Rekenwerk Alle mogelijkheden die je tegenkomt.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Procenten Als je deze uitleg stap voor stap volgt, kun je na afloop prima rekenen met procenten Elke keer als je klaar bent met lezen, klik je op een toets.
Advertisements

Vraag en aanbod.
Voorrangsregels bij rekenen (2)
- Hoe noem je uitkomsten?
havo A Samenvatting Hoofdstuk 2
Rekenen met procenten Rekenen met procenten.
Uitgaven aan zorg per financieringsbron / /Hoofdstuk 2 Zorg in perspectief /pagina 1.
Indexcijfers indexcijfers zijn geen percentages!
Hoeveel weet jij over de voetbalclub
Grote getallen Getallen groter dan vier cijfers schrijf je meestal in groepjes van drie. Je schrijft niet maar Dit spreek je.
Hoofdstuk 2 Inkomen en inflatie
Regels economie: Geldbedragen ronden wij af op centen. Bijvoorbeeld €2,99 -> dus twee decimalen. Andere aantallen rond je af op één decimaal. Tenzij anders.
Hoeveel weet jij over de voetbalclub
Rekenen met procenten Rekenen met procenten.
stijging van het algemeen prijspeil
3 mavo Betekenis van dit percentage bespreken..
De toets data 2kb juni 2kc juni 2kd 20 juni 2ke 17 juni   2ma 19 juni
Kb.1 Ik leer op een goede manier optellen en aftrekken
In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard.
Inkomen les 10 Zelftest Inzichtvragen
Hoofdstuk 2: § 2.1: Procenten
Kosten produceren - vervolg
T hema’s in deze quiz: Gezin Zorg Arbeid. Thema 1: Verschillen binnen ‘het Nederlandse gezin’
Inkomen verdienen.
REKENEN.
Elke 7 seconden een nieuw getal
Regels voor het vermenigvuldigen
Regelmaat in getallen (1).
Oefeningen F-toetsen ANOVA.
Management & Organisatie Lesbrief: Welvaart VWO 4 Les 11 – Indexcijfers deel 2 Datum: 23 september 2010 Docent: Henk Douna.
Wat levert de tweede pensioenpijler op voor het personeelslid? 1 Enkele simulaties op basis van de weddeschaal B1-B3.
Een overzicht van de mogelijkheden
 (het is niet zo moeilijk…)
2.1 Procenten en promillages
Inflatie oftewel stijging van het algemeen prijspeil
Inkomen les 19 Begrippen & 92 t/m 99
Inkomen les t/m Begrippen Welvaart de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien.
Inkomen les 7 27 t/m 37.
Hoofdstuk 5: Het huishouden
Havo 4: De arbeidsmarkt Hoofdstuk 4: Loonvorming in de praktijk
De Nederlandse economie 2006 Michiel Vergeer Economische groei % volumemutaties 1,53,0 Werkgelegenheid-0,31,8 Inflatie1,71,1 Uitvoer5,97,0 0,72,7.
De Nederlandse economie 2003 Geert Bruinooge Directeur Macro-economische statistieken en publicaties.
Prijsindexcijfer Klik om verder te gaan. Hoe gebruik je deze uitleg? Je kunt in deze presentatie ‘bladeren’ door de pijltjestoetsen te gebruiken. Vooruit.
Lesplanning Binnenkomst Intro Nakijken 1.4
Lesplanning Binnenkomst Intro Vragen huiswerk
Lesplanning – paragraaf 7 blz. 38 Binnenkomst Intro Vragen huiswerk Uitleg docent Zelfstandig werken, met radio?? Afsluiting van de les. Lokaal verlaten.
Indexcijfers ... .
Statistiekbegrippen en hoe je ze berekent!!
Hoe gaat dit spel te werk?! Klik op het antwoord dat juist is. Klik op de pijl om door te gaan!
Eerst even wat uitleg. Klik op het juiste antwoord als je het weet.
Procenten 3 havo.
Nominaal versus reëel inkomen
Samenvatting hoofdstuk 1
Herhaling Hoofdstuk 1.
§1.4 Waar kies je voor? In deze PowerPoint-presentatie leer je over:
Stap 3; Constant of Variabel?
Inkomen verdienen.
Gemiddelde Gewogen en Ongewogen
Rekenen.
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Antwoorden oefenvragen stencil 2 2 Brutoloon € 2600 Inkomensafhankelijke bijdrage zvw€ 100 – Loonheffing€ 500 – Werknemersdeel werknemersverzekeringen.
Aantekeningen hoofdstuk 2. Arbeidsovereenkomst 4.3 Wat moet je doen? Om in Nederland aan het werk te mogen is het verplicht om een arbeidsovereenkomst.
Vraag en Aanbod van financiële middelen & nominale en reële rente
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom 4 Havo..
Economisch bekeken Mavo 4
Inflatie en koopkracht
Indexcijfers en omzetprognose
Transcript van de presentatie:

Rekenwerk Alle mogelijkheden die je tegenkomt. Bedenk steeds welke vorm je nodig hebt.

Tijdseenheden 12 * 1 maand = 1 jaar 52* 1 week = 1 jaar 4 kwartalen = 1 jaar = 13 weken = 3 maanden. Dag omrekenen naar jaar en dan naar maand. Ga uit van 365 dagen. Week omrekenen naar jaar en dan naar maand.

Afronden Kijk steeds wat de eisen zijn. Staat er niets: 1 decimaal. Voorbeeld: €5,494 mld wordt €5,5 mld. Geldbedragen op 2 decimalen Voorbeeld €54,6478 wordt €54,65 Percentage en indexcijfers kunnen ook op 1 decimaal afgerond worden.

On(gewogen) gemiddelde Ongewogen: alles is even belangrijk. Gemiddelde berekenen: tel alles op, deel door het aantal. Voorbeeld Cijfers voor economie: 7; 6,5; 8 en een 10. Gemiddelde (7 + 6,5 + 8 + 10)/4 = 7,9 Gewogen: er zijn belangrijke en minder belangrijke getallen. Het belangrijke telt zwaarder mee, heeft een groter gewicht. Gemiddelde berekenen: tel alles gewogen op, deel door optelling van de gewichten. Voorbeeld Cijfers voor economie: 7 (telt 1 x); 6,5(telt 1 x) ; 8 (telt 2 x) en een 10 (telt 12 x). Gemiddelde (1*7 + 1*6,5 + 2*8 + 12*10) / 16 = 9,3

Procentuele verandering Procentuele groei, procentuele stijging of daling Over één begrip. Formule: (nieuw – oud) / oud * 100% Of : kruisschema. Oorspronkelijk stel je op 100. Voorbeeld: Zakgeld in 2005 per week €49 Zakgeld in 2006 per week €56 (n – o) / o * 100 % dus €56 - €49 / €49 * 100% = 14,3% 49 100 56 ? Dus 56 * 100 /49 = 114,3 dus 14,3% gestegen

Procentpunt Voorbeeld: Ga je van 50% naar 51% dan komt er 1 procentpunt erbij. Van 23% naar 28% is dan 5%punt toename. De staatschuldquote is 49% en daalt met 0,1%punt dan is de staatsschuldquote nog maar 48,9%

Percentage van iets 46 100 12,5 ? Gedeelte / totaal * 100 % Wat eerst genoemd wordt / wat laatst genoemd wordt * 100% Voorbeeld Percentage dat per week gespaard wordt van het zakgeld. Gespaard: €12,50 Zakgeld: €46 Dus €12,50 / €46 * 100% = 27,2% 46 100 12,5 ? €12,50 * 100 / €46 = 27,2% van het inkomen

Percentage meer/minder dan (eerst genoemd – laatst genoemd) / laatst genoemd * 100% Voorbeeld: Ik weeg 80 kg. Jij weegt 56 kg. Hoeveel procent weeg ik meer dan jij? (80 – 56) / 56 * 100% = 42,9% meer 56 100 80 ? Dus 80 * 100 / 56 = 142,9 dus 42,9% meer Voorbeeld 2 Hoeveel procent weeg jij minder dan ik? (56 – 80) / 80 * 100% = -30% Dus 30% minder. 80 100 56 ? Dus 56 * 100 / 80 = 70 dus 30% minder

Oorspronkelijke terugrekenen % groei 20% ? €64 Nieuwe waarde gegeven en ook de procentuele verandering. Formule: nieuw /100 + %groei * 100 = oorspronkelijke Of met kruisschema; oorspronkelijke is 100 !!!! Voorbeeld: Zakgeld in 2006 per week €64. Een stijging van 20% t.o.v. 2005. dus €64 / 120 * 100 = 53,33 ? 100 64 120 €64 * 100 / 120 = €53,33

De mogelijkheden O N % groei 50% ? 200 * 150 / 100 = 300 200 O N 300 / 150 * 100 = 200

Indexcijfer Verhoudingsgetal vergelijkt met basisjaar (vb 2000 = 100) Andere jaar/ basisjaar * 100 Voorbeeld Basisjaar 200 huizen in 2004 300 huizen. Indexcijfer: 300 / 200 * 100 = 150 In 2007 500 huizen. Indexcijfer 500/200 * 100= 250 Basis verleggen: aantal huizen 2007 met 2004 als basisjaar. 250 / 150 * 100 = 166,7.

per Loonkosten per product; loonkosten per arbeider Personen per arbeidsjaar Nationaal inkomen per hoofd van de bevolking Financieringstekort als percentage van het nationaal inkomen Wat eerst komt staat voor de deelstreep. Voorbeeld: Loonkosten stijgt met 5% productie met 6% dus 105 / 106 * 100 = 99,1 dus een daling van 0,9% 106 100 105 ? 105*100 / 106 =99,1 dus een daling van 0,9%

Nominaal, prijs, reëel NIC / PIC *100 = RIC NIC / RIC * 100 = PIC RIC * PIC /100 = NIC Voorbeeld: Je besteedt €10. De prijs is €2 dus je hebt 5 producten gekocht. Voorbeeld: Nationaal inkomen stijgt met 3,5% en het inflatiepercentage is 3%. Het reële inkomen stijgt met 103,5 / 103 * 100 = 100,5 dus 0,5% 103 100 103,5 ? 103,5 * 100 / 103 = 100,5 dus stijging van 0,5%