De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Periode 2.1 Biomoculen en enzymen..

Verwante presentaties


Presentatie over: "Periode 2.1 Biomoculen en enzymen.."— Transcript van de presentatie:

1 Periode 2.1 Biomoculen en enzymen.

2 Deze periode…. Leerstof Voortgangstoets 2.1 H5 Biomoleculen H6 Enzymen
Praktijk: aantonen voedingsstoffen, kennismaken enzymen, afbraak biomoleculen en eiwit in melk.

3 Moleculen Cel Twee soorten moleculen Organische moleculen
70-90% water Andere bestanddelen (voornamelijk uit C-atomen) Twee soorten moleculen Organische moleculen bevat (C atomen) Suiker, eiwit, zetmeel, benzine, alcohol Anorganische moleculen Bevat geen C, CO2 (is een uitzondering) Vb: Keukenzout, zwavelzuur, ijzer, water

4 Oefening organisch/anorganisch

5 Koolwaterstoffen = Moleculen die uit C atomen en H atomen bestaan
Soms ook Zuurstof (O) en Stikstof(N) maar in mindere hoeveelheden C-C verbindingen ->Lange koolstofketens Waar komen ze voor? Natuur Planten (koolhydraten, lipiden) Dieren (eiwitten) Fossiele brandstoffen (aardolie, aardgas steenkool)

6 Biomoleculen Koolwaterstoffen in levende organismen noemt men biomoleculen. Wat gaan we behandelen van biomoleculen? Chemische opbouw. (Biologische) eigenschappen. Functies in cel of organisme. Wat zijn de belangrijkste? Koolhydraten(suikers), Proteinen (eiwitten), Lipiden(vetten), en Nucleinezuren (DNA en RNA).

7 Overzicht lesstof Biomoleculen

8 Koolhydraten Bestaat uit C, H, O atomen
Molecuulformule (CH2O)n glucose C6H12O6

9 Placemat Voorkennis Koolhydraten
5 studenten per placemat, 1 is de presentator/schrijver. Max.10 minuten. Schrijf per vak op: Hoe ziet de chemische structuur formule eruit. Noem verschillende functies van koolhydraten. Voorbeelden van verschillende koolhydraten. Wat weet je nog meer?

10 Uiteenlopende functies
Energieleveranciers (glucose) Reservevoedsel (zetmeel in planten, glycogeen in dieren) Bescherming van een organisme (slijm) Stevigheid (celluose in planten) Rol bij communicatie tussen cellen (zitten op celwand)

11 Monosacharide 3, 5 of 6 C-atomen Molecuulformule C6H12O6
De bekendste monosachariden hebben 6 C-atomen (hexosen) Monosachariden zijn Isomeren zijn stoffen met dezelfde molecuulformule, maar een andere structuurformule. Monosachariden in een watering milieu. Lineaire structuur Ring structuur, vorming zuurstofbrug. Isomeren

12 Disachariden tweevoudige suikers
Maltose (mout suiker) Glucose -glucose Afbraak zetmeel Lactose (melksuiker) Glucose-galactose melk Sucrose (sacharose) Glucose-fructose Suiker (suikerriet suikerbiet) Glycosidische binding

13 Polysachariden Amylose(zetmeel) Glycogeen Cellulose
Lange ketens monosachariden. Amylose(zetmeel) Opslag α-glucose in leukoplasten van planten Fruit(bananen), granen, aardappels Reserve brandstof Glycogeen Dierlijk reserve brandstof Opgeslagen in lever, spieren Bestaat uit α -glucose moleculen Cellulose Celwand van planten. Geeft stevigheid Slecht afbreekbaar Touw, papier, kleding (katoenpluis en vlas)

14 Koolhydraten Maak opdracht 1 t/m 18 (huiswerk).

15 Proteïnen Peulvruchten, vleeswaren, gevogelte, eieren, vis, zuivelproducten en noten We kunnen niet zonder! Werking en bouw van organismen Tabel 5.1 blz 96 Ingewikkelde polymeren t.o.v koolhydraten Bestaan uit een lange keten van een combinatie van aminozuren (bouwstenen) Meer dan verschillende eiwitten maar 28 verschillende aminozuren (22 voor opbouw eiwitten) Aminozuren bestaan C, H, O en N atomen (soms zwavel S)

16 Proteïnen Essentiele aminozuren Niet-essentiële aminozuren
Halen we kant en klaar uit het voedsel Niet-essentiële aminozuren Maken we uit voedingstoffen in ons lichaam Ongeveer 12 aminozuren en gebruiken we voor de opbouw van eiwitten Ioniserende vormen van losse aminozuren Ioniseerbare groep is: carboxyl- of aminogroep. Afhankelijk van de pH. Bij pH 7, beide bovenstaande groepen = zwitter ion.

17 Aminozuren Aminozuren komen in drie opzichten met elkaar overeen:
Zwitter ion Aminozuren komen in drie opzichten met elkaar overeen: ze bezitten een hoofdketen; ze hebben twee zijketens die aan weerszijden van de hoofdketen er aan vastzitten. Aan de ene kant is dat de carboxylgroep (- COOH) en aan de andere kant de aminogroep (-HN2); de hoofdketen bestaat uit een C-atoom waaraan een variabele restgroep (in 20 varianten), zit

18 Proteinen Di-, Tri- en Polypeptiden
Peptidebinding (amino- en carboxylgroep) Grote variatie in di-, tri- en polypeptide Aantal en type aminozuur (22 verschillende)

19 Biologische activiteit eiwitten
Eén lange keten Variërend in aantal en type Schroefvormig Waterstofbruggen Opgevouwen ruimtelijke structuur Waterstofbruggen en Zwavelbruggen (disulfide bindingen) Ingewikkelde ruimtelijk structuur Meer grote polypetide ketens

20 Denaturatie eiwitten Ontvouwen van de ruimtelijk structuur:
Biologische activiteit gaat verloren. Onomkeerbaar proces Verbreken van waterstofbruggen en zwavelbruggen Onder invloed van: pH Zoutconcentratie Temperatuur, denk aan koorts!

21 Eiwitten Maak opdracht 19 t/m 33.

22 Lipiden Triglyceriden Fosfolipiden Steroïden
Slecht oplosbaar in water, bestaan uit C en H atomen. Triglyceriden Vetten, olien , wassen en verwante stoffen Energieopslag in vetweefsel, steunmateriaal, warmte- isolatie, isolator zenuwvezels, oplosmiddel voor vitaminen Fosfolipiden celmembranen Steroïden

23 Triglyceride Verzadigd vetzuur Onverzadigd vetzuur Omega-3 vetzuur
Slecht oplosbaar Gal emulgeert Verzadigd vetzuur (tussen in 1C, met 2 H-atomen) Onverzadigd vetzuur (dubbele bindingen tussen de C-atomen) Omega-3 vetzuur Meervoudige vetzuren) Oogfunctie en hersen stofwisseling. Cholesterol verlagend.

24 Fosfolipiden Vetzuur vervangen door fosfaatgroep

25 Steroïden Steroïden zijn vetachtige stoffen.
3 zesringen en 1 vijfring Steroïden zijn vetachtige stoffen. Een bekende steroïde is cholesterol. Het vet in vlees bestaat voor een deel uit cholesterol. Steroïden hebben ingewikkelde moleculen die opgebouwd zijn uit ringen van koolstofatomen. Van cholesterol worden galzuurzouten en vitamine D gemaakt.

26 Lipiden Maak opdracht 34 t/m 42.

27 Nucleïnezuren Zitten in de celkern en bevatten genetische informatie.
DNA, desoxyribonucleïnezuur RNA, ribonucleïnezuur Een nucleïnezuur is een lange keten van vele nucleotiden (polymeer).

28 Nucleïnezuren Bouw van een nucleotide

29 Nucleïnezuren DNA Stikstof base: Adenine (A) Thymine (T) Cytosine (C)
Guanine(G)

30 Nucleïnezuren

31 Nucleïnezuren Adenine & Thymine (A tegenover T) 2 H-bruggen
Cytosine & Guanine (C tegenover G) 3 H-bruggen Dus: Streng 1: GCCATAACGA Streng 2: CGGTATTGCT Dit noemen we de erfelijke code.

32 Nucleïnezuren

33 Nucleïnezuren RNA Verschil DNA en RNA
Het RNA brengt de genetische informatie over naar de ribosomen.

34 Nucleïnezuren Maak opdracht 43 t/m 48

35 Water Belangrijkste anorganisch molecuul van de mens.
Functies van water: Transportmiddel (bloed/voeding/afval). Milieu voor allerlei reacties. Koelmiddel (lichaamstemperatuur).

36 Water VOCHTBALANS

37 Voedingsstoffen Brandstoffen (koolhydraten en vetten).
Bouwstoffen (eiwitten). Overig (vitaminen en mineralen). Richtlijnen gezonde voeding. Maak opdracht 49 t/m 54


Download ppt "Periode 2.1 Biomoculen en enzymen.."

Verwante presentaties


Ads door Google