Bron: Baarda, B. (2014) Dit is onderzoek!
Inhoud bijeenkomst 3 Onderzoeksdoel formuleren Onderzoeksvragen (hoofdvraag met deelvragen) formuleren Theoretisch kader
Van praktijkprobleem (oriëntatie) naar onderzoeksdoel naar onderzoeksvragen (richten) Beschrijving praktijkprobleem Welke bijdrage ga je leveren aan oplossen (deel van) probleem? = onderzoeksdoel Welke vraag / vragen moet je daarvoor beantwoorden? = onderzoeksvraag Onderzoeksvraag is bepalend voor verdere keuzes. Eerste stap: beschrijven probleem (=Achtergrond waaruit de onderzoeksvraag voorkomt. Er is behoefte aan informatie om probleem te kunnen oplossen.) Tweede stap: je doel beschrijven: wat wil je aan het probleem doen? (Wat wil je met het onderzoek bereiken?) Derde stap: de vragen formuleren. Wat is de aanleiding voor het onderzoek, wat is precies het probleem en hoe heeft dat geresulteerd in de onderzoeskvraag? Op basis van de analyse van het probleem formuleer je de uiteindelijke onderzoeksvraag/onderzoeksvragen. Over het algemeen ga je in de introductie van breed naar smal. (Baarda, B, (2014). Dit is onderzoek!)
Onderzoeksdoel Gebaseerd op de analyse van het probleem Geformuleerd in termen van opbrengsten Voldoende afgebakend en eenduidig geformuleerd Kom niet weinig over veel te weten, maar veel over weinig. Haalbaar; leent zich voor praktijkonderzoek Besproken met betrokkenen in de school. De grootste valkuil van onderzoeken is te weinig keuzes durven maken. Dit onder het mom van alles is zo interessant of alles hangt met elkaar samen. Dan beschik je straks over zoveel informatie, dat je door de bomen het zicht op het bos kwijtraakt. En het is zo dat je dan uiteindelijk weinig over veel te weten komt, terwijl het vaak interessanter is om veel over weinig te weten te komen. Opdracht: Formuleren onderzoeksdoel: checken a.d.h.v. richtlijnen
Opdracht: onderzoeksdoel formuleren Formuleer het onderzoeksdoel Hanteer de richtlijnen op pagina 115 van het handboek.
Het formuleren van de onderzoeksvraag is een intensief proces van vallen en opstaan. Verschillende onderzoeksvragen passeren de revue voordat je tot een definitieve onderzoeksvraag komt. In het begin is er meestal een vaag, globaal idee dat gaandeweg steeds specifieker en gedetailleerder wordt. Dit idee wordt steeds concreter en daardoor beter uitvoerbaar. Laat collega’s, belanghebbenden en/of schoolleiding instemmen met je onderzoeksvraag. De ervaring leert dat de meeste onderzoeksvragen te breed zijn en dat in geval van verschillende onderzoeksvragen er te veel vragen beantwoord moeten worden waardoor het onderzoek niet haalbaar is. (Baarda, B, (2014). Dit is onderzoek!)
Onderzoeksvragen formuleren Technieken: Vragende woorden (wat, wie, wanneer, waarom …) Vragenstorm (vragen op deelaspecten) Verschillende soorten onderzoeksvragen; beschrijvend, vergelijkend, definiërend, evaluerend, verklarend, ontwerpend. Je doet onderzoek om antwoord te krijgen op jouw onderzoeksvraag of –vragen. De onderzoeksvraag is de rode draad die door de opzet van je onderzoek loopt. Je moet in ieder fase van het onderzoek jezelf afvragen: Geeft dit antwoord op de onderzoeksvraag? De onderzoeksvraag is de vraag waarop het onderzoek antwoord moet geven. (Baarda, B, (2014). Dit is onderzoek!)
Opdracht: onderzoeksvragen formuleren Formuleer de onderzoeksvragen Hanteer de richtlijnen op pagina 115 van het handboek. Leg tijdens het formuleren alle woorden op een weegschaal: Zijn alle woorden wel nodig in de vraag?
Geschikte onderzoeksvraag heeft betrekking op praktijkprobleem en doel. is interessant. is nuttig voor mijzelf, mijn collega’s, mijn school. levert opbrengst op, namelijk … antwoord kan in praktijkonderzoek gevonden worden. er zijn nog geen antwoorden op deze vraag. is haalbaal in beschikbare tijd en middelen.
Onderzoeksvraag: hoe smal of breed? Technieken: Inzoomen en uitzoomen: deelaspecten versmallen en verbreden. Vooruit denken: verwachte resultaten, nodige stappen, uitvoerbaarheid.
Voorbeelden Waarom is de criminaliteit toegenomen? Hoe komt het dat de inkomensongelijkheid in Nederland zo groot is? In hoeverre beheersen de leerlingen na behandeling van hoofdstuk 2 de stof van dit hoofdstuk? Hoe dient onze school er in de toekomst uit te zien? Waarom zijn bananen krom? 1. Het bevat een foute aanname. Misschien is de criminaliteit wel niet toegenomen. Daarnaast is de vraag niet specifiek genoeg. Welke criminaliteit is toegenomen? Beter is: In hoeverre is de zware criminaliteit toegenomen? Wanneer is er toename, welke periode? Waar, wereldwijd, in Nederland, in een stad? 2. Het is onduidelijk wat groot is: in vergelijking met wat? Beter: Is de inkomensongelijkheid in Nederland groter dan in andere landen of in andere tijden? Bevat de veronderstelling: De inkomensongelijkheid is groot. 3. Voordat deze vraag beantwoord kan worden moet ook bekend zijn wat er verstaan wordt onder ‘de stof van hoofdstuk 2’. Het beschrijven van ‘de stof’ kan gebeuren aan de hand van de onderwerpen die in het hoofdstuk aan bod komen en het gewenste beheersingsniveau. Beheersen betekent voor sommige onderdelen uit het hoofdstuk dat de studenten het moeten kennen, maar voor andere onderdelen betekent dit dat de studenten het bijvoorbeeld moeten kunnen toepassen in een nieuwe context. 4. Dit is een algemeen geformuleerde beleidsvraag. Die zijn voor onderzoek minder geschikt. Als onderzoeker kun je de vraag beter specifiek maken: In welke mate zijn leerlingen tevreden over de inrichting van onze school? (Liever nog een specifiek onderdeel van de school, bijvoorbeeld het studieplein.) 5. Met deze vraag kun je teveel kanten op. Beter is: Welke functie heeft de kromheid van bananen evolutionair gezien? Of: Welke natuurkrachten veroorzaken de kromheid van bananen?
Deelvragen formuleren Hoofdvraag: algemene, overkoepelende vraag. Deelvragen: opsplitsing van het onderzoek in delen. Antwoord op de deelvragen dragen bij aan beantwoording van hoofdvraag. Deelvragen staan in dienst van de beantwoording van de hoofdvraag. Met deelvragen verfijn je het onderzoek; je kun nog gerichter onderzoeken. Met deelvragen perk je het onderzoek nog verder in. Dat vergroot de haalbaarheid van je onderzoek. Deelvragen delen het onderzoek op in verschillende deelonderzoekjes. Dat maakt de uitvoering hanteerbaarder. Hoeft nog geen definitieve vraag te zijn. Wel zo geformuleerd dat je tot bruikbare zoektermen kan komen; die heb je nodig voor bijeenkomst vier. Test het doel / de vragen die je nu hebt aan de richtlijnen (zie volgende dia). Pas aan waar nodig. Vragen kunnen later nog aangepast worden naar aanleiding van literatuuronderzoek.
Richtlijnen voor onderzoeksvragen Vragende vorm (geen wens of veronderstelling). Open (geen ja-nee vraag). Eenduidig; kernbegrippen definiëren. Enkelvoudige vraagstelling. Antwoord is niet al bekend. Geen onjuiste of niet onderbouwde aannames. Acceptabel (niet sterk negatief). Aansprekend, relevant.
Opdracht: definieer begrippen Onderstreep de kernbegrippen in de hoofdvraag en in de deelvragen. Inventariseer mogelijke definities van het begrip. Kies voor de definitie die jij gaat gebruiken (en verantwoord die keuze). Merk op: kernbegrippen vormen het startpunt voor je literatuuronderzoek (zoektermen). Begrippen definiëren betekent dat je begrippen eenduidig omschrijft: zo dat er daadwerkelijk onderzoek naar te doen is. Bijvoorbeeld het begrip ‘differentiatie’. Wat bedoel je daarmee: hoe breed of smal definieer je het voor jouw onderzoek? Pas als je definities hebt gegeven, weet je wat je in het onderzoek gaat meten. Een volgende stap (bij de planning van het onderzoek) is het operationaliseren = meetbaar maken van de begrippen.