Les 7 Grammatica 5.1, 5.2 en 5.3
Grammatica 5.1 - hoofdletters Deze woorden schrijf je met een hoofdletter: 1. Het eerste woord van een zin: ‘Morgen ga ik mijn schoonmoeder bekogelen met perziken’. Uitzonderingen: - ‘s Ochtends dans ik altijd onder de douche - 44 Leerlingen werden ziek na het eten van de gehaktbal uit de kantine Het eerste volledige woord schrijf je met een hoofdletter, net als het eerste woord na een voluit geschreven getal.
En waar nog meer? 2. Bij namen: - Justin Bieber, Allah, God, Kerst, Apple, de Tweede Wereldoorlog, Groningen, Vietnamees, H&M. Schrijf een kleine letter als je een merknaam als soortnaam gebruikt. Bijvoorbeeld: frikandel, botox, aspirine, tomtom. Officieel zijn dit merknamen, maar deze zijn inmiddels algemeen geaccepteerd als woorden. Let op bij namen: je schrijft ‘meneer Van Bommel’, maar ‘Tim van Bommel’. Ook schrijf je ‘mevrouw De Jong’, maar ‘Ineke de Jong’.
En (3) bij afleidingen van aardrijkskunde namen en talen
Geen hoofdletters bij: Samenstelling met feestdagen: paasei (maar: Pasen), kerstdiner (maar: Kerst) Windstreken: in het noorden Namen van seizoen, maanden en dagen: lente, april, vrijdag Functiebenamingen en titels: minister-president Rutte, mr. Frank Visser, drs. Haring Formele aanduidingen: u, uw (met een hoofdletter is het God) Periodes: de middeleeuwen Religieuze stromingen en afleidingen daarvan: christelijk-orthodox, islam, een katholiek Schoolsoorten: mbo (maar wel als het een eigennaam is: ROC Twente)
Grammatica 5.2 - leestekens De punt gebruik je: - Aan het einde van een zin: ‘Er zit gorgonzola op je neus.’ - Soms bij afkortingen: ‘Ik veeg de gorgonzola er z.s.m. af’ - NIET na afkortingen van maten en gewichten: de 100 m (meter) sprint, 14 kg (kilogram) De komma gebruik je: - In opsommingen: ‘Ik hou van paarden, dropjes, uiensoep en mijn moeder’ - Tussen twee persoonsvormen: ‘Als ze gillen, willen de dames graag naar binnen’ - Voor en/of na een aanspreking of tussenwerpsel: ‘Manuela, veeg je billen af!’. ‘Nou, dat weet ik nog niet, Marijke.’ - Tussen hoofd- en bijzin: ‘De vakantie komt de leerlingen goed uit, omdat ze het druk hebben gehad’
Er zijn nog veel meer leestekens… Vraagteken na een vraag. ‘Waarom draagt zij een legging als broek?’ Uitroepteken na een bevel of uitroep: ‘Haal die vinger uit mijn oor!’ of ‘Wat een aanfluiting!’ De dubbele punt gebruik je: - Na een aankondiging voor een opsomming: ‘De volgende dames moeten nablijven: Joyce, Leonie, Petra, Kirsten en Myrte’. - Om een citaat aan te kondigen: ‘De jongen zei: ‘Liever niet, maar je mag me best kietelen’. - Voor een uitleg: ‘Zo werkt de oven:…’
We zijn er bijna… De puntkomma vind ik een lelijk ding. Het komt niet op de toets en gebruik de puntkomma het liefst nooit! Maar, om jullie toch uit te leggen wanneer dit leesteken gebruikt wordt, volgt hier de uitleg: De puntkomma gebruik je om hoofdzinnen te verbinden die bij elkaar horen: ‘Het regent; we zijn niet gaan knikkeren’ ‘Het is bijna vijf uur; we stoppen ermee’
En hierna helemaal… Aanhalingstekens gebruik je: - Bij een citaat: ‘De brandweerman zei: ‘Dat brandje blus ik wel even in mijn eentje’ - Als je een woord ironisch bedoelt: ‘Zo, echt ‘stoer’ dat jij jouw boek nog in het plastic hebt zitten’. ‘Heel ‘verstandig’ dat je de hele les spelletjes aan het doen bent’. - Als het woord of de groep woorden zelf gaat: De ‘Tide pod challenge’ is een rare rage, waarbij jongeren wasmiddelcapsules eten’. ‘Tinder’ is een app die lijkt op een mobiele vleeskeuring. ‘Faciliteren’ betekent: iets mogelijk maken. Of je enkele (‘) of dubbele (“) aanhalingstekens gebruikt, moet je zelf weten. Vroeger had het gebruik van dubbele aanhalingstekens de voorkeur, tegenwoordig zijn enkele ook geaccepteerd.
Grammatica 5.3 – tekens bij woorden De apostrof gebruik je: - bij meervoud en bezit na de a, o, u, i en y: gamba’s, taxi’s, menu’s, Harry’s soep. - Om bezit aan te geven na een –s klank: Jos’ scooter, Max’ racewagen. - Bij weglating: ‘s Ochtends. ‘s-Hertogenbosch (‘s = des) - bij afkortingen, cijfer- en letterwoord: SLB’er, A4’tje, sms’en De trema gebruik je om aan te geven dat je de letter apart uitspreekt: Italië, justitiële, kopiëren.
En nu de laatste twee begrippen grammatica uit jullie leven Een accent gebruik je: - Om aan te geven dat je de klank lang of kort uitspreekt: café, scène, première, enquête - Om de klemtoon aan te geven: ‘Je moet echt nú komen!’. ‘Je krijgt nog één kans!’. Jullie vertrekken ná de anderen!’. Een accent wijst altijd naar rechts. Een weglatingsstreepje gebruik je: - Om aan te geven dat je een deel van een woord weglaat: voor- en nadelen, binnen- en buitenland, im- en export, kaas- en pepersaus.
Huiswerk Grammatica hoofdstuk 5 (5.1, 5.2 en 5.3) Over iedere paragraaf wordt een vraag op de toets gesteld. Zie hiervoor ook de aankomende oefentoets. Het is veel, maar je kunt op de toets veel punten scoren met deze onderdelen. Succes!