… Evalueren In welke mate waarderen… Voorschrijven Welke suggesties… Ontwikkelingen volgen Welke trends… Het vraagtype zegt iets over het doel van je onderzoek. Zorg dat je vraag overeenkomt met je doel. Let op: Leidt jouw vraagstelling tot een ingewikkelde cijfermatige analyse? Heroverweeg of herformuleer dan je vraagstelling. Deelvragen kunnen verschillende vraagtypes zijn.
3.1 Werkvorm Kies als groep een probleem dat binnen één van de leergangthema’s past (indien mogelijk: kies een probleem dat speelt op de werkplek) L1: Toekomstbestendige organisatie L2: Waarde-vol onderwijs L3: De school als professionele leergemeenschap Voer de probleemanalyse middels de 6W formule uit Zoek naar een goede probleemstelling Kom tot één gezamenlijke probleemstelling per groep (30 min.) Probleemstelling die onderzoekbaar is in een korte periode, dus het zou in deze opleiding onderzocht moeten kunnen worden als leergangonderzoek. Bespreek daarna de probleemstellingen, vraag aan de groep wat goede aspecten zijn en hoe de probleemstelling nog verbeterd kan worden. Let er vooral op dat de vraag specifiek genoeg is, open geformuleerd is, niet sturend is en dat hij past binnen een leergang.
3.1 Kwaliteitscriteria Houding van de onderzoeker: Onafhankelijkheid Openheid Toetsbaarheid van uitspraken: weerlegbaar, eenduidig en openbaar Generaliseerbaarheid: Geldig verklaren voor de groep waarover je uitspraken doet Hoog informatiegehalte en specifiek onderwerp Praktisch toepasbaar: Efficientie Bruikbaarheid Onafhankelijkheid: Dus binnen de eigen school: je moet je eigen positie (niet onafhankelijk) in ogenschouw nemen, Openheid: Je hebt zelf een gekleurde visie op je werkveld ontwikkeld en het is lastig je daarvan bewust te zijn en nog lastiger die visie los te laten en een volledig open blik te hebben op je eigen werkveld. (confirmation bias) Door het onderzoek goed op te zetten (bijvoorbeeld observeren met een kijkwijzer) kan je beter omgaan met het niet onafhankelijk en niet geheel open zijn. Toetsbaarheid: Een hoog informatiegehalte zorgt voor toetsbaarheid van je uitspraken en een nauwkeurige, specifieke omschrijving. Je moet heel goed aangeven: Over welke situatie je een uitspraak doet; Binnen welke grenzen je onderzoek zich afspeelt; Welke groep daarbij betrokken is; In welke periode je onderzoek zich afspeelt Weerlegbaarheid: Eenieder moet je uitspraak kunnen weerleggen door je onderzoek te herhalen. Efficientie: Bijvoorbeeld door je vragenlijsten / interviews af te nemen op een moment dat binnen je school je onderzoeksgroep al aanwezig is. Denk aan bijv. rapportgesprekken, functioneringsgesprekken. Bruikbaarheid: Als het schoolbudget wel aanschaf van 1 Ipad per klas toelaat, maar geen aanschaf van Ipads voor elke leerling, onderzoek dan liever het effect van een Ipad per klas.
3.2 Informatie zoeken: Zes regels voor het zoeken naar informatie / theorie: Definieer de zoekopdracht zoekvraag Kies een zoekstrategie Bepaal waar je gaat zoeken Bestudeer de informatie en selecteer wat je nodig hebt Organiseer de informatie Evalueer het resultaat Vraag bij de derde waar zij zouden gaan zoeken. Literatuur van de modules, verwijzingen daarin. Bibliotheek, ook universiteitsbibliotheek is mogelijk voor gemiddeld zo’n 50 euro per jaar. Internet, met name ook google scholar Hoe weet je nou of iets betrouwbaar is? Kijk naar de bron. Zeker bij websites is dit onontbeerlijk Artikelen van wetenschappelijke tijdschriften betrouwbaarder dan boeken, die vaak weer betrouwbaarder zijn dan websites.
3.2 Informatie zoeken: internet Enkele zoekregels op internet: Maak de zoekopdracht specifiek: aanhalingstekens gebruiken geavanceerde zoekmogelijkheden gebruiken ‘incomplete zin’ Alleen zoeken naar woorden in de titelpagina? gebruik ‘allintitle:’ Welk document type zoek je? gebruik ‘filetype:’ Treffers in verschillende talen gezocht? gebruik een asterisk, bv. Lond*n. VB: Filetype:pdf (let op hier geen spatie tussen) en vervolgens ‘gewoon’ de zoekwoorden intypen. (Laat evt. even uitproberen in volgende werkvorm)
3.2 Werkvorm Kies één probleemstelling Zoek hierbij naar theorie die betrekking heeft op de belangrijkste begrippen van de probleemstelling Zoek op via internet. Individueel of in groepen (ongeveer 10 min.)
3.2 Modellen en verwachtingen Formuleer verwachtingen over de uitkomst: hypothesen (toetsbare uitspraken): Studenten hoeven geen hypothesen op te stellen, maar dit kun je wel tegenkomen in het lezen van andere onderzoeken.
3.2 Modellen correlatie ≠ causaal verband Samenhang betekent niet direct dat er een causale relatie is. Dit kan wel, maar hoeft niet. In dit geval was er een derde variabele die zowel effect had op het verbranden als op de ijsverkoop. Wat zou er geconcludeerd worden door iemand die correlatie in dit voorbeeld interpreteert als causaal verband? Dat eten van ijs zonnebrand veroorzaakt, of dat iemand die verbrand is meer ijs eet. Houd er rekening mee bij het lezen van artikelen. Eventueel kan er nog ingegaan worden op het voorbeeld op de volgende twee pagina’s, maar dat hoeft niet. Daaruit komt naar voren dat je ook bij het lezen van artikelen zelf goed moet blijven nadenken.
https://epianalysis.wordpress.com/2012/11/19/chocolate/ Schijnbaar is er echt in ‘The new England Journal’ een artikel gepubliceerd dat de consumptie van chocolade cognitieve functies verbetert. Ze deden deze bewering op basis van een correlatie tussen de consumptie van chocolade in een land met het aantal Nobelprijs winnaars in dat land. Er werd een correlatie gevonden van .79 (0 = geen correlatie, 1 = geheel correlatie) dus erg hoog.
Correlatie ≠ Causaal verband Je kan het zelfs heel geloofwaardig laten overkomen: “Dietary flavonoids, abundant in plant-based foods, have been shown to improve cognitive function…A subclass of flavonoids called flavanols, which are widely present in cocoa, green tea, red wine, and some fruits, seems to be effective in slowing down or even reversing the reductions in cognitive performance that occur with aging…the total number of Nobel laureates per capita could serve as a surrogate end point reflecting the proportion with superior cognitive function and thereby give us some measure of the overall cognitive function of a given country.” (New England Journal, in Basu, 2012) https://epianalysis.wordpress.com/2012/11/19/chocolate/ Dit staat in het originele artikel, maar is nu gekopieerd uit het artikel dat hierover gaat. Andere onderzoekers hebben echter om aan te tonen dat deze conclusies voorbarig zijn de correlatie gecontroleerd voor ‘inkomen’ (je kijkt dan of dit een onderliggende variabele kan zijn die op allebei invloed heeft, waardoor er ook tussen die variabelen correlatie is). Dan bleek de correlatie tussen chocolade en Nobelprijswinnaars niet meer significant te zijn. Er bleek zelfs nog een hogere correlatie tussen Nobelprijswinnaars en leningen bij de bank (r = .92) en tussen Nobelprijswinnaars en luxe auto’s (r = .85). Maar betekent dat dan ook dat een lening afsluiten bij de bank en het kopen van een dure auto je slimmer maakt?
3.2 Een logboek aanmaken Functie: informatie ordenen wat betreft: inhoud van je onderzoek proces Doel: bijhouden van de ontwikkelingen om later op gemaakte keuzes te kunnen terugblikken Format: van schrift tot blog! Logboek: Mag wel, maar hoeft niet. Kan zeker aan het eind van de opleiding wel erg handig zijn voor het aantonen van de competenties.
3.3 Uitgangspunten Kwantitatief onderzoek: cijfermatige informatie statistische analyses onderzoeker neemt afstand meestal gericht op toetsing van hypothesen Kwalitatief onderzoek niet/nauwelijks cijfermatig belang van de betekenis die de onderzochte aan de situatie geeft onderzoek doen ‘in het veld’ Koppelen aan de onderzoeksvragen op het bord: welke zijn kwalitatief / kwantitatief?
3.3 Uitgangspunten Combinatie van verschillende vormen van onderzoek: triangulatie Verhoogt de validiteit (geldigheid) van je resultaten Verhoogt de betrouwbaarheid van je resultaten Onderscheid data- en methodetriangulatie. Bij datatriangulatie is met name de triangulatie in personen van belang (neem respondenten uit verschillende respondentgroepen, bijvoorbeeld bovenbouw, middenbouw en onderbouw, of bij VO uit de verschillende vakgroepen/secties, leeftijd enzovoorts). Voorbeeld betrouwbaarheid: 10x op de weegschaal staan geeft een betrouwbare weergave van het gewicht als er 10x hetzelfde resultaat verschijnt. Voorbeeld 1 validiteit: Iemands lengte wegen met een weegschaal is niet valide. Je ziet waarschijnlijk wel een samenhang maar je gebruikt het verkeerde instrument om te meten. Voorbeeld 2 validiteit: Nu hot issue: De RekenCITO. In de verhaalsommen (redactieopgaven) wordt ook begrijpend lezen getest en niet alleen rekenvaardigheid. Dan meet je dus niet wat je wilt meten (begrijpend lezen i.p.v. rekenvaardigheid). Betrouwbaarheid: Mate waarin ‘toevallige’ fouten worden gemaakt Je verhoogt de betrouwbaarheid door: Triangulatie: verschillende meetmomenten en onderzoekers. Steekproefomvang (groot) Een pilot / proefinterview
3.3 Verklaren Kwalitatief onderzoek heeft over het algemeen een hogere validiteit, maar een lagere betrouwbaarheid dan kwantitatief onderzoek. Is een betrouwbaar onderzoek altijd valide? Is een valide onderzoek altijd betrouwbaar? Hoe kan je dit verklaren? Je kunt beter doorvragen bij kwalitatief onderzoek, waardoor je waarschijnlijk beter meet (vraagt) wat je wilt meten (weten) hogere validiteit Je stelt in kwalitatief onderzoek wellicht steeds net iets anders je vragen, waardoor de toevallige fouten meer voorkomen de betrouwbaarheid neemt af.
4. Methoden Interview / focusgroep Vragenlijst, open / gesloten vragen Documentanalyse Klankbordgroep Observaties Registraties Evt. voor- en nadelen van onderzoeksmethoden laten benoemen. - Documentanalyse = bijvoorbeeld schoolplannen binnen de stichting vergelijken in welke mate de visie van de stichting daarin terugkomt, of schriftelijke communicatie met ouders (brieven, mails) analyseren in welke mate daarin de visie van de school wordt uitgedragen. Welke methoden verwachten zij waarschijnlijk te gaan gebruiken?
4. Werkvorm Neem een probleemstelling en/of deelvraag Denk na welk type onderzoek daarbij zou passen Kwalitatief en/of kwantitatief Welke methode kun je inzetten? Interview/ focusgroep Vragenlijst, open / gesloten vragen Documentanalyse (evt. i.c.m. expert feedback) Klankbordgroep Observaties Registraties (20 min.)
4. Van vraag naar methode Type vraag beïnvloedt methodologie Verschillende deelvragen, vaak verschillende methodes Indien mogelijk bestaande vragenlijst! Een bepaald moment (casus) of over een periode (documentanalyse of longitudinaal). Toetsen of exploreren (meer gestructureerde methode of meer open). Is het te achterhalen met een aantal vaststaande vragen? Binnen de stichting zijn er vaak ook vragenlijsten aangeschaft, vraag andere scholen en wat is er bij jullie op school aanwezig?
4. Interview in 7 fasen (Kvale, 1996) Thematiseren Ontwerpen Interviewen Uitschrijven Analyseren Verifiëren Rapporteren Je hoeft niet elke fase even uitgebreid uit te voeren, maar denk vooral na over de verschillende fases. Start niet blindelings met interviewen, maar denk vooruit. Niet alle fasen hoeven uitgebreid doorlopen te worden bij de onderzoeken voor VVA (bv. Uitschrijven hoeft niet letterlijk). Kvale (1996). InterViews: An Introduction to Qualitative Research Interviewing. Thousand Oaks Californië: Sage Publications. 1. Thematizing: Formulate the purpose of the investigation and describe the concept of the topic to be investigated before the interviews start. 2. Designing: Plan the design of the study, taking into consideration all seven stages, before the interview starts. 3. Interviewing: Conduct the interviews based on an interview guide and with a reflective approach to the knowledge sought 4. Transcribing: Prepare the interview material for analysis, which commonly includes a transcription from oral speech to written text. 5. Analyzing: Decide, on the basis of the purpose and topic of the investigation, and on the nature of the interview material, which methods of analysis are appropriate. 6. Verifying: Ascertain the generalizability, reliability, and validity of the interview findings. Reliability refers to how consistent the results are, and validity means whether an interview study investigates what is intended to be investigated. 7. Reporting: Communicate the findings of the study and the methods applied in a form that lives up to scientific criteria, takes the ethical aspects of the investigation into consideration, and that results in an readable product.
4. Werkvorm Stel in groepsverband een aantal interview- of vragenlijstvragen op. Denk hierbij na over: Hoe leid je je interview/vragenlijst in? Soort vraag (open/gesloten) Indien open: welk vragend voornaamwoord/bijwoord Moeilijkheid van de vraag Interpretatiemogelijkheden Suggestief of neutraal Volgorde van de vragen http://www.rug.nl/education/other-study-opportunities/hcv/mondelinge-vaardigheden/voor-studenten/interviewen/vragen Moeilijkheid: moeilijke termen, meervoudige vraag? Van algemeen naar specifiek en begin met wat meer algemene vragen, ook om de geïnterviewde zich op z’n gemak te laten voelen. Bespreek een paar vragen, waar liepen ze tegenaan, waar hebben ze bewust over nagedacht?
4 Werkvorm Ga het interview in tweetallen oefenen. Natuurlijk weet je als geïnterviewde niet altijd het antwoord. Fingeer het antwoord dan. Leef je in de rol in. Geef elkaar feedback Wissel na 10 minuten van rol (20 min.) Loop langs de groepen en geef hen feedback: Hoe ervaart de geïnterviewde een vraag? Zat er al een suggestie in de vraagstelling? Of: had je het idee dat er al een bepaald antwoord van je verwacht werd? Wat is een goede vraag om je respondent in het begin op het gemak te stellen? Een makkelijke (qua inhoud) vraag en liefst niet-gevoelig van onderwerp. Houding van de interviewer? Lichaamshouding, stemgebruik, stiltes, ‘instemmende geluiden maken’? De interviewer kan het antwoord evt. samenvatten en vragen of dat zo goed was samengevat. Vult de interviewer (onbewust) steeds aan? Vraag dan liever door i.p.v. samen te vatten. Laat de tweetallen halverwege wisselen van rol (interviewer en geïnterviewde).
4. Interview in 7 fasen (Kvale, 1996) Thematiseren Ontwerpen Interviewen Uitschrijven Analyseren Verifiëren Rapporteren Stel je voor je hebt je interview uitgevoerd en je hebt de data uitgeschreven/samengevat. Dan kom je bij analyseren. Hoe ga je dat nou aanpakken?
4. Werkvorm Neem even de tijd om de data te bekijken. Overleg in twee- of drietallen: Wat vinden jullie van de interviewvragen? Wat was de probleemstelling? Hoe kan je interviewdata analyseren? Wat neem je hieruit mee voor jouw onderzoeksopzet? Let op! Dit was dus een slecht voorbeeld waarvan je kan leren, doe het zelf beter! Geef de studenten het geprinte word document 5.1 bijlage 3 Interviewdata. In het document 5.1 bijlage 4 Interviewdata docentenversie zijn mogelijke bespreekpunten bij de vragen en het interview weergegeven. Let op! De vragen kunnen sterk verbeterd worden en er was geen probleemstelling. Het is dus bedoeld als een oefening om samen te bespreken hoe de vragen verbeterd kunnen worden en daarnaast om de studenten te laten realiseren dat het belangrijk is een goede probleemstelling te formuleren en daar je methode en de invulling van de methode op af te stemmen. Ga dus na of je met de vragen die je stelt uiteindelijk een antwoord kan geven op je probleemstelling. Zorg dat het een kloppend geheel wordt.
Onderzoeksverslag Gebruik het format! Grotendeels overeenkomstig met ‘Wat is onderzoek?’ van Nel Verhoeven. Titelblad Samenvatting Inhoudsopgave Inleiding (inclusief theoretische ondersteuning) Methode Resultaten Conclusie en aanbevelingen Literatuurlijst Bijlagen
Afsluiting en evaluatie Bedankt voor de aandacht Vragen? Module-evaluaties Het plaatje: Onderzoek doen is vaak een doolhof. Probeer voor jezelf eerst een zo duidelijk mogelijke kaart te schetsen (je onderzoeksplan) alvorens je het doolhof inloopt. De kans op succes is dan een stuk groter!