Arbeidsmarkt Aanbod van arbeid.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
H20:Voorraadwaardering
Advertisements

Hoofdstuk 5: Arbeidsmarkt in de EU
Rekenwerk Alle mogelijkheden die je tegenkomt.
Vandaag.
Havo 4: De arbeidsmarkt Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op
Uitgaven aan zorg per financieringsbron / /Hoofdstuk 2 Zorg in perspectief /pagina 1.
VWO 4: Markten-1 Hoofdstuk 4: De Werkloosheid
Inkomen les 17 Begrippen & 81 t/ 84
Opdracht: ‘Tel uit je winst’
Regels economie: Geldbedragen ronden wij af op centen. Bijvoorbeeld €2,99 -> dus twee decimalen. Andere aantallen rond je af op één decimaal. Tenzij anders.
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Omzet.
Natuurlijke Werkloosheid en de Phillipscurve
Overheid beleid.
Vorige les: wat is een rechtvaardige inkomensverdeling?
Lesbrief Arbeidsmarkt
Inkomen les t/m Begrippen Duurzame ontwikkeling In behoeften van mensen voorzien op een manier, die ook goed is voor toekomstige generaties.
In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard.
Keynesiaans model J. Zonjee.
Productiefactor Arbeid
Havo 4: De arbeidsmarkt Hoofdstuk 3: De strijd om de poen
Inkomen Begrippen 1 t/m 5 Werkboek blz 5
gespannen arbeidsmarkt
Inkomen verdienen.
Modellen VWO 6.
Welvaart Hoofdstuk 2.
Markten 1 H1.
ARBEIDSMARKT. BEROEPSBEVOLKING Aanbod van arbeid Werkgelegenhei d* *Bezette arbeidsplaatsen Vraag naar arbeid** **+ vacatures Bedrijfsleven Overheid Werkenden.
Jullie hebben lef... .
Inkomen les 20 Begrippen & opgave 100 t/m Begrippen Collectieve lasten Geheel van belastingen en sociale premies.
Inkomen les 19 Begrippen & 92 t/m 99
Inkomen les 7 27 t/m 37.
Inkomen Begrippen + 6 t/m 10 Werkboek 6. 2 Begrippen Arbeidsverdeling Verdeling van het werk in een land.
§3.1 Aanbod van arbeid blz. 24 Aanbod van arbeid 1. Aanbod van Werknemers 2. Aanbod van Zelfstandigen 3. Geregistreerde Werklozen Aanbod van arbeid.
Toegevoegde Waarde Productie = inkomen.
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Pietje heeft op 1 januari 2008 een bedrag van € 400 op een spaarrekening gezet. De rente is 3,5%. Hij laat de rente op de rekening staan. Op 1 januari.
Paragraaf 1 Kennen: De verschillen tussen de formele en informele sector Verschillen tussen een individuele en een collectieve arbeidsovereenkomst Welke.
Goede tijden, slechte tijden
Elasticiteiten.
Structuur Hoofdstuk 4.
Begrippen kennen Collectieve sector = publieke sector
Conjunctuur.
Investeringen Klik om verder te gaan. Hoe gebruik je deze uitleg? Je kunt in deze presentatie ‘bladeren’ door de pijltjestoetsen te gebruiken. Vooruit.
Vandaag.
Werk Aanbod van arbeid.
Stap 3; Constant of Variabel?
Exploitatiebegroting Deel 2
Aantekeningen hfst 6.
J. de Lange ECONOMIE HOE KUN JE DAT NOU MAKEN?. Marktaandeel Ex-BTW en In-BTW Arbeidsproductiviteit Belangrijk PROGRAMMA:
Aantekeningen hoofdstuk 2. Arbeidsovereenkomst 4.3 Wat moet je doen? Om in Nederland aan het werk te mogen is het verplicht om een arbeidsovereenkomst.
Hoofdstuk 6 Productie.
Samenvatting Lesbrief Werk & Werkloosheid Hoofdstukken 1-3.
Samenvatting Lesbrief Werk & Werkloosheid Hoofdstukken 1-4.
4.1 DE WERKNEMER.
Arbeidsmarkt.
Hoofdstuk 6 Productie en markt.
Welkom havo 4..
3.1 PRODUCTIE.
Verdienen en Uitgeven Hoofdstuk 3.
Lesbrief Verdienen en Uitgeven
Hst 4 Hoe wordt er gewerkt?
Voorbeeld Weging Indexcijfers 2011 Weging x indexcijfer Voeding
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
ARBEIDSMARKT.
Werk, Hoofdstuk 1 en 2: Het aanbod van arbeid
Economische kringloop
Transcript van de presentatie:

Arbeidsmarkt Aanbod van arbeid

Lesbrief arbeidsmarkt Aanbod van arbeid: mensen die arbeid aanbieden, die willen werken (hoofdstuk 2) Vraag naar arbeid: bedrijven die mensen nodig hebben om te werken (hoofdstuk 3) Vraag en aanbod: loon als prijs op de arbeidsmarkt (hoofdstuk 4) Vraag en aanbod: werkloosheid (hoofdstuk 5)

Beroepsbevolking Potentiele beroepsbevolking: iedereen tussen 15 en 65 Bestaat uit Beroepsbevolking: biedt zich aan voor werk, minimaal 12 uur (kan werkend of werkeloos zijn) Niet beroepsbevolking: biedt zich niet aan voor werk (b.v. studenten, huisvrouwen, huismannen, arbeidsongeschikten

Opdracht Opdracht 2.2 Vul figuur 2.2 in met aantallen. Begin met de bevolking en daal af. Schat wat het ongeveer is

cijfers De bevolking in Nederland bestaat uit circa 16,8 miljoen mensen. De potentiele beroepsbevolking (mensen van 15 t/m 64 jaar) betreft circa 10,1 miljoen mensen.

cijfers De niet beroepsgeschikte bevolking mensen onder 15: 3,9 miljoen en boven 65 jaar: 2,8 miljoen. De potentiele beroepsbevolking valt te onderscheiden in twee categorieën: beroepsbevolking en niet-beroepsbevolking.

cijfers De beroepsbevolking betreft ongeveer 7,9 miljoen mensen. Deze mensen zijn tussen 15 en 65 jaar oud en kunnen/willen werken. De niet-beroepsbevolking betreft ongeveer 2,2 miljoen mensen. Deze mensen zijn niet op zoek naar werk of b.v. arbeidsongeschikt.

Cijfers De beroepsbevolking bestaat uit een werkend deel en een werkloos deel. Het werkeloze deel is 8,7% van beroepsbevolking 8,7% van 7.862.000 = 684.000

Beroepsbevolking Aanbod afhankelijk van Groei bevolking Conjunctuur: aanzuigende werking of ontmoedigingseffect. Maatschappelijke ontwikkelingen (vrouwen gaan meer werken) Migratie (Polen)

Aanbod van arbeid Productie in een economie hangt af van Hoeveel arbeid dat wordt aangeboden. Arbeidsproductiviteit (hoeveel kan een werknemer in een bepaalde tijdseenheid maken)

Aanbod van arbeid Aanbod van arbeid zichtbaar gemaakt door Deeltijdfactor Arbeidsparticipatie I/A ratio

Deeltijdarbeid en p/a ratio Deeltijdarbeid: iemand werkt deel van volledige baan Deeltijdfactor: aantal uren dat iemand werkt gedeeld door uren van een volledige baan. P/A ratio: aantal mensen dat per voltijdsbaan werkt

Deeltijdarbeid en p/a ratio Voorbeeld: aantal werkenden is 150.000 en aantal voltijdsbanen is 100.000 Deeltijdfactor: 100.000/150.000 = 0,67 P/A ratio: 150.000/100.000 = 1,5

Deeltijd werken Voordeel van deeltijd werken: mensen kunnen werk en zorg combineren Nadeel van deeltijd werken: minder aanbod van arbeid: mensen werken immers geen 40 uur maar b.v. 24 uur per week. Zeker bij krappe arbeidsmarkt is dat een probleem.

Arbeidsparticipatie Participatiegraad: de mate waarin de potentiële beroepsbevolking meedoet aan arbeidsproces. Bruto participatiegraad: beroepsbevolking/potentiële beroepsbevolking Netto participatiegraad: werkzame beroepsbevolking/potentiële beroepsbevolking

Arbeidsparticipatie Verhogen arbeidsparticipatie om in toekomst voldoende aanbod van arbeid te hebben En om uitkeringen betaalbaar te houden (denk aan grijze druk…)

I/A ratio I/A ratio: verhouding tussen inactieven en actieven = aantal inactieven/aantal actieven * 100

I/A ratio Inactieven: mensen van 15 jaar en ouder die een uitkering ontvangen: gepensioneerden, werklozen en arbeidsongeschikten. Actieven: mensen die werken en sociale premies betalen.

I/A ratio Hoog I/A ratio: veel inactieven t.o.v. de actieven. De actieven moeten veel premies betalen

Aanbod van arbeid Hangt af van hoogte loon. Als loon stijgt, zullen mensen ook eerder gaan werken Anderen zeggen, dat als je uurloon stijgt, je minder uren hoeft te werken om een voldoende hoog loon te verdienen en je dus juist minder gaat werken.

elasticiteit Loonelasticiteit arbeidsaanbod. In hoeverre reageert aanbod van arbeid op lonen. Arbeidsaanbod is meestal inelastisch. Aanbod reageert beperkt op lonen Elasticiteit = procentuele verandering aanbod/procentuele verandering loon

Opdrachten 2.2, 2.5, 2.6, 2.10, 2.13, 2.14 en 2.15 2.21 t/m 2.27

Werkgelegenheid Vraag naar arbeid: behoefte aan personeel bij bedrijven. Werkgelegenheid: vervulde vraag naar arbeid Vraag naar arbeid: werkgelegenheid en vacatures

Werkgelegenheid Werkgelegenheid = productie/arbeidsproductiviteit Stel ik maak 200.000 broden per jaar en elke medewerker maakt 20.000 broden per jaar, dan is werkgelegenheid 10

Werkgelegenheid Loonkosten per product = loonkosten per werknemer/arbeidsproductiviteit Een medewerker kost € 20.000 per jaar en maakt per jaar 20.000 broden. Een brood kost dan € 1 aan loonkosten

Wat bepaalt werkgelegenheid Arbeidsproductiviteit (vandaag) Sommen Lees 3.2 Conjunctuur (recessie) Hoogte lonen (werkgelegenheid naar China)

Arbeidsproductiviteit Hoeveel kan een werknemer in een bepaalde periode (jaar of maand) maken Als arbeidsproductiviteit stijgt en de productie blijft gelijk, dan daalt werkgelegenheid Arbeidsproductiviteit in Nederland is erg hoog

Investeringen Diepte investering: productie wordt kapitaalintensiever (relatief meer kapitaal dan arbeid, arbeidsproductiviteit stijgt) Breedte investering: productie wordt niet kapitaalintensiever, arbeidsproductivitet blijft gelijk)

Som 3.3 b ADA 1 bal = 0,4 minuut 2,5 bal = 1 minuut 150 bal = 1 uur Niki 1 bal = 2 minuten 30 bal = 60 minuten

Som 3.3 c Loonkosten per voetbal ADA Loonkosten per uur Niki € 30/150 = € 0,20 Loonkosten per uur Niki € 21/30 = € 0,70

Som 3.3 d Werkgelegendheid Ada Werkgelegenheid Niki Werkgelegenheid = productie: arbeidsproductiviteit Werkgelegendheid Ada 300.000/150 = 2.000 Werkgelegenheid Niki 300.000/30 = 10.000

Som 3.3 e en f Niki: hogere constante kosten en lagere arbeidsproductiviteit Totale kosten Nikki: € 850.000 Constante kosten = € 200.000 Grondstoffen = € 0,6 x 500.000 = € 300.000 Loonkosten: € 0,7 x 500.000 = € 350.000 Totale kosten Ada: € 800.000 Constante kosten = € 400.000 Loonkosten: € 0,2 x 500.000 = € 100.000

Som 3.3 g 400.000 + 0,8 q = 200.000 +1,3q 200.000 = 0,5 q Q = 400.000

Som 3.5 kapitaal/arbeid = 4/24 = 1.166 Kapitaal/arbeid = 5/27 = 0,18 Neemt toe: diepte: Kapitaal/arbeid = 6/9 = 0,67 Kapitaal/arbeid = 8/12 = o,67 Blijft gelijk: breedte Arbeidsproductiviteit: (4,5 miljoen x 0,9)/9 = 0,45 Arbeidsproductiviteit: (6 miljoen x 0,9)/12 = 0,45

3.7 Voorbeeld Textiel Loon China 100 Loon Europa 500 Arbeidsproductiviteit China 200 Arbeidsproductiviteit Europa 1.000 Loonkosten per product China: 100/200 = 0,5 Loonkosten per product Europa: 500/1000 = 0,5

3.22 a Omzet = verkoopprijs x afzet Afzet = omzet/verkoopprijs 20.000.000/100 = 200.000

3.22 b Werkgelegenheid: totale loonkosten/loonkosten per werknemer

3.22 c Arbeidsproductiviteit: productie/aantal medewerkers Check Werkgelegenheid: productie/arbeidsproductiviteit 200.000/1.000 = 200

3.22 d Loonkosten per stuk: 12.000.000/200.000 = € 60

3.22 e Omzet = afzet x verkoopprijs Afzet 2010 = afzet 2009 x 1,04 Verkoopprijs 2010 = verkoopprijs 2009 x 1,05 Verkoopprijs 2010 = 100 x 1,05 = 105 Omzet 2010 = 208.000 x 105 = 21.480.000 Check: 20.000.000 x 1,05 x 1,04 = 21.480.000

3.22 f Arbeidsproductiviteit 2009: 1.000 Toegenomen: productie stijgt met 5%, aantal werknemers met 2% Toename: 105/102 x 100 = 102,9 (2,9%)

3.25 Werkgelegenheid 2010: 200 Werkgelegenheid 2011 = 7.000.000/40.000 = 175 (175 - 200)/200 x 100% = -12,5%

3.25 Productie/arbeidsproductiviteit = werkgelegenheid Productie = 200 x 40.000 = 8.000.000

3.25 c en d Hogere arbeidsproductiviteit = lagere kosten = lagere prijs = meer afzet. K/A = 50/200 = 0,25 K/A = 50/175 = 0,29 Dus: diepte.

3.26 -6/4,5 = - 1,33 Groter, lage arbeidsproductiviteit wil zeggen dat arbeid belangrijk is. Bedrijf is dus afhankelijk van arbeid en reageert sterk op verhoging van lonen Groter, groter internationale bedrijven zijn gevoeliger voor loonstijgingen

Conjunctuur Als het slecht gaat met de conjunctuur, daalt werkgelegenheid (logisch toch?) In Nederland is werkeloosheid nu 8,7% van de beroepsbevolking. Beroepsbevolking: iedereen tussen 15 en 65 die werken of zich aanbieden op de arbeidsmarkt voor minimaal 12 uur

Hoge lonen Bij hoge lonen gaan bedrijven investeren in machines om arbeidsproductiviteit te verhogen Daardoor kan loonkosten per product gelijk blijven of dalen. Denk aan loonkosten per product = Loonkosten per werknemer/arbeidsproductiviteit

Hoge lonen Bij hoge lonen verplaatst werkgelegenheid zich naar andere landen Loonelasticiteit van de arbeidsvraag: in hoeverre reageert vraag op loonstijging El = % verandering arbeidsvraag/% verandering lonen Opdracht 3.12

Hoofdstuk 4

RR Kosten Baten inkoop 2.400.000 Omzet 7.200.000 rente 600.000 huur 300.000 loon 3.000.000 winst 900.000 Totaal

Productiefactoren Moet je inzetten om iets te kunnen produceren Om van de ingekochte goederen, producten te kunnen maken Arbeid – loon Kapitaal: huur Kapitaal: rente Ondernemerschap: winst Natuur: pacht

Toegevoegde waarde Toegevoegde waarde = omzet – inkoop Met het produceren voeg je waarde toe aan de ingekochte goederen De toegevoegde waarde wordt verdeeld over de beloningen van de productiefactoren

Toegevoegde waarde TW = 7.200.000 – 2.400.000 = 4.800.000 TW gaat als beloning naar productiefactoren Arbeid - loon 3.000.000 Kapitaal - rente 600.000 Kapitaal: huur 300.000 Ondernemerschap winst 900.000 4.800.000

Loon en winst Kijk naar resultatenrekening Als loon stijgt, neemt winst af. Maar niet altijd Onderhandelingen over loon tijdens CAO onderhandelingen, zijn een strijd tussen productiefactor arbeid en productiefactor ondernemerschap.

Loon en winst Lonen kunnen stijgen zonder dat dat de winst aantast. Maar met hoeveel procent Dat gaan jullie nu uitvinden…..

4.9 apt = toegevoegde waarde/aantal medewerkers = 4.800.000/40 = 120.000 Betere machines, betere scholing, betere organisatie, betere baas. € 120.000 > € 75.000 Onderneming draait verlies € 3.000.000/12.000 = € 250 Minder; er zijn ook nog andere kosten

RR Kosten Baten inkoop 100.000 (1.000 x € 100 Omzet (1.000 x € 1.000) 1.000.000 Loon 600.000 huur 100.000 winst 300.000 Totaal

Gegevens bij RR 1.000 fietsen voor € 1.000 per stuk 10 mensen in dienst

Opdracht 1 Bereken apt Bereken loonkosten per fiets Bereken winst als percentage van toegevoegde waarde

Opdracht 2 APT stijgt met 5% Lonen stijgen met 5% Prijzen blijven gelijk (inkoop en verkoopprijzen) Bereken winst Bereken loonkosten per fiets Welke conclusie trek je.

RR Kosten Baten inkoop 105.000 (1050 x € 100) Omzet (1050 x € 1.000) 1.050.000 Loon 630.000 winst 315.000 Totaal

Opdracht 3 Prijzen stijgen met 5% APT blijft gelijk Lonen stijgen met 5% Bereken winst als percentage van TW Welke conclusie trek je.

RR Kosten Baten inkoop 105.000 (1.000 x € 105) Omzet (1.000 x € 1.050) 1.050.000 Loon 630.000 winst 315.000 Totaal

Opdracht 4 Prijzen stijgen met 5% APT stijgt met 5% Lonen stijgen met 10,25% Bereken winst als percentage van TW. Bereken loonkosten per fiets Welke conclusie trek je.

RR Kosten Baten inkoop 110.250 (1.050 x € 105) Omzet (1.050 x € 1.050) 1.102.500 Loon 661.500 winst 330.750 Totaal

conclusies Loonruimte: percentage waarmee lonen kunnen stijgen zonder dat dat ten koste gaat van aandeel van de winst in toegevoegde waarde Loonruimte: % toename apt x % toename lonen Initiële loonstijging: loonstijging boven de prijscompensatie voor toegenomen apt.

Vandaag Huiswerk: 4.36 en 4.17 Agent en principaal Vuilnismannen Werkloosheid

Vaste en variabele beloning Stukloon: loon per geproduceerde eenheid Tijdloon: vast loon per tijdseenheid

Agent - principaal Werkgever = principaal; geeft opdrachten Werknemer = agent; voert opdrachten uit Probleem: doet agent wel wat principaal wil

Vaste en variabele beloning Oplossing: stukloon, werknemer krijgt pas betaald als hij iets levert Werkt niet altijd soms is niet duidelijk wie wat levert (teamwork) of is moeilijk te meten wat geleverd wordt (onderwijs?) heeft ongewenste effecten Daarom tijdloon: wel asymmetrische informatie (werknemer weet dat hij lui is, baas moet er nog maar achter zien te komen)

4.36 Door belastingverlaging houdt een werknemer meer netto over en neemt zijn koopkracht toe. Hij hoeft dan minder looneisen te stellen Toegenomen: prijzen nemen toe met 4%, lonen nemen toe met 4% en belasting daalt met 1%

4.36 De productie stijgt met 0,5%, de arbeidsproductiviteit met 2%. Dit betekent dat je met minder mensen toe kan. Indexcijfer werkgelegenheid = indexcijfer productie/indexcijfer apt = 100,5/102 x 100 = 98,52 (afname met 1,48%) Loonmatiging zorgt voor behoud werkgelegenheid Positief: meer belastinginkomsten. Negatief: ook hogere looneisen bij ambtenaren

Werkeloosheid Hoofdstuk 5

Soorten werkloosheid Natuurlijke werkloosheid Conjuncturele werkloosheid

Natuurlijke werkloosheid Die is er altijd, ook al draait economie op volle toeren. Twee soorten: Frictiewerkloosheid: gedurende zoekproces naar baan Structurele werkloosheid: ontstaat door veranderingen in de economie zoals vervangen arbeid door kapitaal, verplaatsen werk naar lage lonen landen

Ontstaan structurele werkloosheid Vooral door hoge lonen in relatie tot arbeidsproductiviteit. Als lonen harder stijgen dan arbeidsproductiviteit, dan worden loonkosten per product duurder. Daardoor wordt arbeid vervangen door machines of verplaatst naar lage lonen landen Beperkte arbeidsmobiliteit.

Structurele werkeloosheid Omvang daarvan is mede afhankelijk van arbeidsmobiliteit. Arbeidsmobiliteit is de mate waarin mensen bereid en in staat zijn te veranderen van baan, regio en beroep Mobiliteit hangt af van hoogte en lengte uitkeringen, mogelijkheden tot omscholing, sollicitatieregels

Structurele werkeloosheid Overheid beinvloedt mobiliteit door Aanbieden scholingstrajecten Versoepelen ontslagrecht Beperken WW

Conjuncturele werkloosheid Conjunctuur: op en neergang van de economie. Hangt samen met bestedingen. Bestedingen zijn consumptie, investeringen, overheidsbestedingen en export (=bestedingen van buitenland in ons land) In een laagconjunctuur zijn er minder bestedingen en meer werkeloosheid

Conjunctuurbeleid In laagconjunctuur verlaagt overheid belastingen en verhoogt zij bestedingen om conjunctuur te stimuleren. Dit noemen we anti cyclisch begrotingsbeleid Kabinet deed tegenovergestelde: verhoogt belastingen en bezuinigt. Beleid tegen de cyclus (laagconjunctuur) in. Overheid (ECB) kan ook rente verlagen.

Opdracht Lees artikelen Er is werkloosheid: 7,1% van de beroepsbevolking is werkloos. Dat zijn in totaal 635.000 mensen Bereken hoe groot de beroepsbevolking is. Wat is de beroepsbevolking? Welke soorten bestedingen kom je in de tekst tegen? Waar blijkt uit dat sprake is van conjuncturele werkloosheid?