Macht, controle en hiërarchie 1. Macht, een problematisch begrip 2. Handelen op afstand 3. Diffusiemodel en vertaalmodel 4. Formele- en informele organisatie 5. Hiërarchische- en functionele differentiatie 6. Relatieve autonomie, aansprakelijkheid, inzetbaarheid
1. Macht, een problematisch begrip Klassieke definitie: Je “hebt” macht als: je anderen conform je doeleinden kan doen handelen je die anderen zonodig kan sanctioneren Paradoxen: je moet anderen controleren, en controle vraagt tijd hoe meer je anderen moet sanctioneren, hoe meer je macht verliest hoe meer anderen “autonoom” doen wat je verlangt, hoe groter je “macht” => macht “hebben” is ex post-beschrijving, geen drijvende kracht
2. Handelen op afstand Macht door organisatie en technische middelen: snel en ingrijpend handelen op meerdere plaatsen tegelijk impact hebben In termen van controle: eenheid die een veelheid controleert cf. panopticum cf. boordtabellen Belang van wetenschappelijke methoden en metingen
3. Diffusiemodel en vertaalmodel (#1 Definitie) Diffusie: opdrachten van de een (de “machthebber”) worden aan anderen doorgegeven en (met een zekere inertie) uitgevoerd Vertaling: opdrachten van de een worden door anderen uiteenlopend begrepen, gewikt en gewogen, en al dan niet positief beantwoord
3. Diffusiemodel en vertaalmodel (#2 Toepassingsdomeinen) Diffusiemodel: bij makkelijke controle: internen afgezonderd van externen internen zichtbaar voor elkaar welomlijnde taken en functies zichtbare, kwantificeerbare prestaties Vertaalmodel: internen niet afgezonderd (samenwerking onzeker; ieder heeft alternatieven) er blijft veel onzichtbaar voor de wederzijdse andere partijen
3. Diffusiemodel en vertaalmodel (#3 voorbeeld 1: call center) In call center veel makkelijke controlemiddelen (conform diffusiemodel): duidelijke taakomschrijving; scripts controle op het moment zelf: monitoring controle achteraf: productiestatistieken Toch ook onderhandelen (conform vertaalmodel): spanning tussen vast script en eigen verantwoordelijkeid en initiatief twijfel tussen zich aanpassen en zich verzetten
3. Diffusiemodel en vertaalmodel (#4 voorbeeld 2: staatsveiligheid en spionage) Diffusiemodel: staatsveiligheidcontroleert b.v. telefoongesprekken, emails, websites Vertaalmodel: centrale politici worden door veelheid van mensen ingelicht en kunnen die informatie vergelijken
4. Formele- en informele organisatie (#1: omschrijving) wettelijk statuut, geregistreerd vastgelegde verantwoordelijkheden, aansprakelijkheden eigen boekhouding Informele organisatie: niet als dusdanig vastgelegde organisatie “andere” kant van de formele organisatie
4. Formele- en informele organisatie (#2 relatie met vertaalmodel) Idee van informele organisatie is meer conform aan vertaalmodel: vertaling van managementimperatieven eigen identiteit groepsnorm Opmerking: ook managers en directie hebben informele organisatie
4. Formele- en informele organisatie (#3: Hawthorne-experimenten) Vóór Hawthorne-experimenten en human relations: personen handelen volgens economische behoeften ze willen winst maximaliseren, verlies minimaliseren er is geen conflict tussen persoon en organisatie Door/na Hawthorne-experimenten en human relations: personen geven betekenis aan hun situatie en grijpen hierop in belang van informele regels, groepsnormen belang van investeren in mensen, verantwoordelijkheid van de organisatie
4. Formele- en informele organisatie (#4: informele organisatie en verzet) (Betwistbare) stelling: informele organisatie is vorm van verzet, tegenmacht Strategie en taktiek (Michel de Certeau) Sabotage, diefstal... La perruque (Michel de Certeau): middelen van het bedrijf gebruiken voor eigen doelen
5. Hiërarchische- en functionele differentiatie (#1) macht in een hiërarchie: vaste taken en verantwoordelijkheden blijvend (latent) conflict over bevoegdheden langzaam veranderen van posities macht in een taakgroep: taken volgens zichtbare competentie verandering van gezag na technische discussie wisselende posities
5. Hiërarchische- en functionele differentiatie (#2) Conflict = openlijk verwerpen van een vraag, opdracht (je zegt alleen “neen” als je erop kan verder bouwen; als je erop kan rekenen dat ander zal toegeven) Satire, carnaval, “omkering van de orde” is bevestiging van hiërarchie
6. Relatieve autonomie, aansprakelijkheid, inzetbaarheid accountability: aansprakelijkheid, toerekenbaarheid versatility: inzetbaarheid, veelzijdigheid, flexibiliteit relatie met macht: afwezigheid van hiërarchische controle (of onzekerheid over controle) teamverantwoordelijkheid verinnerlijkte controle, of zelfdiscipline verantwoordelijkheid over eigen carrière: leren leren in kennismaatschappij.