De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Spelling Blok 1 t/m 3 Kader 3.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Spelling Blok 1 t/m 3 Kader 3."— Transcript van de presentatie:

1 Spelling Blok 1 t/m Kader 3

2 1 PV in de tt en vt Tegenwoordige tijd (tt): Verleden tijd (vt):
Klankvaste werkwoorden: Klankveranderende werkwoorden: Stam: ‘T eX KoFSCHiP: Onderwerp van de zin:

3 1 Gebruik bij de oefeningen van werkwoordspelling het schema dat je uitgedeeld hebt gekregen. Dat helpt je om stap voor stap te komen tot het juiste antwoord. LET OP: Bekijk in welke tijd de zin staat; Bekijk welk onderwerp er bij de pv hoort; Ga dan pas verder in het schema

4 1 Hoofdletters (HL) Regel Voorbeeld 1ste woord van de zin.
Verkort woord aan het begin van de zin  tweede woord krijgt een HL Zin begint met cijfer  geen HL Het regent vandaag. ‘s Woensdags… 13 november is het… Namen, inwoners, taal. Let op de spelling van persoonsnamen (zie volgende dia). Euromast, Zuid-Frankrijk, de Fransen Namen van Goden en heilige personen en heilige zaken/dingen. God, Allah, de Bijbel Feestdagen NIET: woorden die met feestdagen te maken hebben: kerstvakantie. Pasen, Kerstmis, Suikerfeest, Moederdag 1ste letter van een titel (boek, film, programma). Het stripboek De verboden bron…

5 Spelling van persoonsnamen
1 Spelling van persoonsnamen Kenmerk: Voorbeeld: Voornaam bekend  voornaam + achternaam met HL. Alle tussenvoegsels met KL. Bart van Leeuwen, Ine van den Berg Voornaam NIET bekend  meneer/mevrouw met KL, 1ste tussenvoegsel met HL, achternaam met HL meneer Van Leeuwen, mevrouw Van den Berg Alleen voorletter bekend  meneer/ mevrouw met KL, voorletter met HL, tussenvoegsels met KL, achternaam met HL. Meneer J. van Leeuwen, mevrouw I. van den Berg. Samengestelde namen (mevrouw is getrouwd)  koppelteken tussen beide namen. mevrouw I. van Leeuwen-van den Berg.

6 Aan de slag… Maak: 14: pv in de tt  gebruik je schema!
15: pv in de vt  gebruik je schema! 16: pv in de tt EN vt  gebruik je schema! 17: hoofdletters 18: hoofdletters  gebruik het losse vel dat je hebt gekregen (schema). Vul dit in tweetallen in, maar werk beiden op je eigen blad! LET OP: 19 slaan we even over!!

7 Voltooid deelwoord (vdw) - I
2 Voltooid deelwoord (vdw) - I Soms eindigt het vdw op –en (gelopen – begonnen); Meestal eindigt het vdw op –t of –d. Hoe kom je erachter of je een vdw met een –t of –d schrijft? Luister naar de verleden tijdsvorm van de pv. Hoor je een –t? Dan schrijf je het vdw ook met een –t. Hoor je een –d? Dan schrijf je het vdw ook met een –d.

8 Voltooid deelwoord (vdw) - II
2 Voltooid deelwoord (vdw) - II Voorbeeld 1: Hij heeft het einddoel …. (bereiken). In de vt schrijf je: hij bereikTe Je hoort duidelijk een –t in de verleden tijdsvorm van de pv Het vdw schrijf je dus ook met een –t Dus: Hij heeft het einddoel bereikT Voorbeeld 2: Hij heeft de boodschap in haar oor … (fluisteren). In de vt schrijf je: hij fluisterDe Je hoort duidelijk een –d in de verleden tijdsvorm van de pv Het vdw schrijf je dus ook met een –d Dus: Hij heeft de boodschap in haar oor gefluisterD.

9 Voltooid deelwoord (vdw) - III
2 Voltooid deelwoord (vdw) - III Maar wat doe je wanneer je niet weet hoe je de pv in de verleden tijd schrijft? Gebruik ‘T eX KoFSCHiP / ‘T SeXy FoKSCHaaP Voorbeeld: verven. Pak het hele werkwoord  verven Haal –en van het hele werkwoord af  verv Op welke letter eindigt het werkwoord nu?  V De ‘v’ staat niet in ‘T eX KoFSCHiP/ ‘T SeXy FoKSCHaaP, dus komt er altijd –de achter het werkwoord te staan LET OP: de ‘v’ wordt een ‘f’in de vt (net zoals de ‘z’ een ‘s’wordt)! Dus: geverfd / verbaasd

10 Bijvoeglijke naamwoorden I
2 Bijvoeglijke naamwoorden I We kennen verschillende soorten bijvoeglijke naamwoorden: Gewone bijvoeglijke naamwoorden: de grote man; Bijvoeglijke naamwoorden die zijn afgeleid van een voltooid deelwoord: de brand is geblust (vdw)  de gebluste brand (bnw); Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden: zilveren ketting, pluchen aapje; Bijvoeglijk naamwoord na ‘te’: de te vergroten foto’s. De vraag is: hoe schrijf je deze bijvoeglijke naamwoorden? Voor iedere soort hebben we een aparte schrijfwijze.

11 Bijvoeglijke naamwoorden II
2 Bijvoeglijke naamwoorden II Het gewone bijvoeglijke naamwoord: Het gewone bijvoeglijke naamwoord schrijf je zoals je het eigenlijk gewend bent: De grote man heeft een dikke neus met daarop een flinke pukkel.

12 Bijvoeglijke naamwoorden III
2 Bijvoeglijke naamwoorden III Het bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van een voltooid deelwoord: 1. Eindigt het vdw op –en, dan eindigt het bnw ook op –en: De sleutel is gestolen.  De gestolen sleutel. 2. Eindigt het vdw op een –d of –t, dan eindigt het bnw meestal op –de of –te: Het antwoord is verbeterd.  Het verbeterde antwoord. De brand is geblust.  De gebluste brand. 3. Schrijf het bnw zo kort mogelijk! Enkel bij spraakverwarring mag je een letter weglaten of verdubbelen! De foto is vergroot.  De vergrote foto (NIET: De vergroote foto). Het fietspad is verbreed.  Het verbrede fietspad (NIET: Het verbreede fietspad).

13 Bijvoeglijke naamwoorden IV
2 Bijvoeglijke naamwoorden IV Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zijn eigenlijk alle bijvoeglijke naamwoorden die een stof of materiaal aangeven. Meestal eindigt een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord op –en: wollen trui, houten tafel. De nieuwere stoffen en materialen eindigen niet op –en: plastic tas, acryl truitje. Deze moet je uit je hoofd leren. Bijvoeglijk naamwoord na ‘te’: Na het woord ‘te’ schrijf je altijd het bijvoeglijk naamwoord als heel werkwoord: De te vergroten foto’s; De te bereiden maaltijd.

14 Het meervoud van zelfstandige naamwoorden
3 Het meervoud van zelfstandige naamwoorden Regels: Voorbeeld: Om het mv te vormen van een znw plaats je een –s, -n of –en achter het znw. LET OP: soms verandert de –s in een –z en de –f in een –v! Bank – banken Actie – acties Lens – lenzen Scherf – scherven 2. Woorden die eindigen op een –a, -i, -o, -u of –y krijgen een ‘s om spraakverwarring te voorkomen. Lama’s – baby’s Tosti’s – accu’s 3. Eindigt het woord op een –ie? Let dan op de klemtoon! Klemtoon NIET op de laatste lettergreep  plaats een trema op de laatste –e en plaats hier een –n achter. Klemtoon WEL op de laatste lettergreep  plaats -ën achter het woord. Porie – poriën Zee – zeeën Calorie – calorieën 4. Eindigt het woord op een ONbeklemtoonde lettergreep (-ik / -es)  schrijf 1 medeklinker! Luiwammes – luiwammesen Perzik - perziken 5. Eindigt het znw op een –f, dan schrijf je de meervoudsvorm meestal met een –v. Kloof – kloven 6. Woorden uit het Grieks / Latijn die op –graaf of –soof eindigen schrijf je in het meervoud altijd met een –f. Filosoof – filosofen Paragraaf - paragrafen


Download ppt "Spelling Blok 1 t/m 3 Kader 3."

Verwante presentaties


Ads door Google