Stelling 2: Te weinig (vak)inhoud in een VB Leerinhouden kunnen niet geïntegreerd worden opgehangen aan voorkomende werkzaamheden, maar moeten geïsoleerd worden aangeboden. Studenten krijgen te weinig (vak)inhoudelijke bagage, als de werkwijzen en opdrachten zoveel mogelijk gelijk zijn aan de beroepspraktijk.
Stelling 3: Werken is geen ideale leervorm Leren op de werkplek is niet goed mogelijk in het bedrijfsleven. 40% van de aanwezige denkkracht in organisaties wordt niet benut. Als onderwijsinstellingen moeten we dan ook oppassen met het binnenhalen van de beroepspraktijk. Wij als onderwijsinstellingen moeten ‘bedrijven om in te leren’ maken.
Stelling 4: Het is ideaal als studenten net zo worden beoordeeld als in de (ideale) beroepspraktijk Om het werkend leren van studenten te kunnen beoordelen zullen begeleiding en beoordeling ook ‘gemodelleerd’ moeten worden naar de (ideale) beroepspraktijk: - inclusief sollicitaties, functionerings- en beoordelingsgesprekken - bedrijfsgerichte competenties en assessment - inclusief onderhandelbare procedure en performance criteria (student als startende professional) Ook m.b.t. motivatie
Stelling 5: Docent als vakgenoot van student: inhoudelijke aansturing is uit den boze Bij het werken aan echte opdrachten als onderwijsvorm hebben de betrokken docenten een nauwe relatie met de beroepspraktijk. Zij dienen zich naar studenten op te stellen als vakgenoten, met behoud van eigen verantwoordelijkheden. De docent is als langer lerende een anders wetende. Er moet vooral aandacht zijn voor het hoe
Stelling 6: Bij werken als leervorm is geen ELO nodig; er is immers de werkomgeving Als het onderwijs zich richt op het binnenhalen van de beroepspraktijk dan is er geen Elektronische LeerOmgeving nodig. De inzet van ict is daarmee analoog aan de gebruikelijke ict-omgeving in die beroepspraktijk, incl. samenwerkingsomgeving, kennisbank, etc. Bovendien wordt die omgeving aangevuld met de eigen omgeving van de studenten: MSN, SMS, smartphones, etc.
Stelling 7: De uitdaging “werken als leervorm voor een hele opleiding” is niet spannend Een hele opleiding in de vorm van een virtueel bedrijf of binnen een bedrijf kan een uitdaging zijn voor onderwijsontwikkelaars, maar kan belemmerend werken op het leren van de individuele student. Om een opleiding voor alle studenten spannend en motiverend te houden moeten diverse werkvormen kunnen worden doorlopen: competentiegericht, opdrachtgestuurd, zelfstudie, practica etc.
Stelling 8: De kracht van een virtueel bedrijf ligt in de keuze van het bedrijfstype en niet in het virtuele De keuze voor een bedrijfstype is bepalend voor de rollen, de type opdrachten, de probleemstellingen en de werkwijzen waarmee de studenten geconfronteerd worden. Een goed virtueel bedrijf is gebaseerd op een bedrijfstype dat de breedheid dekt van de arbeidsmarkt waarvoor de opleiding opleidt.
Stelling 9: Juist door het virtuele karakter van het werken in een virtueel bedrijf worden de vereiste competenties beter ontwikkeld Door het virtuele (ict) karakter worden afspraken over de werkprocessen belangrijker. Daardoor worden samenwerkings- en projectmatige competenties duidelijker ingebed en ontwikkeld.
Stelling 10: Een VB is nooit een echt bedrijf Opdrachten die een opdrachtgever aan een VB (of andere onderwijsvormen) uitbesteed zijn niet echt, in die zin dat ze niet zo kritisch zijn als in de echte beroepspraktijk. Het is daarom een utopie dat je met een VB (meer dan) een echt bedrijf bent. (niet echt bedrijf = virtueel bedrijf)
Stelling 11: Voor het implementeren en verbeteren van werken als leervorm is samenwerking binnen de DU ideaal Werken als leervorm vraagt aanpassing van het ‘werken’ binnen een bedrijf zodat het optimaal geschikt als onderwijsvorm. De aansluiting met de praktijk is verzekerd door de betrokkenheid van vakdocenten en echte opdrachtgevers. Voor het zoeken naar onderwijskundige oplossingen is samenwerking met vergelijkbare onderwijsprojecten, bijvoorbeeld binnen DU verband, noodzakelijk.