Wanneer in de VS en West- Europa WAO, AOW, ZKW, WW en KBW en waarom juist toen? Wout Ultee Hedendaagse sociologische theorieën Naar aanleiding van Abram de Swaan, Zorg en de staat, 1989, hoofdstukken ‘Arbeidersonderlinges’ en ‘Sociale zekerheid als accumulatie van overdrachtsvermogen’
Volgens De Swaan was er aan het einde van de achttiende eeuw, voor het begin van de industrialisatie in West-Europa, lokale liefdadigheid. Nu zijn er in die landen min of meer universele rechten op steun in tijden van tegenslag en tekorten en die rechten worden betaald uit nationale middelen. Wanneer zijn die rechten er gekomen en waardoor? De Swaan blz. 163 en blz. 173: Moment en momentum van de invoering van deze rechten worden verklaard uit veranderende verhoudingen binnen een vierzijdige figuratie.
Lenski, Power and privilege, 1966: Algemeen kiesrecht en stemmen op sociaal- democratische partijen leidde tot sociale wetgeving en als gevolg daarvan kleinere inkomensverschillen. Lenski’s hypothese heeft betrekking op twee handelende instanties: Een rechtse partij, die het voor het zeggen hadden voor er algemeen kiesrecht kwam en Een linkse partij, die meer en meer invloed kreeg toen de weinig verdienende mensen, die daarom niet mochten stemmen, het recht kregen om politieke partijen op te richten en vrij te stemmen.
We zullen zien dat er in Duitsland al sociale wetgeving was voor er daar algemeen kiesrecht kwam. En dat er volgens De Swaans hypothesen vier handelende instanties waren: De staat, De grote werkgevers, De kleine zelfstandigen, De leden van de arbeidende klasse.
Volgens De Swaan hadden aan het begin van de industrialisatie vrijwillige verzekeringen bepaalde kansen van slagen Misbruik van verzekeringen kan namelijk worden ingedamd door informele sociale controle, en als arbeidersonderlinges lokaal zijn opgezet en voor arbeiders met min of meer dezelfde beroepen, dan lukt die controle. De homogeniteit van de deelnemers, die sociale controle mogelijk maakte, leidde er echter toe dat de verzekering conjuncturele en structurele werkloosheid niet aankon
DL VK FR VS NL WAO 1884 ?? 1898 ?? 1901 ZKW ? 1925 xxxx 1930 WW AOW Jaar waarin volgens De Swaan in een land een wet voor sociale zekerheid is ingevoerd
Duitsland is eht land met de eerste sociale wet (moment) en is het land waar alle wetten het snelst kwamen (momentum) Nederland is het land waar de eerste sociale wet één na laatst kwam en alle wetten het traagst kwamen
De Swaan doet aan (slechte) jaartallenvermelding en jaartallenanalyse
De toetsing van Lenski’s ideologiehypothese, de hypothese dat democratisering tot sociale wetgeving leidt door middel van jaartallenanalyse
DL VK FR VS NL WAO 1884 ?? 1898 ?? 1901 ZKW ? 1925 xxxx 1930 WW AOW Jaar waarin volgens De Swaan in een land een wet voor sociale zekerheid is ingevoerd Jaar algemeen mannen kiesrecht enz
Deze jaartellen spreken tegen Lenski’s ideologiehypothese: Duitsland had als eerste sociale wetgeving, maar beslist niet als eerste algemeen kiesrecht plus een regering die verantwoording verschuldigd is aan een parlement. Hoe kan dat?
Duitsland was in 1870 een eenheidsstaat geworden en wilde een vooraanstaande militaire plaats in Europa bekleden. Dat kon het niet zonder een bloeiende wapenindustrie en met veel stakingen van industriearbeiders. De arbeiders werden door rijkskanselier Bismarck afgekocht, niet met algemeen kiesrecht, maar met sociale wetten.
Hypothese naar aanleiding van het geval Duitsland: Hoe meer een staat sociale wetten wil, des te groter de kans op die wetten, en als de grote werkgevers in een land met een regering die sociale wetten wil ook sociale wetten willen, dan komen ze er, en dan zijn die wetten zodanig dat de werkgevers de uitvoering van die wetten in handen hebben.
Hypothese naar aanleiding van het Verenigd Koninkrijk: Vakbonden als belangenbehartigers van de leden van de arbeidende klasse willen een vinger in de pap bij de uitvoering van sociale wetten en niet-conservatieve regeringen willen sociale wetten en staan dat toe. Die regering kwam er in het Verenigd Koninkrijk pas in 1906.
Hypothese naar aanleiding van Frankrijk: Hoe groter in aantal de kleine zelfstandigen, des te kleiner de kans op sociale wetten En in Frankrijk nam het aantal kleine zelfstandigen langzamer af dan in Duitsland of het Verenigd Koninkrijk.
Hypothese naar aanleiding van de Verenigde Staten: Hoe meer de grote werkgevers van een land tegen sociale wetten zijn, des te kleiner de kans dat ze er komen. In de VS waren de grote werkgevers meer tegen dan elders, maar tijdens de massawerkloosheid van de jaren 1930 raakten ze hun aanzien kwijt en kwam er een regering die wel sociale wetten wilde.
De Swaan over de ‘lange sisser en de grote knal’ in Nederland: Er is te weinig onderzoek gedaan. Waarom deed De Swaan dat zelf niet? De Swaan zei op blz. 13 zelf geen primaire bronnen te hebben geraadpleegd en bovendien monografieën vermeden te hebben. Ook ‘secundaire analyse’ wil De Swaan dus niet verrichten!
Ultee’s stemmenruilhypothese over Nederland: In Nederland bleef door de late industrialisering en de verzuildheid de arbeidende klasse zwak. De katholieken wilden geen ouderdomspensioen, zorg voor ouderen was een taak van kinderen en kerk. Na de Tweede Wereldoorlog waren de sociaal-democraten nog niet sterk genoeg om ouderdomspensioen door te drukken. Ze moesten om hun zin te krijgen instemmen met kinderbijslag (voor de grote katholieke gezinnen).
Volgende keer: Korpi c.s. met betere jaartallenanalyses voor de verklaring van de hoogte van bepaald uitkeringen sinds 1935 en met betere jaartallenanalyses voor de inkrimping van de verzorgingsstaat sinds 1985