Door: Huub Kurstjens (Cito) Hoe maak je goede toetsvragen in combinatie met de veranderingen in de nieuwe syllabus? Door: Huub Kurstjens (Cito) en Gerard Rozing (CvTE)
Vijf ‘veranderingen’ in benadering: Nieuwe contexten combineren met bestaande kennis Overall-vragen, zowel horizontaal in de stof als verticaal in de tijd Nieuwe examenstof Nieuwe vraagstellingen Het gebruik van kernbegrippen SI die voorafgaan aan de inhoudelijke examenstof
Verandering 1: Vragen die gebaseerd zijn op (nieuwe) contexten waarbij een link gelegd kan worden naar enkele omschrijvingen in de syllabus.
Verandering 2: Overall-vragen: zowel verticaal in de tijd (van 1848 tot nu) als horizontaal in de stof (dwars door Staatsinrichting, geschiedenis van Nederland en Historisch Overzicht van Europa heen).
Verandering 3: Vragen die gaan over ‘nieuwe’ stof (denk aan Nederland tussen 1848 en 1900, of: aanvullingen van de stof bij het Interbellum, of: nieuwe toegevoegde begrippen).
Verandering 4: Nieuwe vraagstellingen die o.a. te maken hebben met het toetsen van vaardigheden, zoals historisch redeneren.
Verandering 5: De toepassing van de kernbegrippen SI (uit de voorlooptekst) op de rest van de examenstof.
Opdracht: Maak bij één van de vijf ‘veranderingen’ een open vraag, alsof het een examenvraag is, en gebruik daarbij de syllabus van 2018 (alleen voor GTL). Aandachtspunten: Bij welke ‘verandering’ wil je een vraag maken? Bedenk een toetsdoel bij de vraag. Welke eindterm uit de syllabus hoort bij die vraag? Maak een correctievoorschrift bij de vraag. Geef aan hoeveel scorepunten er te behalen zijn en wanneer die toegekend mogen worden.
Enkele tips: Deze workshop ging over: het maken van open vragen (+ cv) op basis van de nieuwe syllabus en toegespitst op enkele ‘veranderingen’ Waar moet je bij het maken van open vragen rekening mee houden? Enkele tips!
Het construeren van open vragen Algemeen: Formuleer een toetsdoel behorend bij de leerstof. Bepaal of en zo ja welke vaardigheid getoetst wordt. Bepaal de vraagvorm (open of gesloten). Formuleer de introzin(nen) en de vraag. Formuleer het gewenste antwoord. Bepaal het gewicht/de score van de vraag, ook in relatie tot de hele toets. Controleer aan het eind of het toetsdoel in het antwoordmodel bereikt/te herkennen is.
Het formuleren van de vraag De vraag mag niet voor meer uitleg vatbaar zijn. Splits de vraag op in een informatiegedeelte en een vraaggedeelte. Werk met intro’s als de vraag te lang dreigt te worden.
Het formuleren van het antwoord Maak gebruik van duidelijke antwoordinstructies. Maak duidelijk hoe volledig het antwoord moet zijn. Geef de (deel)scores/scorepunten aan. Zet een leerling niet op het verkeerde spoor.
Een vraag kan voor meer uitleg vatbaar zijn Voorbeeld: Waarom brengt de NOS ieder jaar aan het eind van het jaar een jaaroverzicht op de televisie? waarom: nuttige overzichtsinformatie NOS: behoort tot haar publieke taken ieder jaar: gewoonte, traditie geworden eind van het jaar: het is het beste moment voor een terugblik jaaroverzicht: langere periode dan week of maand op de televisie: beeld spreekt meer aan dan geluid
Opsplitsing informatiegedeelte en vraaggedeelte Informatie: De NOS brengt ieder jaar aan het eind van het jaar een jaaroverzicht op de televisie. Vraag: Geef één reden waarom … (en vervolgens vragen naar het bedoelde onderdeel).
Onduidelijke vraaginstructies Probeer eens uit te leggen waarom … Kun je aangeven op welke manier… Waarom brengt de NOS … Hoe kwam …. aan de macht? Wat is het beste antwoord? enz.
Onduidelijke vraaginstructie met ‘hoe’: Hoe kwam Hitler aan de macht in Duitsland? ‘Hoe’ alleen gebruiken in combinatie met -lang, -veel, -ver (concreet dus) of bij meerkeuzevragen (slechts één antwoord juist). Hoe alleen in combinatie met lang of veel of ver .
Onduidelijke vraaginstructie met ‘waarom’: Waarom is een brandweerwagen rood? Waarom is de lucht blauw? Waarom is een ijsbeer wit? doel / functie / oorzaak / reden Bas Haring, Kaas & de evolutietheorie, Antwerpen 2001
Algemene Vraagformuleringen Kort-antwoord vragen: Noem (concreet), geef (abstract), hoeveel (enz.) Lang-antwoord vragen: Leg uit (waarom/waardoor), toon aan dat, verklaar waarom/waardoor (enz.)
Handelingswerkwoorden Veelgebruikte handelingswerkwoorden in open vragen zijn: uitleggen verklaren beargumenteren toelichten beschrijven aangeven Maar is ook altijd duidelijk wat ermee bedoeld wordt, wat de verschillen zijn en wat voor soort antwoord een kandidaat moet geven?!
Beweringen en vergelijkingen bewering, stelling of mening: Een in de intro opgeworpen (soms aanvechtbare) uitspraak/bewering moet door de kandidaat met argumenten worden bevestigd, genuanceerd of ontkracht. vergelijking (bijvoorbeeld enerzijds-anderzijds; voorstanders-tegenstanders): Meerdere aspecten dienen naast elkaar in het antwoord te worden opgenomen.
Voordelen open vragen: Rijkere toetsvorm: meer vaardigheden Vrijheid/ruimte bij de beantwoording
Nadelen open vragen: Je toetst ook schrijfvaardigheid. De beoordeling kan per docent verschillen. De correctie is tijdrovend.
Voor op- en aanmerkingen: Vragen? Ziet u het nog zitten? Dank voor uw aandacht! Voor op- en aanmerkingen: E-mail: Huub.Kurstjens@Cito.nl en grozing@planet.nl