Tijd: ‘time’ en ‘tense’ Variatie in Betekenis: Tijd en Aspect Henriëtte de Swart
Wat is ‘tijd’? Tijd is als een rivier: altijd in beweging, ‘flow of time’. Wij staan stil, tijd gaat voorbij. Maar ook: Tijd is als een lijn: stationaire ordening van punten/gebeurtenissen. Tijd is statisch, wij bewegen door de tijd.
Metaforen Metaforen laten zien hoe mensen tijd conceptualiseren. Vinden we het onderscheid tussen tijd als een rivier/tijd als een lijn terug in metaforisch taalgebruik? Lakoff and Johnson (1987): Metaphors we live by. Cognitief-taalkundig onderzoek naar metaforen gebaseerd op perceptie (‘ik zie het’, ‘ik hoor je wel’ en ‘embodiment’ (‘hij hongert naar aandacht’).
Lakoff and Johnson (1987): Metaphors we live by ‘Objectieve tijd’: Door de jaren heen hebben we gemerkt … Als we verder komen in de jaren ’90, zien we… We naderen het einde van het jaar. ‘Subjectieve tijd’ In de komende weken … De tijd is voorbij dat we.... Laten we de toekomst recht in de ogen kijken.
Tijd en ruimte Van Amsterdam naar Utrecht In Nederland, in Utrecht Rond de tafel binnen de muren Voor de deur Van maandag tot vrijdag In april, in de zomer, in de vakantie Rond 6 uur Binnen een jaar Voor 12 uur Conceptualisatie van tijd in termen van ruimte
Van ruimte naar tijd (1) Boroditsky (2000): ‘priming’ experimenten. Onderscheid tussen ‘objectieve’ en ‘subjectieve’ ruimte. Als er een ruimtelijk scenario wordt gepresenteerd voor een tijdsscenario, wordt de interpretatie van de temporele structuur beïnvloed door de ruimtelijke structuur.
Van ruimte naar tijd (2) De vergadering van volgende week woensdag is twee dagen verplaatst. Ambigu: verplaatst naar eerder (maandag) of later (vrijdag). Hoe interpreteren mensen zo’n zin? Priming test hoe ruimte die interpretatie kan beïnvloeden.
Van ruimte naar tijd (3) Objectief ruimte scenario (‘kom staat voor doos’) Priming Tijd beweegt: verplaatsing naar maandag Subjectief ruimte scenario (‘de doos staat voor mij’) Priming Subject beweegt door de tijd: verplaatsing naar vrijdag
Implicaties: processing Priming van ruimtelijke structuur door temporele structuur werkt niet! (Boroditsky) Psycholinguïstische experimenten wijzen uit dat mensen ruimtelijke representaties online gebruiken in hun denken over tijd (maar niet andersom). Relatie tussen ruimte en tijd is dus geen ‘dode’ metafoor, maar co-activatie.
Implicaties: grammaticalisatie Co-activatie: uitdrukkingen van tijd gaan terug op uitdrukkingen van ruimte. Ik ga naar Amsterdam om een vriendin op te zoeken. (beweging in ruimte + tijd) Het gaat regenen (alleen beweging in tijd) Grammaticalisatieproces is unidirectioneel: alleen van ruimte naar tijd (niet andersom).
Denken over tijd Griekse filosofen: epistemische ontoegankelijkheid van de toekomst (Aristoteles) Er zal morgen een zeeslag zijn. Er zal morgen geen zeeslag zijn. Hoe op moment van spreken waarheid van deze uitspraken karakteriseren?
Subjectieve tijd MacTaggart (1908): A-serie en B-serie. A-serie: ‘subjectief’, want ‘point of view’; gebaseerd op verleden-heden-toekomst. Dectisch: ‘nu’ = moment van spreken. ---------|---------- ‘nu’
Verleden en toekomst Asymmetrie: verleden ligt vast, toekomst ligt open. Verleden kun je niet veranderen: je kunt er nu niet meer voor kiezen om gisteren af te reizen naar Parijs. Wel: counterfactuals (‘als ik rijk was..’). Toekomst biedt vele mogelijkheden: je kunt er nu voor kiezen om morgen naar Parijs te reizen (of niet..).
Toekomst Epistemisch niet toegankelijk (itt verleden) Predictie over ‘echte’ wereld, niet zomaar over een ‘mogelijke’ wereld, dus niet per se modaal: Het zal morgen regenen. Het kan morgen regenen. Het moet morgen regenen.
Paradox Plato: Socrates, als je de waarheid spreekt in wat je zegt zal ik je laten oversteken, maar als je liegt, dan zal ik je in het water gooien. Socrates: Je zult me in het water gooien. Temporele versie van paradox met zelf-referentie
Heden Het heden heeft een speciale status: het is altijd ‘nu’, nooit een ander moment. Maar het ‘nu’ van vandaag is niet hetzelfde ‘nu’ als het ‘nu’ van gisteren of van morgen (flow of time)
Alice in Wonderland ‘The rule is, jam tomorrow, and jam yesterday, but never jam today’ ‘It must come sometimes to ‘jam today’, Alice objected. ‘No, it can’t,’ said the Queen. ‘It’s jam every other day: today isn’t any other day, you know’ ‘I don’t understand you’, said Alice, it is dreadfully confusing.
Borges The garden of forking paths Then I reflected that all things happen, happen to one, precisely now. Century follows century, and things happen only in the present (p. 90). The future exists now (p. 101, immediately before Yu Tsun kills Albert).
Objectieve tijd MacTaggart (1908): B-serie: ‘objectief’, niet-deictisch; eerder-dan calculus over objectief bestaande instants: 1 < 2 < 3 < … Jaartelling. Deels cyclisch: data, dagen van de week, maanden.
Tijdsadverbia A-serie (subjectief, deictisch) Nu, vroeger, ooit, binnenkort... B-serie (objectief, lineaire ordening): op 23 april 2007, een dag later, het jaar daarvoor.
Temporele referentie Temporele referentie deels bepaald met adverbia (gisteren/volgende week) Deels contextueel. Vgl beloven Jan belooft te komen komen>beloven Deels werkwoordstijden. Het regende/het regent/het gaat regenen.
Tense Tense: talige/grammaticale uitdrukking van tijd; normaliter op het werkwoord (werkwoordstijden). Comrie (1985): taaltypologische studie van tense. Assumptie: alle culturen hebben conceptualisering van tijd, maar niet alle talen hebben ‘tense’. Vgl. Natuurlijk/grammaticaal geslacht.
Tenseless talen ‘Tenseless talen’: Chinees, Burmees, Dyirbal, .. Soms: modale oppositie (realis/irrealis): Burmees, Dyirbal Soms: aspectuele oppositie (voltooid/onvoltooid): Chinees.
Chinees Wo shuaiduan-le tui Ik breek – LE been ‘Ik heb mijn been gebroken’ (nog in gips). Wo shuaiduan-guo tui Ik breek.GUO been ‘Ik heb mijn been gebroken’ (inmiddels genezen).
Nominale tense Nominale tense (Indianentalen): inikw-ihl-’minih-’is-it-’i [Nootka] fire in: house pl diminutive past nominal ‘the former small fires in the house’
Bereik Nominale argumenten van werkwoord vaak buiten bereik van tense, maar werkwoord nooit. (i) In 2010 zal elke student een minister hebben ontmoet. (ii) Alle ontsnapte gevangenen zijn terug in hun cel.
Werkwoordsmorfologie Meeste talen: op werkwoord Werkwoordmorfologie (inflectie) Het regent/regende Hulpwerkwoorden Het heeft geregend/gaat regenen/zal regenen
Tense is deictisch (i) De zon schijnt in Utrecht. (i) De zon schijnt in Utrecht om 14.01 op 20 april 2009. Reductie van (i) (A-serie) tot (ii) (B-serie) alleen mogelijk als we moment van spreken kennen (deictisch, want verankerd in spreeksituatie).
Tijd, taal en logica Temporele logica (Prior): A-serie. Operatoren voor past, future: Pp, Fp, PFp [[Pp]]t = 1 iff [[p]]t’ = 1 waar op t’, t’ < t. [[Fp]]t = 1 iff [[p]]t’ = 1 waar op t’, t < t’. Werkwoordstijden (tense): A-serie, analyse in termen van operatoren.
Werkwoordstijden Verleden tijd, tegenwoordige tijd, toekomende tijd. Sofie vertrok: Pp Sofie vertrekt: p Sofie gaat/zal vertrekken: Fp Wat doen we met ‘Sofie is vertrokken’?
Heden, verleden, toekomst.. Standaardverdeling TIME is in verleden, heden, toekomst. Dus: talen zouden drie TENSES moeten hebben om hier naar te verwijzen (oude Grieken). Probleem: talen hebben doorgaans meer dan drie werkwoordstijden (hoeveel heeft het Nederlands er? Het Frans? Andere talen die je spreekt?) Conclusie: TIME TENSE
Prior vs. Reichenbach Operatoren van Prior goed voor tijdslogica’s, moeilijker toepasbaar op natuurlijke taal. Systeem van Reichenbach (1924) bekender bij taalkundigen: meer empirische verantwoording.
Reichenbach Deictische verankering: S (‘speech time’). Verwijzing naar moment van situatie in de tijd: E (‘event time’). Additioneel punt: R (‘reference time’), link tussen E en S. Alle werkwoordstijden gerepresenteerd in configuratie van S, E, R.
Systeem van S, R, E. Sofie vertrekt: E,R,S (komma = gelijktijdig) Sofie vertrok: E,R – S (- = eerder in tijd) Sofie is vertrokken: E – R,S Sofie was vertrokken: E – R – S Sofie zal vertrekken: E – R,S of E,R - S
Niet-temporeel gebruik Veel werkwoordstijden hebben secondaire, niet-temporele betekenissen. Counterfactuals: Als ik rijk was kocht ik een groot huis. (= ik ben niet rijk, maar dit is mijn droom..) Beleefdheid: Ik wil/wilde u even iets vragen.
Implicaturen Sofie was in de tuin. Sofie was in de tuin toen ik thuis kwam, en misschien is ze daar nog steeds. Het boek lag op tafel. Het boek lag op tafel toen ik binnenkwam, en als niemand eraan heeft gezeten ligt het daar nog steeds.
Punctuele gebeurtenissen Punt: verslaggeving van gebeurtenis terwijl deze gaande is (b.v. radio) Karel heeft de bal, Peter neemt over, en ja, hij scoort!
Activity, state Langdurig interval: Sofie studeert in Utrecht. Janna houdt van mosselen. De aarde draait om de zon.
Past vs. non-past Veel Europese talen: onderscheid tussen past/non-past in inflectie. Hulpwerkwoord vaak modaal van oorsprong (b.v. Engels will): tijd/modaliteit lopen door elkaar. Gebruik van ovt voor toekomst: De trein vertrekt om 2 uur. Jan komt morgen.
Zullen en gaan Hij zal sterven. Hij gaat sterven. Voor ‘gaan’ moeten we evidentie hebben van contekst en situatie dat dit gaat gebeuren.