Retorische analyse.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Hoe beleef je toetsen? HANovatie Themadag 6 november 2009 Saskia Weijzen.
Advertisements

Hoogbegaafdheid: Een Uitdaging!
Reflectievaardigheden en instrumenten
Communicatie & Presentatie
Extra ondersteuning voor leesvaardigheid
Aanleiding auditverslag van 2011 achterstandenbeleid.
De kaart is niet het landschap
STIJLFIGUREN TEKSTSTIJLEN BEELDSPRAAK
THEORIE LEESVAARDIGHEID IN BEELD
Een lessenserie van drie lessen
Media en creativiteit module 2 Identiteit
SOCIALE COMPETENTIE Jacqueline Blaak-Venneman.
Wanneer én hoe moet uw leerling aan de reken- en taleneisen voldoen?
E XAMEN SAMENVATTEN 2010 II 1. Hoe luidt de beoordeling van de samenvatting? 2. Hoe ziet de samenvatting eruit?
Zakelijk schrijven Bijeenkomst 5.
MET DANK AAN COLLEGA’S IN DEN LANDE ! vee 2012
Game concept Samenvatting hoofdstuk 20 & 21. De waarde van esthetiek Het kan spelers aan trekken die het spel anders niet hadden gespeeld Het kan jouw.
PRESENTEREN KUN JE LEREN
Adviesrapport Renée van IJperen Jasper Lammens Ferinio Asandikromo
Spreuken: De nederige wijze.
Theorie poëzie Havo 5.
(Her)Schrijven voor het web Is schrijven voor het web anders? Voordat we schrijven… Basisprincipes schrijven voor het web.
SE-Seneca voorbereiding op CE 2013!
Thema 7 les 7 Signaal- en verwijswoorden
voor familie en vrienden van
VOORBEREIDING BEROEPS PRAKTIJKVORMING SCHOOLJAAR
Woordraadstrategieën
Hoofdstuk 2 Stijl en Beeldspraak.
Hoofdstuk 2 Stijl en Beeldspraak.
Effectief communiceren
Stijlvormen beeldspraak, hyperbool, understatement, (anti)climax, retorische vraag, eufemisme, spot, woordspeling, tegenstelling, paradox.
Social work Week 2.

SET schrijfvaardigheid H5
Talentgebieden – Interesses –Leervoorkeuren
Erik of het kleine insectenboek. Motto Wij zijn allen ballingen, levend binnen de lijsten van een vreemd schilderij. Wie dat weet, leeft groot. De overige.
Effecten van taal Onderzoek naar wat woorden, zinsconstructies en tekststructuren doen met de ontvanger.
WOORDEN 3.7 STIJLFIGUREN De betekenis van de woorden uit deze paragraaf 2.Wat stijlfiguren zijn: hyperbool, eufemisme, understatement, litotes.
Volgende dia Taalgebruik ( schelden) (respect). volgende dia zoek de betekenis van “schelden” schelden = ……..
Groep 4 Begrijpend lezen lezen
Klas 3vwo Over lezen Blok 3
Schrijfvaardigheid en argumentatie
De vraag is je beste vriend
Wat is DRAMA??.
Meest voorkomende vragen bij examenteksten.
Groep 8 Begrijpend lezen lezen
Meest voorkomende vragen bij examenteksten.
SET schrijfvaardigheid H5
Lezen 1.2 Leesstrategieën, tekstverband/signaalwoorden onderwerp en hoofdgedachte.
Poëzie “Hoe breek ik een gedicht open?”.
Voorbereiding op mondeling examen deel 1
Profiel Product Presentatie
H1, H2, H3 Nieuw nederlands Klas 3
In gesprek met elkaar Gebruik eventueel rode en groene kaartjes waarmee mensen kunnen aangeven of ze het eens of oneens zijn met de stelling.
Toelichting bij ''Backward designing'' uit de kennisbank
Toetsing Vakdidactiek 2.
Basics over communicatie
Product van TU Delft, SEC
Aanwijzend voornaamwoord
Vakdidactiek EP 2 bijeenkomst 2
Pathos.
Reflectie over leren Naam vak.
Graphic novel: Friend or foe?
De exegese van de tekst Of te wel, begrijp je wat God door de bijbel tegen je zegt? Lees niet alleen wat er staat. Onderzoekt alles, maar behoud het goede.
Twee gezegdes Er bestaan twee gezegdes:
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
Examen samenvatten 2010 II Hoe luidt de beoordeling van de samenvatting? Hoe ziet de samenvatting eruit?
Argumenteren Verklaren: beschrijvend standpunt Betogen:
FORMULEREN VAN LEERDOELEN
Transcript van de presentatie:

Retorische analyse

Voor de docent (niet op het scherm) Analyse van de retorische middelen: Ondoenlijk en zinloos om álle middelen te (her-)kennen. Risico is dat de leerling het effect en de evaluatie van het taalgebruik negeert en alleen bezig is met aanwijzen van stijlmiddelen. Effecten van stijlmiddelen verschillen, afhankelijk van de context en de intentie van de schrijver. Dus: Startvraag: welke intentie lijkt de schrijver/spreker te hebben? Welke middelen ondersteunen die intentie? Is de poging geslaagd?

Analyse vanuit de schrijversintentie Wat denk je dat de schrijver voor effect wil bereiken op het niveau van pathos en ethos? Analyseer welke taal bijdraagt aan het bereiken van de intenties: Beeldspraak Gekleurd woordgebruik (connotatie) Bijvoeglijke naamwoorden Ironie: hoe? Met welke retorische middelen? Andere retorische middelen (tegenstelling, opsomming, herhaling, andere stijlfiguren)

Evalueer het effect: Heeft de schrijver/spreker zijn doel bereikt naar jouw idee? Zou iemand anders het anders interpreteren? Is de geuite of opgeroepen emotie gerechtvaardigd of te bekritiseren? Op het niveau van ethos: hoe presenteert de schrijver zichzelf en de eventuele ander en hoe gerechtvaardigd of te bekritiseren is deze presentatie?

Waar kun je op letten? Gebruikt de schrijver beeldspraak? De schrijver gebruikt niet voor niets een vergelijking. Het beeld drukt een extra betekenis uit. Er kan ook sprake zijn van framing. Gebruikt de schrijver woorden die een bepaalde connotatie hebben? Sommige woorden klinken positief, andere negatief. Vergelijk: gelukszoeker of vluchteling. Gebruikt de schrijver veel bijvoeglijke naamwoorden? Dit is de makkelijkste manier voor een schrijver om de tekst een bepaalde sfeer te geven.

Waar kun je op letten? (2) Andere veel voorkomende stijlfiguren zijn opsomming, climax, herhaling, tegenstelling, woordspeling, overdrijving, anafoor. Gebruikt de schrijver ironie/humor? Door ironie speelt de schrijver onder één hoedje met de lezer, die immers moet begrijpen dat het om ironie gaat. ‘Het Nederlands elftal heeft het echt voortreffelijk gedaan dit jaar.’

Wat is ironie? Drie vormen: Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt: Nee, dat vind ik echt leuk. Je overdrijft een bepaalde kwaliteit met het duidelijke doel te spotten (op milde wijze) of je benoemt een bepaalde zaak op een mildspottende wijze: Zo, daar hebben we onze topvoetballer! Je gebruikt zelfspot. De luisteraar/lezer moet voldoende kennis hebben van de context of de betrokken personen om de ironie op waarde te kunnen schatten.