Casus, gebaseerd op een reële situatie in 2012; Jongen, 4 jaar, zevende residentiële verblijf.
Mag/kan een kind zich hechten in een resi- context? En geven we dan ook een mandaat aan tehuizen om hierrond te werken? Hoe zetten we in op een hechtingsgerichte leefomgeving? Hebben we nood aan een hechtingsgericht expertisecentrum?
Is het niet zinvol dat organisaties beschikken over een breed pallet aan modules, teneinde zorg op maat te kunnen aanbieden? Kunnen we ook iets leren uit de visie “Verbondenheid als antwoord op de-link- wentie” (A. Depuydt-J. Deklerck)? Hoe kunnen we tbv het kwetsbare gezin netwerk-versterkend werken en/of ouder- participatief werken binnen een resi-context?
En als we dan toch moeten schakelen, wie blijft het kind nabij? Zitten er ook mogelijkheden in een sterker partnerschap tss pleegzorg en de doorverwijzers want pleeggezinnen verdienen degelijke ondersteuning. Het schakelmoment op zich; hoe kan dit belangrijke “moment in time” met meer zorg voor het kind opgenomen worden?
Zou het zinvol zijn om een aantal kindercarrousel- casussen ten gronde te evalueren (zoals onderzoek dat kindertrajecten over jaren analyseert of kwalitatief onderzoek in dialoog met jongeren)? Hoe gaan onze buurlanden om met zorgdiscontinuïteit? Is het onthechtend verhaal ook niet een verhaal van aangeleerde hulpeloosheid? En wat is het effect op de morele ontwikkeling?
Kunnen we externe expertise inhuren als we “vastzitten” met een residentiële jongere? Kan een sterker partnerschap tss agentschappen en sectoren mogelijkheden bieden? Enz, enz… de kindercarrousel beïnvloedt talloze aspecten van de jeugdhulp en is zodoende niet begrensd tot 1 sector…
Art 20 uit het internationaal verdrag inzake de RvhK; Een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort, moet missen (…), heeft het recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege. De staten die partij zijn, waarborgen (…) een vorm van zorg voor dat kind. Deze zorg kan oa plaatsing in een pleeggezin omvatten, kafalah volgens het Islamitisch recht, adoptie, of, indien noodzakelijk, plaatsing in geschikte instellingen voor kinderzorg. Bij het overwegen van oplossingen wordt op passende wijze rekening gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat taal betreft.
Deze studiedag is hopelijk de aanzet voor een verdere, diepgaande reflectie rond dit bijzondere thema. Ik pleit alvast voor een raad van deskundigen die verder mag bouwen op het ethisch advies, op de voorzetten uit deze studiedag en op signalen vanuit het werkveld. Arnold Schaek, CKG Het Open Poortje