Lesbrief Verdienen en Uitgeven H4
Par.4.1. Intro Wanneer waren er economisch slechte tijden? En goede? En nu? Oorzaken? Periode
Y= Nationaal Inkomen groeit gemiddeld ca 2% per jaar. Herinner: Ynominaal= C + I + O + E – M Y= Nationaal Inkomen groeit gemiddeld ca 2% per jaar. Oorzaken: stijgende beroepsbevolking en arbeidsproductiviteit En ook de totale vraag naar goederen en diensten: Geaggregeerde vraag= bestedingen= C + I + O + E – M
Conjunctuur en trend
Bezettingsgraad Bezettingsgraad= productie x 100% prod.capaciteit
Laagconjunctuur en onderbesteding als: de Geaggr. vraag < productiecapaciteit of trend. Recessie: krimp=negatieve groei van Y Hoogconjunctuur en overbesteding als: de Geaggr. vraag > productiecapaciteit of trend
Kenmerken hoogconjunctuur: Overbesteding Gespannen, krappe, arbeidsmarkt en stijgende lonen Hoge bezettingsgraad Hogere inflatie Kenmerken laagconjunctuur: Onderbesteding Lage bezettingsgraad Conjuncturele werkloosheid, ruime arbeidsmarkt Lage inflatie of deflatie
4.2. Conjunctuurindicatoren A vertrouwensindicatoren zoals consumenten- en producentenvertrouwen, hebben voorspellende waarde B economische indicatoren zoals C, I, Export. Bouwvergunningen en orderpositie hebben voorspellende waarde C arbeidsmarktindicatoren zoals werkloosheid en vacatures
Geaggregeerde vraag en aanbod Geaggregeerd: van alle producten en alle mensen tezamen: C+I+O+E - M Collectief: van alle mensen naar één product
Korte termijn geaggregeerde aanbodcurve( met verschuivende vraagcurve): Op korte termijn neemt het aanbod toe als de vraag toe neemt maar zijn de prijzen star, ofwel rigide. De Geagg. Aanbodcurve is dus op korte termijn horizontaal
Op de middellange termijn Middellange termijn: de geaggr. Aanbodcurve is schuin stijgend. Een toename van de vraag leidt tot een toename van de prijzen en tot een toename van het geagg. Aanbod.
Op de lange termijn is de geagg. Aanbodcurve verticaal Op de lange termijn is de geagg. Aanbodcurve verticaal. Een vraagstijging leidt dan alleen tot prijsstijging en niet tot toename van het aanbod, omdat de productiecapaciteit al helemaal wordt benut en men niet meer kan produceren.
Waarom is de geagg. aanbodcurve anders afhankelijk van de termijn? Op korte termijn, horizontale GA: aanname is dat de bezettingsgraad niet hoog is, er is onderbesteding, men kan dus makkelijk meer produceren maar prijzen en lonen kunnen zich niet snel aanpassen(gedrukte folder, menu, cao’s) Op de lange termijn, verticale GA: de bezettingsgraad is hoog, overbesteding, men kan niet snel meer produceren en men zal de dan prijzen verhogen omdat de vraag zo hoog is.
4.6 Conjunctuurbeleid Anti-cyclisch conjunctuurbeleid: overheidsbeleid dat de conjunctuurgolf afzwakt Pro-cyclisch conjunctuurbeleid: overheidsbeleid dat de conjunctuurgolf verhevigt.
Laagconjunctuur: Procyclisch beleid: Anticyclisch beleid: Bezuinigen Belastingen verhogen Anticyclisch beleid: 1. belastingen verlagen, besteedbaar inkomen stijgt, bestedingen stijgen 2 de overheidsbestedingen zelf verhogen door bijv. snelwegen aanleggen
Hoogconjunctuur: Procyclisch beleid: 1 2 Anticyclisch beleid:
Ingebouwde, automatische stabilisatoren Sociale uitkeringen: houden de bestedingen van werklozen in een laagconjunctuur nog enigszins op peil. Progressief belastingstelsel: als men minder inkomen krijgt daalt de te betalen belasting nog sterker
Maak : eerst 4.19 en 4.20 en dan 4.15 t/m 4.18
Verkeersvergelijking Fisher M x V = P x T M= maatschappelijke geldhoeveelheid V= omloopsnelheid= aantal keren dat 1 euro van eigenaar wisselt door een transactie P= algemeen prijsniveau transacties T= aantal transacties (MxV) = geaggregeerde vraag aan de monetaire zijde (PxT)= omzet aan de productiezijde van de economie
T kan je vervangen door Yr= het reële BBP Voorbeeld: M=1000 en V=2, P=4 en Yr=500 De productiecapaciteit is 600 !!!. De ECB laat M groeien tot 1100 want er is een te lage inflatie en conjuncturele werkloosheid Gevolg: 1100 x 2=4 x 550 De reële productie groeit de werkloosheid daalt, geen inflatie De ECB laat M verder stijgen tot 1350 Gevolg: 1350 x 2= 4,5 x 600. De reële productie kan niet boven de 600 (max.productie-omvang) en er ontstaat forse inflatie
Neutraliteit van geld: als de maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt, terwijl de productiecapaciteit al volledig is benut, stijgen alleen de prijzen, niet de productie en welvaart. Dit is een geldillusie: meer geld in omloop zorgt er dan niet meer voor dat mensen meer kunnen kopen; alleen is er (hoge) inflatie