Agenda do. 26/5 oef. voc. (7.2) + oef. genitief (7.3) les: voc
7.2 Vocabularium p. 153 Leer: St. 2A oef. a-b mondeling
7.3 Genitief p. 154 Leer: St. 7E lees 7.17 en 7.18 oef. : zie kopie
7.3 Genitief a 1. ajsqenou:V, telouV, merouV, ajlhqouV 2. sofhV, loiphV, ojrghV, boulhV 3. ejrwtoV, patridoV, fulakoV, puroV, mhnoV
1. de broer van de koning 2. de hoop van de burgers 3. hij vertrok met de anderen 4. ze zijn sterker/beter dan wij 5. Een god straft/wreekt zich op je
6. de hoop op geluk 7. ze zijn tien stadia van de stad verwijderd 8. ze zorgen voor hun kinderen 9. In het bijzijn van velen, maakt hij een prachtig beeld 10. dat werk is niets waard.
7 E 1. Gen. van bezit 2. Onderwerpsgen. 3. Voorwerpsgen. 4. Gen. van geheel 5. Gen. van scheiding 6. Tweede lid van de vgl 7. Losse gen. 8. Vaste bij adj./wwd/VZ
Aanvulling : gen. van geheel bij werkwoorden eten VAN, drinken VAN,... vb. Het varken eet van de smurrie.
de muis eet (van het) brood...
Leer de adj. en wwden vanbuiten die + gen. staan: ejleuvqeroV, ajvxioV, plhvrhV, aijvtioV mimnhv/skein, ejpilanqavnesqai, ajkouvein, ejpimelei:sqai, ajvrcein, aJvptesqai
Verba liquida = de meeste: sigmatische aorist maar de s verdwijnt als vergoeding wordt de stamklinker verbreed: k a q a r ej s a h
de s verdwijnt als vergoeding wordt de stamklinker verbreed: m e n ej s a eiei
als vergoeding wordt de stamklinker verbreed: a h e ei
g schriftelijk: splits, vertaal 1. hjggel-s-e hij heeft gemeld 2. ej-shman-s-a-n ze hebben een teken gegeven 3. ej-men-s-a-V je bent gebleven 4. ej-krin-s-a-te jullie hebben geoordeeld
5. ajpo-e-krin-s-a-to hij heeft geantwoord 6. ej-kaqar-s-a ik heb gezuiverd 7. ajpo-e-kten-s-a-n ze hebben gedood 8. para-e-men-s-a-men wij zijn (er) bij gebleven
9. dia-e-fqer-s-a ik heb verwoest 10. ejn-e-tel-s-a-to hij heeft opgedragen/bevolen 11. ajpo-e-krin-s-a-so jij hebt geantwoord 12. hjggel-s-a-n ze hebben gemeld
d schriftelijk: wijs+tijd, vertaal 1. ind. aor. hij is gebleven 2. ind. imperf. + aor. hij oordeelde/heeft geoordeeld 3. ind. imperf. + aor. hij verwoestte / heeft verwoest 4. ind. aor. hij heeft geworpen/getroffen
5. ind. imperf. ik bleef/ze bleven erbij 6. ind. imperf. hij meldde 7. ind. imperf. hij toonde 8. ind. aor. hij heeft teken gegeven
9. ind. imperf. ik schaamde me 10. ind. imperf. hij antwoordde 11. ind. imperf.+aor. hij doodde / heeft gedood 12. ind. imperf. hij was boos enk. = aor.
Verba liquida: als verb.stam= pres.stam: A. ind. imperf. 3 enk. = aor.
e 1.pres. – aor. terwijl ze oordelen - nadat ze geoordeeld hadden 2. imperf. – aor. hij antwoordde – hij heeft geantwoord 3. pres. – imperf./aor. hij verwoest – hij verwoestte/heeft verw.
4. conj. – opt. als hij meldt – ze zouden melden 5. opt. pres. – opt. aor. opdat hij een teken zou geven – “ “ 6. ind. (augment !) – part. aor. je hebt gemeld – nadat hij/… gemeld had 7. aor. – pres. nadat ze getoond hadden – terwijl ze toonden
8. imperf. favnai - aor. faivnein hij zei – hij heeft getoond 9. part. aor. – ind. aor. nadat hij geoordeeld heeft/had – je hebt geoordeeld 10. imperf. – aor. hij bleef er bij – hij is erbij gebleven
reserve-oef.: p. 153 z en h thuis: lezen St. 7E, lees 7.17, 7.18 agenda: "oef. verba liquida"