Actuele ontwikkelingen in (belasting)wetgeving voor PV-projecten 10 april 2014 – Loyens&Loeff Energy Team – Niels Muller
Inhoud Energiebelasting in vogelvlucht Knelpunten energiecoöperaties De problematiek van ‘rekening en risico’ en de motie Vos c.s. Experimenteerregeling in de Elektriciteitswet 1998
1. Energiebelasting in vogelvlucht
1.1 Energiebelasting Belangrijke pijler Nederlandse begroting: in 2014 geraamd op 4,4 miljard Gemiddelde elektriciteitsrekening bestaat grofweg voor 25% uit EB Tarieven 2014: Schijf (in kWh) Tarief (in EUR) 0 – 10.0000 0,1185 10.000 – 50.000 0,0446 50.000 – 10.000.000 0,0115 10.000.000 - > 0,0010 / 0,005 (niet zakelijk / zakelijk)
1.2 Belastingplicht - hoofdregel “Met betrekking tot aardgas en elektriciteit wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker (…)” – artikel 50, lid 1, Wbm. Saldering voor kleinverbruiker voor op één aansluiting geleverde en ingevoede stroom (artikel 50 lid 2, Wbm) Drie kernbegrippen: levering / aansluiting / verbruiker Over alle drie discussie Levering: wanneer is sprake van een levering? (Rb. Den Haag 1 juli 2013, 12/11121) Aansluiting: Aansluiting van onroerende zaak op distributienet, kan uit meerdere aansluitpunten bestaan. Begrip distributienet > Elektriciteitswet 1998. Installatie vs. net vs. directe lijn? Verbruiker: discussie ‘rekening en risico’ Belastingschuldige: diegene die levering verricht (meestal E-bedrijf) Levering aan elektriciteitsbedrijf is geen belaste levering want E-bedrijf geen verbruiker
1.3 Uitbreiding belastingplicht “Als een levering wordt mede aangemerkt het verbruik van elektriciteit die op andere wijze is verkregen dan door een levering via een net.” – artikel 50, lid 4, Wbm Restcategorie: verbruik is ‘hoe dan ook’ belast. Elektriciteit die zelf is opgewekt Dit omvat ook levering via een ‘directe lijn’ Belastingplichtige: in principe diegene die elektriciteit verkrijgt (i.e. eigen opwekker) Bij directe lijn is belastingplichtige diegene die levert via directe lijn.
1.4 Uitzondering op de uitbreiding “Het vierde lid is niet van toepassing met betrekking tot de verbruiker die: elektriciteit heeft opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen elektriciteit heeft opgewekt door middel van een noodinstallatie in geval van storingen bij de levering via het distributienet; stortgas, rioolwaterzuiveringsgas of biogas heeft gewonnen; elektriciteit heeft opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling.” - Artikel 50, lid 5, Wbm Uitzondering (op de uitzondering) voor duurzame opwekking. Dus geen EB over duurzame eigen opwek: zonnepanelen op eigen woning
2. Knelpunten energiecoöperaties
2.1 Verlaagd tarief energiebelasting voor coöperaties / VvE Per 1 januari 2014 is een korting van 7,5 cent/kWh in de eerste EB schijf (tot 10.000 kWh) beschikbaar. Voornaamste eisen volgens het Energieakkoord: Voor hernieuwbaar opgewekte elektriciteit Opgewekt door coöperatie of VvE Leden zijn particuliere kleinverbruikers Leden en installatie in dezelfde “postcoderoos” Geen rijkssubsidie verleend “Partijen zijn het met elkaar eens dat moet worden gestreefd naar een zo eenvoudig en efficiënt mogelijke uitvoering van deze regeling.” (Energieakkoord, pagina 19)
2.2 Energiecoöperaties – “eenvoudig en efficiënt” Artikel 47 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…) v. coöperatie: een coöperatie als bedoeld in artikel 53, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; w. vereniging van eigenaars: een vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 112, eerste lid, onderdeel e, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek; x. productie-installatie: een productie-installatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ah, van de Elektriciteitswet 1998, waarvan de aansluiting zich bevindt in een postcodegebied; y. postcodesysteem: het postcodesysteem, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van de Postwet 2009, dat wordt gebruikt door de verlener van de universele postdienst, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de Postwet 2009; z. postcodegebied: een gebied waarbinnen de postcodes in het postcodesysteem beginnen met hetzelfde getal van vier cijfers. Artikel 59a 1. Het tarief voor elektriciteit, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel c, wordt voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid dat niet hoger is dan 10.000 kWh verlaagd met € 0,075 per kWh voor zover de elektriciteit in het kader van een daartoe met een aangewezen coöperatie gesloten overeenkomst wordt geleverd aan een lid van die coöperatie via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3x80A. 2. De verlaging, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voor de via de aansluiting geleverde elektriciteit, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de leden van de coöperatie zijn uitsluitend natuurlijke personen; b. de onroerende zaak die door middel van de in het eerste lid bedoelde aansluiting met het distributienet is verbonden, dient in hoofdzaak tot gebruik als woning en wordt bewoond door het lid van de coöperatie; c. de coöperatie heeft in de voor het lid van de coöperatie geldende verbruiksperiode ten minste eenzelfde hoeveelheid door haar opgewekte elektriciteit toegerekend aan dat lid van de coöperatie als de hoeveelheid in die verbruiksperiode geleverde elektriciteit waarvoor de verlaging wordt toegepast; d. de door de coöperatie opgewekte elektriciteit, bedoeld in onderdeel c, is opgewekt met behulp van een productie-installatie die juridisch en economisch eigendom is van de coöperatie; e. de productie-installatie, bedoeld in onderdeel d, wordt uitsluitend gebruikt voor de opwekking van elektriciteit door middel van hernieuwbare energiebronnen; f. de aansluiting via welke de elektriciteit aan het lid wordt geleverd, bevindt zich in hetzelfde postcodegebied als de verbinding van de productie-installatie, bedoeld in onderdeel c, met een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998, dan wel in een aangrenzend postcodegebied; en g. noch ter zake van de opwekking van de elektriciteit door de coöperatie, noch ter zake van de daartoe gebruikte productie-installatie, is of wordt van rijkswege een financiële tegemoetkoming of subsidie verstrekt. 3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de aanwijzing en de intrekking van de aanwijzing van een coöperatie als bedoeld in het eerste lid. Behoudens daarbij te bepalen uitzonderingen komen coöperaties waarvan één of meer leden ondernemer zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, niet voor aanwijzing in aanmerking. 4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast. 5. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Artikel 59b Voor de toepassing van het verlaagde tarief, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, wordt onder een coöperatie mede verstaan een vereniging van eigenaars, met dien verstande dat in geval van levering van de elektriciteit aan een lid van een vereniging van eigenaars: a. in afwijking van artikel 59a, tweede lid, onderdeel a, slechts de voorwaarde wordt gesteld dat het lid van de vereniging van eigenaars zelf een natuurlijke persoon is; b. de productie-installatie moet zijn aangebracht op of aan het gebouw met toebehoren of de daarbij behorende grond met toebehoren, ter zake waarvan de vereniging van eigenaars is opgericht. Artikel 59c Indien de verlaging van het tarief, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, wordt verminderd of komt te vervallen, blijven de artikelen 59a en 59b, zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de dag met ingang waarvan de verlaging van het tarief wordt verminderd of komt te vervallen, gedurende maximaal 10 jaren na het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen als bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van toepassing ten aanzien van de levering van elektriciteit aan personen ten aanzien van wie op de eerst genoemde dag artikel 59a en, indien het een vereniging van eigenaars betreft, artikel 59b, van toepassing waren. Artikel 21b 1. Het verlaagde tarief, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van de wet, kan alleen worden toegepast bij de vaststelling van de belasting die verschuldigd wordt op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over de verbruiksperiode waarin degene die de levering verricht van de coöperatie een opgaaf heeft ontvangen van de hoeveelheid door de coöperatie opgewekte elektriciteit die zij aan het lid van de coöperatie heeft toegerekend. Daarbij wordt de verlaging van het tarief toegepast op de elektriciteit die over de gehele verbruiksperiode is geleverd, voor zover ter zake wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 59a van de wet en, in voorkomend geval, bij artikel 59b van de wet gestelde voorwaarden en beperkingen. 2. De elektriciteit die is opgewekt door een coöperatie met behulp van een productie-installatie als bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdeel d, van de wet, komt slechts in aanmerking voor toerekening als bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdeel c, van de wet, voor zover daarvoor garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit als bedoeld in artikel 1, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998 zijn verstrekt. Voor de toepassing van de eerste volzin worden slechts de garanties van oorsprong in aanmerking genomen die betrekking hebben op de hoeveelheid elektriciteit die de coöperatie in de productieperiode via de aansluiting heeft geleverd, verminderd met de hoeveelheid elektriciteit die in dezelfde periode via de aansluiting aan de coöperatie is geleverd. 3. Het verlaagde tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegepast indien de coöperatie aan degene die de levering verricht: a. een afschrift heeft overgelegd van de beschikking waaruit blijkt dat de coöperatie op het tijdstip van de levering was aangewezen als bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van de wet; en b. een schriftelijke verklaring heeft overgelegd dat wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 59a van de wet en, indien het een vereniging van eigenaars betreft, bij artikel 59b van de wet, aan de coöperatie, de productie-installatie en de onroerende zaken, bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdeel b, van de wet, gestelde voorwaarden en beperkingen. Artikel 19a 1. De aanwijzing, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van de wet, geschiedt door de inspecteur op verzoek van de coöperatie. Voor het verzoek wordt gebruik gemaakt van een van rijkswege elektronisch beschikbaar gesteld formulier dat wordt ingediend op de op dat formulier aangegeven wijze. 2. De coöperatie verstrekt de inspecteur desgevraagd de gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid. 3. De aanwijzing vindt plaats met ingang van de dagtekening zoals aangegeven op de beschikking waarbij de coöperatie wordt aangewezen. Op verzoek van de coöperatie kan de inspecteur bepalen dat de aanwijzing plaatsvindt met ingang van een andere datum, doch niet eerder dan 6 maanden voor de dagtekening van de beschikking. 4. De coöperatie komt in aanmerking voor een aanwijzing als bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van de wet als zij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdelen a, d, e en g, van de wet, dan wel, indien het een vereniging van eigenaars betreft, als zij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdelen d, e en g, en artikel 59b, onderdeel b, van de wet. 5. Een coöperatie waarvan één of meer leden ondernemer zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, komt alleen voor aanwijzing in aanmerking indien die leden: a. geen leveranciers, producenten, handelaars of netbeheerders zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen f, g, h respectievelijk k, van de Elektriciteitswet 1998; b. geen groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn of daarvan onderdeel uitmaken, indien onderdelen van die groepsmaatschappij ondernemers als bedoeld in onderdeel a zijn; c. geen woningcorporaties zijn; d. geen ondernemers zijn die onroerende zaken exploiteren; en e. zowel alleen als tezamen met eventuele andere ondernemers voor niet meer dan 5% in de coöperatie deelnemen. Als niet wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in onderdeel e, kan de inspecteur de coöperatie niettemin aanwijzen als dit naar zijn oordeel geen afbreuk doet aan het karakter van de coöperatie als coöperatie van en voor particulieren. 6. De inspecteur beslist op het verzoek om aanwijzing bij voor bezwaar vatbare beschikking. Daarbij kan hij nadere voorwaarden aan de aanwijzing verbinden. Met betrekking tot de behandeling van het verzoek is artikel 91, tweede en derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing. 7. Indien de coöperatie, bedoeld in het eerste lid, eigenaar is van meerdere productie-installaties, wordt de coöperatie voor elke productie-installatie afzonderlijk aangewezen. Voor zover de coöperatie eigenaar is van verschillende productie-installaties met behulp waarmee met dezelfde hernieuwbare energiebron elektriciteit wordt opgewekt en waarvan de verbindingen, bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdeel f, van de wet, zich in hetzelfde postcodegebied bevinden, worden zij voor de toepassing van de eerste volzin als één productie-installatie aangemerkt. De inspecteur kan evenwel afwijken van de tweede volzin, indien dit wenselijk is voor een juiste toepassing van artikel 59a van de wet. 8. De inspecteur vermeldt in de beschikking: a. de naam, het adres en de vestigingsplaats van de coöperatie, het nummer waaronder zij bij de Belastingdienst is geregistreerd en het nummer waaronder zij is opgenomen in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007; b. het adres en de EAN-code van de productie-installatie of -installaties waarop de aanwijzing van de coöperatie betrekking heeft; c. de hernieuwbare energiebron waarmee met behulp van deze productie-installatie of -installaties elektriciteit wordt opgewekt; d. het postcodegebied waarin de verbinding onderscheidenlijk verbindingen, bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdeel f, van de wet, van deze productie-installatie of -installaties zich bevinden, alsmede alle aangrenzende postcodegebieden. 9. De inspecteur kan de aanwijzing wijzigen of intrekken: a. op verzoek van de coöperatie; b. als de coöperatie niet meer voldoet aan de voorwaarden voor aanwijzing; c. als de coöperatie de bij of krachtens de wet, het besluit of dit hoofdstuk op haar rustende verplichtingen niet nakomt. De wijziging of intrekking van de aanwijzing geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. De inspecteur bepaalt in de beschikking het tijdstip waarop de wijziging of intrekking van de aanwijzing in werking treedt.
2.3 Postcoderozen..
2.4 Energiecoöperaties – praktische knelpunten Leden Eigen EAN-code dus eigen aansluiting? – hoge kosten Btw behandeling Administratieve lasten Verhuizen/verkopen? Programmaverantwoordelijkheid Kamervragen 6 maart 2014 over fiscale behandeling – antwoord uiterlijk 18 april €/kWh Rendementen/of rente Inbreng en/of financiering Contributie? Bank Financiering Coop €/kWh Energie-bedrijf Rente
3. De problematiek van ‘rekening en risico’ en de motie Vos c.s.
3.1 Voorbeeld Verbruiker Zonne-panneel BV Binnen de installatie, dus geen belastbaarheid op basis van hoofdregel 50(1) Wbm 50(4) Wbm: levering is tevens verkrijging ‘op andere wijze’ (e.g. eigen opwek) 50(5)(a) Wbm : lid 4 geldt niet voor de verbruiker die elektriciteit heeft opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen […] Wanneer heeft “de verbruiker (…) opgewekt”? Minister Kamp: “Rekening & risico”? Lease/verhuur Onderhoud €/kWh of €/maand Verbruiker
3.2 Rekening & risico - uitspraken Minister Kamp “Het moet daarbij uiteraard wel zo zijn, dat de verbruikers de elektriciteit zelf opwekken. Bij de beoordeling daarvan is beslissend, voor wiens rekening en risico de elektriciteit wordt opgewekt.” (Tweede kamer 22 maart 2013, 33 493, nr. 11, p.34) “Mevrouw Van Veldhoven sprak erover dat je ook je dak kunt verhuren. Wat is nu eigenlijk het verschil tussen die optie en het werken met je eigen ketel? Wat bepaalt wat voor eigen risico en rekening is? De salderingsregeling is van toepassing op het opwekken van elektriciteit achter de elektriciteitsmeter. Dat is het bepalende criterium. Het eigendom van de opwekinstallatie achter de elektriciteitsmeter is voor dit wetsvoorstel niet relevant. Het gaat erom dat je elektriciteit opwekt en dat je dat achter de meter doet. Met de vraag hoe je het precies doet en of je dingen least of verhuurt, bemoeien wij ons niet. Dat heeft, zo denken wij, geen meerwaarde.” (Tweede Kamer 3 juni 2013, 33 493, nr. 25, p. 36) “Zoals eerder opgemerkt, geldt de uitzondering in artikel 50 (…) alleen als de elektriciteit door de verbruiker zelf wordt opgewekt. Het is daarbij niet van belang, wie de eigenaar van de installatie is. De uitzondering kan derhalve ook van toepassing zijn, als de verbruiker de installatie huurt of least. Doorslaggevend is, of de opwekking van de elektriciteit plaatsvindt voor rekening en risico van de verbruiker.“ Voor wat betreft het element «rekening» is bij zonnepanelen vereist, dat de kosten van het gebruik van de installatie voor rekening van de verbruiker komen. In geval van eigendom behoren daartoe de onderhoudskosten, maar in geval van huur of lease is het voldoende dat de huur- of leasetermijnen voor rekening van de verbruiker komen. Voor wat betreft het element «risico» is bij zonnepanelen vereist, dat ingeval de hoeveelheid daadwerkelijk opgewekte elektriciteit mee- of tegenvalt, deze afwijkingen rechtstreeks ten bate c.q. ten laste van de verbruiker komen. Hieraan is bij huur of lease voldaan, als de huur- of leasetermijnen enkel gerelateerd zijn aan de duur van het gebruik en niet aan de hoeveelheid opgewekte elektriciteit. Van opwekking voor rekening en risico van de verbruiker is echter geen sprake als de zonnepanelen onder zodanige voorwaarden ter beschikking gesteld worden dat de verbruiker mede voor de hoeveelheid opgewekte elektriciteit betaalt. (Eerste Kamer 31 oktober 2013, 33 493, nr. C, p. 12) “Zeker niet. Als je het achter de meter doet, is er geen belemmering. Als je achter de meter zelf een project opzet en zonnepanelen op je dak zet – of dat nu door een school gebeurt of door een individu – kun je gebruikmaken van de salderingsregeling. Als je die panelen door iemand op je dak laat zetten voor jouw rekening en risico en als je dus zelf blijft opwekken met iets wat een ander op je dak heeft gezet, is dat geen probleem. Als een ander de panelen voor jou onderhoudt, is dat ook geen probleem, maar als een ander het risico draagt en als dat risico dus niet ligt bij degene die de energie zelf opwekt maar bij een ander – bijvoorbeeld het risico dat er geen zon is – voldoe je niet aan de definitie.” (Eerste Kamer 10 december 2013, punt 11.)
3.3 Rekening en risico – Motie Vos en reacties De Kamer (…) “verzoekt de regering de vrijstelling van energiebelasting van toepassing te laten zijn zoals nu verwoord in artikel 50, vijfde lid, onderdeel a, en niet de voorwaarde op te leggen dat de opwekking voor eigen «rekening en risico» van de verbruiker moet plaatsvinden om voor vrijstelling van energiebelasting in aanmerking te komen” Motie lid Vos, Eerste Kamer 10 december 2013, 33 493, nr. F. In de wet staat letterlijk dat salderen van toepassing is indien de verbruiker de elektriciteit heeft opgewekt. De verbruiker wekt dus elektriciteit op. Ik heb gezegd: dat is het zelf opwekken van elektriciteit en dat doe je voor eigen rekening en risico. Die uitleg geven de Belastingdienst en ik daaraan. Dat is volkomen in overeenstemming met de wet en met de bedoeling van de wet. De uitleg die mevrouw Vos daaraan geeft, is naar mijn mening een te ruime uitleg. Minister Kamp, Eerste Kamer 10 december 2013, punt 11. “De motie van de leden van de fractie van GroenLinks die in het debat met de Minister van EZ is ingediend, zou dan ook, als zij zou worden aangenomen, niet uitgevoerd kunnen worden, omdat zij innerlijk tegenstrijdig is. De motie geeft een onjuiste uitleg aan artikel 50, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet” Staatssecretaris Weekers, Eerste Kamer 13 december 2013, 33 752, nr. G. Motie aangenomen op 17 december 2013
3.4 Rekening & risico – het vervolg Kamervragen door D66 op 29 november 2013, antwoord op 7 februari 2014 “De vrijstelling geldt echter uitdrukkelijk niet als de elektriciteit door een ander dan de verbruiker wordt opgewekt. De reden daarvan is dat de wetgever alle elektriciteit die door een derde geleverd wordt op gelijke wijze heeft willen belasten, ongeacht of de elektriciteit via een aansluiting dan wel «achter de meter» geleverd wordt.” Brief Minister Kamp 14 februari 2014 over uitvoering motie Vos Uitvoeren is “onmogelijk” Voor huursector ‘uitzondering’ op voorwaarde van zelfopwekking (per 2015) “De huidige praktijk geeft de maximaal mogelijke ruimte voor ontzorgconstructies” Toegegeven dat Belastingdienst in verleden andere afspraken heeft gemaakt. “Alle elektriciteit die door een derde wordt geleverd, via een aansluiting of ‘achter de meter’, gelijk belasten”. Persbericht impliceert dat regeling voorheen niet voor huurders gold?
3.5 Mondeling overleg op 1 april 2014 over uitvoering motie Vos Partijen houden vast aan inhoud motie Vos Minister houd vol dat uitvoeren onmogelijk is Maar, minder nadruk op ‘rekening en risico’ Minister: opwekking door derde achter de meter impliceert een belaste levering. Dat past echter geheel niet in huidige systeem van de wet
3.6 Gevolgen beperkte uitleg vrijstelling eigen opwek Gebruikers van ontzorgconstructies worden belastingplichtig Duizenden nieuwe belastingplichtigen – capaciteit fiscus toereikend? Particulieren krijgen aangifte- en administratieplicht Wat de minister zegt met betrekking tot hernieuwbare energiebronnen geldt ook voor noodinstallaties, stortgas, RZWI’s, biogasinstallaties en WKC’s? Zo niet: discriminatoir?
3.7 Gemeenten roeren zich
4. Experimenteerregeling in de Elektriciteitswet 1998
4.1 Collectief - Experimenteerruimte? Artikel 7a Elektriciteitswet 1998 Met inachtneming van bindende EU besluiten Eisen: Bijdragen aan ontwikkelingen op het gebied van productie, transport en levering van decentraal opgewekte duurzame elektriciteit of WKK Binnen verantwoorde financiële kaders van het Rijk Afwijken van de Elektriciteitswet 1998 Gereguleerde tarieven en voorwaarden; exclusiviteit wettelijke taken; leveringsvergunning; etc. Projectnet (max 500 afnemers) : productie, levering en netbeheer gecombineerd Maar goedkeuring ACM berekeningsmethode andersoortige tariefsystematiek 10 grote en 10 kleine projecten per jaar gedurende 4 jaar, met een looptijd van 10 jaar. Tender RVO
4.2 Collectief - Experimenteer AMvB – (veel) eisen aan ontheffing Alleen voor coöperaties en VvE’s → geen zeggenschap door Europese netbeheerder of producent of leverancier Binnen het net van 1 netbeheerder EN inpasbaar De cooperatie/VvE moet zelf de DE opwekken Organisatorische, technische en financiële kwaliteiten Aannemelijk dat leden de kosten van het project op lange termijn kunnen dragen Vrije leverancierskeuze Max. 10.000 deelnemers; max. 3*80 A; min. 80% consument Max. 5 MW opwekvermogen / in verhouding tot max 4 MWh per jaar pp Geen DL, GDS, HS of ander projectnet Mogelijkheid overdracht wettelijke taken aan netbeheerder na afloop
4.3 Visiedocument ACM
Discussie / vragen
Niels Muller Senior Associate Advocaat - Belastingadviseur Niels Muller (1976), advocaat - belastingadviseur, is werkzaam binnen de Algemene Fiscale Praktijk en maakt deel uit van het Energy team. Hij richt zich in het bijzonder op de fiscaliteit van de energiesector. Niels heeft ruime ervaring met het fiscaal begeleiden van transacties en procedures in de energiesector, waaronder M&A transacties, reorganisaties en projectfinancieringen. Niels is lid van de Nederlandse Orde van Advocaten, de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, de Vereniging voor Belastingwetenschap en de International Bar Association (IBA). Opleiding: Nederlands recht, Universiteit Utrecht, 2000; Fiscaal recht, Universiteit van Amsterdam, 2002; Mastercourse Energy Finance, Erasmus Universiteit 2010 +31 20 578 52 33 +31 651 60 08 61 niels.muller@loyensloeff.com