Breng uw lessen nog meer tot leven!
3 Programma 1. Wanneer heb je voor het laatst een “superles” gegeven? 2. Theoretische achtergronden 3. Werkvormen voor vocabulaire 4. Een werkvorm voor grammatica 5. Werkvormen voor het leren van zinnen 6. Werkvormen voor het oefenen/terugvragen van hele hoofdstukken 7. Afsluiting: wat gaat u maandag uitproberen?
4 Wanneer heb je voor het laatst een “superles” gegeven? Wat deed jij? Wat deden de leerlingen? Wat maakte deze les zo geweldig voor jou? Wat maakte deze les zo geweldig voor de leerlingen?
5 Theoretische achtergronden Flow: het is zo leuk, interessant, uitdagend dat je de tijd vergeet! (Mihaly Csikszentmihalyi)
6 Theoretische achtergronden Usage based theory of language acquistion: je leert een taal door hem heel veel te gebruiken en door veel chunks te leren. (Ellis, Wray, Tomassello)
7 Theoretische achtergronden Mindset: elke vorm van leren kost moeite en alles is te leren, mits je ervoor open staat en mits je weet hoe je het aan moet pakken. Het brein is vergelijkbaar met een spier – het kan dus groeien! (Dweck)
8 Theoretische achtergronden Herhaling en variatie: als je zorgt dat je die twee elementen in je lessen verwerkt, ben je goed bezig! Verder moet je proberen ervoor te zorgen dat de activiteiten zintuiglijk rijk zijn, dan beklijft de stof beter.
9 Woorden leren met beeld- en klankassociaties Probeer een beeld of klank op te roepen bij een woord. Hoe raarder hoe beter.
10 Woorden leren met beeld- en klankassociaties Slik – snoep Stel je een Viking voor die zich verslikt in een reusachtig snoepje. Probeer het écht voor je te zien. Probeer je ook het geluid voor te stellen dat hij/zij daarbij produceert.
11 Woorden leren met beeld- en klankassociaties Leer nu de 15 overige Deense woorden op dezelfde manier.
12 Bingo!
13 Bingo! Te gebruiken voor iedere mogelijke lesinhoud. Laat leerlingen zelf op willekeurige volgorde nummeren van 1 tot … Lees vervolgens de vragen een voor een op. Na 10 seconden antwoord geven! (Leerlingen controleren elkaar.) Wie als eerste een hele rij heeft, wint. Je kunt het spel verder afspelen of stoppen bij een bingo.
14 Nog een… Zet leerlingen in groepen van minimaal 4. Kies een thema waaronder de woorden moeten vallen (etenswaren, beroepen, dieren etc.). Leerlingen zeggen nu op het rijtje af een Frans woord dat hoort bij het gekozen thema. Wie geen woord meer weet, is af. We spelen door tot er een winnaar is.
15 Vangen… werkwoorden leren met een bal Zet leerlingen in groepen van maximaal 6 (aantal werkwoordsvormen kan beter niet overeenkomen met aantal personen). Eerste leerling begint met je …, noemt de werkwoordsvorm en geeft het balletje door aan buurman/-vrouw. Die gaat verder bij tu… etc. Zo een paar keer het werkwoord oefenen.
16 Vangen… werkwoorden leren met een bal Daarna mogen leerlingen de bal naar een willekeurige andere leerling werpen. Wie het niet weet, valt af en moet buiten de kring staan. Speel door tot er een winnaar is. Daarna gaan de leerlingen verder met een ander werkwoord.
17 Vangen Variant 1: Eén leerling heeft een open boek bij de eerste twee rondes om te checken of iedereen het goed doet. Variant 2: De leerlingen zeggen niet alleen het werkwoord, maar ze tellen ook af vanaf 70.
18 De zin die verdwijnt… Schrijf een zin op het bord. Laat de zin woord voor woord verdwijnen.
19 De zin die verdwijnt… Ti ksafelate na piete? Wat wil je drinken?
20 De zin die verdwijnt… Ti … na piete? Wat wil je drinken?
21 De zin die verdwijnt… … … na piete? Wat wil je drinken?
22 De zin die verdwijnt… … … na … ? Wat wil je drinken?
23 De zin die verdwijnt… … … … … ? Wat wil je drinken?
24 Zeg het met een emotie… Je houdt een bordje omhoog, met een bepaalde emotie. Leerlingen herhalen de zin met dezelfde emotie. Een leerling houdt de verschillende bordjes in willekeurige volgorde omhoog.
25 Zinnen leren met ritmes en gebaren Zinnen klappen en herhalen. Herhalen met bewegingen (braingym). De sprekende machine: een lettergreep of woord per persoon (ook mogelijk in wedstrijdvorm). Leerlingen lopen kriskras door elkaar en stellen de vraag aan minstens 5 personen, die hem beantwoorden (meer mag!)
26 Faisons la queue! De leerlingen nemen de Phrases-clés eerst goed door. We vormen groepen van 5 of 6 leerlingen. Een leerling heeft het boek open, hij gaat aan de zijkant staan. De overige leerlingen vormen een rij, naast de leerling met het open boek. De leerling met het open boek stelt een vraag uit de Phrases-clés, de leerling die aan de beurt is moet antwoorden binnen 3 seconden. Klopt het antwoord dan neemt hij weer achteraan de rij plaats. Is het fout dan valt hij af.
27 Questionnaire De leerlingen krijgen een briefje met daarop tussen de 3 en de 5 dingen die ze te weten moeten komen van een nader te benoemen aantal andere leerlingen. Leerlingen krijgen duidelijke instructie hoeveel anderen ze minimaal moeten bevragen. Leerlingen lopen kriskras rond en bevragen elkaar. De docent kan aangeven wanneer de leerlingen moeten wisselen of ze kunnen het zelf doen zodra ze klaar zijn.
28 Cherchez quelqu’un qui… De leerlingen krijgen een briefje met daarop meerdere opdrachten van het type: Cherchez quelqu’un qui… aime les spaghettis / a un chien / a 15 ans / parle allemand. Al sprekend in de doeltaal met hun klasgenoten moeten ze zo snel mogelijk de informatie op het briefje zien te krijgen. Ze moeten de naam van degene invullen. Wie het briefje als eerste vol heeft, wint.
29 Wat gaat u maandag proberen? Welke oefenvorm sprak jou het meeste aan? In welke klas ga je deze oefenvorm uitproberen? Welke obstakels verwacht je daarbij nog tegen te komen?