Aantekeningen Hoofdstuk 1
Als je werkt krijg je aan het einde van de maand loon uitgekeerd! Het aantal uren dat je gewerkt hebt keer je uurloon, noem je het brutoloon. Helaas wordt er gelijk door je werkgever een groot deel van dit bedrag ingehouden en afgedragen aan de fiscus. Over je loon betaal je namelijk loonheffing! Het geld dat je uiteindelijk ontvangt op je bankrekening, noem je het nettoloon. Loonbelasting Loonheffing Premies volksverzekeringen (AOW,ANW,AWBZ,AKW) 1.1 Brutoloon en nettoloon
Spaarloonregeling Sinds 2012 afgeschaft!! Voorheen mocht iedere werknemer maximaal belastingvrij 613 euro van het brutoloon op een spaarloonrekening zetten. Levensloopregeling Sinds 2012 afgeschaft!! Voorheen kon je een deel van je brutoloon sparen voor onbetaald verlof. Alleen voor oude werknemers is er overgangsregeling. Vut/PFU Afgeschaft!! Alleen mensen die voor 1950 geboren zijn mogen eerder dan op je 65ste met pensioen. Toch betaal je nog altijd in een aantal bedrijfstakken over je brutoloon tot 2021 premie!! ZVW Deze premie is bedoelt voor langdurige zorg en medische risico’s die niet door de verzekering worden gedekt. Denk aan opname psychiatrisch ziekenhuis. 1.1 Brutoloon en nettoloon
Berekenen Brutoloon naar nettoloon Loonbelasting - Loonheffing Sociale premies volksverzekeringen - Sociale premie werknemersverzekeringen - (Het deel dat voor rekening komt van de werknemer WW) Premie pensioenfonds - = Nettoloon 1.1 Brutoloon en nettoloon
- - + + + = Secundair inkomen of netto besteedbaar inkomen Arbeidsinkomen (brutoloon/salaris) + Inkomen uit bezit (Rente+huur+winst+pacht) + Overdrachtsinkomen (uitkeringen, zakgeld, toeslagen) - Belasting en sociale premies = Secundair inkomen of netto besteedbaar inkomen Prijsverhogende belastingen (BTW, accijns) - Prijsverlagende subsidie (Milieu) + = Tertiair inkomen 1.2 Besteedbaar inkomen
Directe ruil Tegenwoordig kopen wij producten met geld, dit is indirecte ruil. Chartaal geld Giraal geld 1.3 Geld en geldontwaarding
Veel geld is leuk, maar producten en diensten worden dan ook steeds duurder. Als prijzen van producten en diensten stijgen, dan noem je dat inflatie. Je kunt dan minder kopen van hetzelfde geld, dit heet geldontwaarding. We zeggen dan ook dat je koopkracht is gedaald. 1.3 Geld en geldontwaarding
Hoe bereken je het inflatiepercentage en bijbehorend percentage geldontwaarding? De prijs van een pakket levensmiddelen stijgt van € 110 naar € 120. a Bereken het inflatiepercentage bij deze prijsstijging Dit is de formule voor het berekenen van een prijsstijging of daling Nieuw - oud € 120 – € 110 X 100 dus X 100= 9,1% Oud € 110 b Bereken de geldontwaarding als je niet meer dan € 110 gaat besteden Formule = (1 – geld dat je blijft besteden / nieuwe prijs) x 100 Dus (1- € 110 / € 120) x 100 = 8.3% Je koopkracht is dus met 8.3% gedaald 1.3 Geld en geldontwaarding
Indexcijfers x100 getal basisjaar 1.4 prijs-en inkomensindexcijfers Met indexcijfers kun je gegevens met elkaar vergelijken waarbij je het basisjaar als uitgangspunt neemt. Indexcijfers geven dan ook een verhouding weer van een waarde t.o.v. de waarde van het basisjaar. Het basisjaar heeft altijd het indexcijfer 100. Voorbeeld: Jari heeft de ontwikkelingen van de prijs van een bepaalt product bijgehouden. Hierbij heeft hij 2012 als basisjaar genomen. Bereken de ontbrekende indexcijfers. jaar prijs indexcijfer 2011 € 10 2012 € 12 2013 € 13 2014 € 16 83.3 Indexcijfer= €10/€12x100=83,3 100 (basisjaar) 108.3 Indexcijfer= €13/€12x100=108,3 133.3 Indexcijfer= €16/€12x100=133.3 Formule indexcijfers: Maar wat betekent dit indexcijfer dan? Het geeft aan dat de prijs in 2013 108.3-100= 8,3% is gestegen t.o.v. het basisjaar. Let op!! Indexcijfers zijn zelf niet in procenten. Ook kun je dit alleen zeggen t.o.v. van het basisjaar. getal . x100 getal basisjaar 1.5 Indexcijfers 1.4 prijs-en inkomensindexcijfers
1.5 Koopkracht , welvaart en welzijn Koopkracht is de hoeveel goederen en diensten die jij kunt kopen van je inkomen. Je koopkracht is dus afhankelijk van je inkomen en het prijspeil in de winkels. Het inkomen dat je verdiend in euro’s, noem je het nominaal inkomen. Het nominaal inkomen aangepast aan de inflatie, noem je het reëel inkomen. Nominaal indexcijfer (NIC) Reëel inkomen indexcijfer (RIC) = X100 Prijspeil indexcijfer (PIC) 1.5 Koopkracht , welvaart en welzijn
Voorbeeld 1: Hoe ermee rekenen? Stel dat brandweer Harry in (2014) een inkomen had van € 35000. In (2015) verdient hij meer namelijk € 38000. De inflatie is gedurende (2014) 2.2%. a Bereken het nominale indexcijfer van Harry in 2015. Rond af op één decimaal b Bereken het reële indexcijfer van Harry in 2015. Rond af op één decimaal € 38000 - € 35000 dus = 8.6% stijging € 35000 Het nominale indexcijfer is dan 108.6. 108.6 (NIC) x100 =106.3 (RIC) 102,2 (PIC) Conclusie de koopkracht van Harry is gestegen met 6.3% t.o.v. 2014. 1.5 Koopkracht , welvaart en welzijn
Voorbeeld 2: Hoe ermee rekenen? Stel dat het reëel inkomen indexcijfer van 105 is gegeven. Daarnaast is ook het prijsindexcijfer 102,2 gegeven. a Bereken het nominale indexcijfer 10 5= 2 ? 105 (RIC) = Dus ezelsbruggetje 5 x 2 = 10 Dus 105 x 102,2 / 100 = 107.3 (NIC) 102,2 (PIC) NIC = 107.3. Check even na door 107.3 / 102.2 x 100 = 105 afgerond 1.5 Koopkracht , welvaart en welzijn