Les 7 voor 14 Mei 2016
De Joden voeden. Mattheüs 14:1-21. Door de Joden afgewezen. Mattheüs 15: Door de Heidenen aangenomen. Mattheüs 15: De Heidenen voeden. Mattheüs 15:29-39.
“Maar zij zeiden tegen Hem: Wij hebben hier niets dan vijf broden en twee vissen’ […] En zij aten allen en werden verzadigd, en ze raapten het overschot van de stukken brood op, twaalf manden vol.” (Mattheüs 14:17, 20) Nadat Johannes was onthoofd, leidde Jezus Zijn discipelen via de zee naar een afgelegen plaats om hen te bemoedigen. “En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote menigte, en Hij was innerlijk met ontferming bewogen over hen en genas hun zieken.” (Mattheüs 14:14). Jezus vermenigvuldigde broden en vissen om die menigte die avond te voeden. Volgens de Joodse traditie, zou de Messias Israël met manna voeden. Dit wonder versterkte de hoop dat Jezus de Messias was. Zelfs de discipelen dachten dat dit het juiste moment was om hem tot Koning van Israël uit te roepen (Johannes 6:14-15).
“Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan; maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die geboden van mensen zijn.” (Mattheüs 15:8-9) “Huichelaars!” “Zij zijn blinde geleiders van blinden” (Mattheüs 15:7, 14). Dat was Jezus’ antwoord nadat Hem werd gevraagd: “Waarom overtreden Uw discipelen de overlevering van de ouden?” (Mattheüs 15:2). Jezus leerde hen dat hun geliefde traditie de Wet van God brak. Morele reinheid kan niet worden bereikt door het wassen van de handen. Zij waren goede huichelaars. Zij verscholen hun zondige harten achter een gedrag van vol respect voor de traditie van hun voorouders. Jezus wil dat wij waken voor het ‘zuurdesem’ van de Farizeeën”. (Mattheüs 16:6). Scheidt u af van hypocrisie.
“En zie, een Kananese vrouw, die uit dat gebied kwam, riep naar Hem: Heere, Zoon van David, ontferm U over mij! Mijn dochter is ernstig door een demon bezeten.’” (Mattheüs 15:22) De Heidenen hadden het licht welk Israël al had nog niet ontvangen. Zij werden beschouwd als “kleine honden” te zijn. Hoewel de voornaamste missie van Jezus bij Zijn eerste komst het bereiken van de Joodse natie was, is niemand uitgesloten van het werk van onze Heiland. Jezus beloonde het geloof van die heidense vrouw die geloofde, in de “Zoon van David”, door genezing van haar dochter. Hij bewees dat Hij Heer is over zowel van Joden als Heidenen. Dit was Jezus’ antwoordt aan die Kananese vrouw: “Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.” (Mattheüs 15:24).
“Jezus zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Zij zeiden: Zeven, en enkele visjes.’ […] En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten het overschot van de stukken brood op, zeven manden vol.” (Mattheüs 15:34, 37) “En toen Hij weer weggegaan was uit het gebied van Tyrus en Sidon, kwam Hij bij de zee van Galilea, midden door het gebied van Dekapolis.” (Markus 7:31). Jezus herhaalde de vermenigvuldiging van de broden in een heidens gebied zoals hij dat had gedaan onder de Joden.
“Maar toen hij op de sterke wind lette, werd hij bevreesd, en toen hij begon te zinken, riep hij: Heere, red mij!’” (Mattheüs 14:30) Er zijn veel profetieën in het Oude Testament die laten zien hoe God zich erom bekommerde om heidense volkeren tot bekering te roepen (Jesaja 15-21; Jeremia 46-51; Ezechiël 25-32; Obadja; Jona; Nahum). Jezus—de grote “Ik Ben”—begon op de zee te lopen ondanks de sterke wind die Petrus beangstigde. (Job 9:8). Jezus is Heer van de gehele schepping. Hij houdt het in stand, en het onderwerpt zich aan Zijn wil (Psalm 104; Hebreeën 1:3). Hij zorgt ook voor elke bewoner van deze planeet, ongeacht hun ras of nationaliteit.
. “Met de grote IK BEN aan onze zijde, brandt de brandende struik niet op, het Brood des Levens ledigt al onze noden, het Licht der Wereld houdt ons weg van duisternis, de Deur verzekert onze toegang tot het koninkrijk, de Goede Herder schenkt ons eeuwige zekerheid, en wij zijn geënt in de Ware Wijnstok (Exod. 3:2–15; Joh 6:35; 8:12; 9:5; 10:9, 11; 11:25; 15:1). En Christus zegt tot ons, net zo stellig als Hij dat tegen de discipelen zei in die stormachtige nacht: Heb moed! IK ben het. Wees niet bevreesd.” Onbevreesd het pad van discipelschap bewandelen, vereist dat de ogen van de discipel op de IK BEN gericht moeten zijn. Maar Petrus aarzelde. Zijn ogen dwaalden af van Jezus naar de onstuimige winden, en ‘hij was bang’ en begon te zinken. Niettemin riep Petrus uit: ‘Heer, red mij!’ Zo een roep blijft nooit onbeantwoord.” Andy Nash (Sabbatschool Lesboek, e Kwartaal Les7 Leraren gedeelte - Jezus de Zoon van God”)