De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Samenvatting hoofdstuk 1

Verwante presentaties


Presentatie over: "Samenvatting hoofdstuk 1"— Transcript van de presentatie:

1 Samenvatting hoofdstuk 1
Wat moet je leren voor het PW: Teksten in werkboek Opgaven werkboek Mijn lessen (zie Rekentrainer!

2 Soorten inkomsten: Inkomsten zonder tegenprestatie: geld dat je krijgt waar je niks voor hoeft te doen (bijvoorbeeld zakgeld) Inkomsten met tegenprestatie: geld kan je krijgt waar je wel iets voor moet doen (bijvoorbeeld loon van een bijbaan) Andere manier om inkomsten te verdelen: Niet-vrij besteedbare inkomsten (kleedgeld, reisgeld) Vrij besteedbare inkomsten (bijvoorbeeld zakgeld, loon) Inkomen in natura: Alles wat je krijgt en geen geld is.

3 Aantal verkochte ijsjes in 2008
Tabel Een verzameling gegevens in rijen en kolommen Aantal verkochte ijsjes in 2008 De titel Een rij Een rij Een rij Ko l om Ko l om Ko l om Ko l om Ko l om Ko l om Ko l om Ko l om Ko l om Ko l om Ko l om Ko l om MND= Maand GR= grote ijsjes NOR= normale ijsjes KL= kleine ijsjes Een titel één kolom of meerdere kolommen (van boven naar beneden) één rij of meerdere rijen (van links naar rechts) Een tabel heeft altijd:

4 Werknemers (nemen het werk)
-> zijn tegen betaling in dienst van een bedrijf of instelling. Werkgevers (geven het werk) -> zij betalen mensen om voor hen te werken. Bakker Bakkerij Leraar School (= een instelling/ overheid) Piloot Luchtvaartmaatschappij Dokter Ziekenhuis (= een instelling/ overheid)

5 Wat bepaalt hoeveel je gaat verdienen? (paragraaf 6)
Hoelang je voor iets geleerd hebt. Hoe goed je in iets bent (talent). Hoe zwaar een bepaald beroep is (stress, gevaarlijk, saai, vies, enz.)

6 Hoe ontstaan inkomensverschillen?
Verschillen in de beloning van werk. Een advocaat verdient meer dan een schoonmaken. Verschillen in bezittingen. Als je veel bezit kun je daarmee veel verdienen (zoals rente, huur, pacht)

7 Rekenen met weken en maanden

8 Een jaar heeft: 12 maanden 4 kwartalen 52 weken 365 dagen
Een maand heeft geen 4 weken!!!! Een jaar heeft: 12 maanden 4 kwartalen 52 weken 365 dagen

9 STAP 1: Omrekenen doe je altijd via het jaarbedrag!
Wat? Hoeveel in één jaar? Een kwartaal 4 keer Een maand 12 keer Een week 52 keer Een dag 365 keer STAP 1: Omrekenen doe je altijd via het jaarbedrag! Wat? Hoeveel in één jaar? Hoe reken ik dan het jaarbedrag uit? €40 per kwartaal 4 keer €40 x 4 = €160 €10 per maand 12 keer €10 x 12 = €120 €2 per week 52 keer €2 x 52 = €104 €0,5 per dag 365 keer €0,5 x 365 = €182,5

10 Per kwartaal = per jaar/ 4
Wat? Hoeveel in één jaar? Hoe reken ik dan het jaarbedrag uit? Een kwartaal 4 keer Per kwartaal x 4 Een maand 12 keer Per maand x 12 Een week 52 keer Per week x 52 Een dag 365 keer Per dag x 365 STAP 1: Omrekenen doe je altijd via het jaarbedrag! STAP 2: Als je het jaarbedrag weet, kun je dit uitrekenen: Per kwartaal = per jaar/ 4 Per maand = per jaar/ 12 Per week = per jaar/ 52 Per dag = per jaar/ 365

11 Omrekenen doe je altijd via het jaarbedrag!
1) Je verdient 100 euro per maand, hoeveel is dit per dag? Dus: euro x 12 maanden = 1200 per jaar. Er zitten 365 dagen in een jaar. Dus: euro / 365 dagen = € 3, 29 per dag 2) Je verdient 200 euro per kwartaal, hoeveel is dit per week? Een kwartaal heeft 3 maanden. Dus er zijn 4 kwartalen in het jaar! Dus: 200 euro x 4 kwartalen = € 800 Dus: 800 euro / 52 weken = €15,38 per maand

12 Rentepercentages

13 Rente = prijs van geld Jij zet geld op de bank
Jij leent geld van de bank Jij krijgt geld omdat je geld op de bank hebt(= jij krijgt rente) Jij betaalt geld omdat je geld leent (=jij betaalt rente)

14 Nu jullie: Pietje leent € bij de bank. Hij moet 6% rente per jaar betalen. Hoeveel moet Pietje per jaar aan rente betalen? € = 100% 1%= €30.000/ 100 = €300 6%= €300 * 6 = €1800 Dus Pietje betaalt €1800 rente per jaar

15 Andere regels bij economie
Geldbedragen ronden wij af op centen. Bijvoorbeeld €2,99 -> dus twee decimalen. Andere aantallen rond je af op één decimaal. Tenzij anders wordt gevraagd. Geef altijd aan wat iets is, bijvoorbeeld: aantal auto’s, aantal ijsjes, aantal personen. Bij geld zet je er altijd een €-teken voor.

16 Decimalen 1 decimaal = 1,5 dus 1 cijfer achter de komma..
2 decimalen = 1,52 dus 2 cijfers achter de komma. 3 decimalen = 1,524 dus 3 cijfers achter de komma.

17 Afronden van bedragen De cijfers 5,6,7,8 en 9 worden naar boven afgerond De cijfers 1,2,3,4 worden naar beneden afgerond. 11,4 wordt bij afronden op heel bedrag 11 11,5 wordt bij afronden op heel bedrag 12 10,77 wordt bij afronden op één decimaal 10,8 20,348 wordt bij afronden op twee decimalen 20,35 31,3469 wordt bij afronden op drie decimalen 31,347


Download ppt "Samenvatting hoofdstuk 1"

Verwante presentaties


Ads door Google