De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Vluchtelingen / vreemdelingen Hoe wil God, dat wij hen zullen behandelen?

Verwante presentaties


Presentatie over: "Vluchtelingen / vreemdelingen Hoe wil God, dat wij hen zullen behandelen?"— Transcript van de presentatie:

1 Vluchtelingen / vreemdelingen Hoe wil God, dat wij hen zullen behandelen?

2 Leviticus 19 : 33 en 34 33Wanneer een vreemdeling bij u in uw land verblijft, mag u hem niet uitbuiten. 34 De vreemdeling die bij u verblijft, moet voor u zijn als een ingezetene onder u. U moet hem liefhebben als uzelf, want u bent zelf vreemdelingen geweest in het land Egypte. Ik ben de HEERE, uw God.

3 Genesis 18 : 3 - 8 3En hij zei: Mijn heer, als ik nu genade gevonden heb in uw ogen, ga dan uw dienaar toch niet voorbij. 4Laat er toch wat water gebracht worden; was dan uw voeten, en rust wat uit onder de boom. 5Dan zal ik een stuk brood halen, zodat u op krachten kunt komen; daarna kunt u verdergaan. Daarom bent u immers bij uw dienaar langsgekomen.

4 Genesis 18 : 3 - 8 En zij zeiden: Doe zoals u gesproken hebt. 6Abraham haastte zich naar de tent, naar Sara, en zei: Haast je! Kneed drie maten meelbloem en maak er koeken van. 7Abraham liep snel naar de runderen en nam een kalf dat er mals en goed uitzag. Hij gaf het aan de knecht, die zich haastte om het te bereiden.

5 Genesis 18 : 3 - 8 8Toen nam hij boter en melk, en het kalf dat hij bereid had, en zette het hun voor en terwijl hij bij hen onder de boom stond, aten zij.

6 Genesis 24 : 17 - 20 17Toen liep de dienaar snel naar haar toe en vroeg: Laat mij toch wat water uit uw kruik drinken. 18Zij zei: Drink, mijn heer; en zij haastte zich en liet haar kruik op haar hand glijden en gaf hem te drinken. 19Toen zij hem genoeg had laten drinken, zei zij: Ik zal ook voor uw kamelen water putten, totdat ze genoeg gedronken hebben.

7 Genesis 24 : 17 - 20 20Zij haastte zich en goot haar kruik leeg in de drinkbak en liep snel weer terug naar de put om water te putten. Zij putte voor al zijn kamelen.

8 Hebreeën 13 : 2 2 Vergeet de gastvrijheid niet, want hierdoor hebben sommigen zonder het te weten engelen onderdak geboden.

9 Hebreeën 13 : 3 3 Denk aan de gevangenen alsof u zelf ook gevangen bent, en denk aan hen die slecht behandeld worden, alsof u ook zelf lichamelijk slecht behandeld wordt.

10

11 Lukas 10 : 25 - 29 25En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken, en zei: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? 26En Hij zei tegen hem: Wat staat er in de Wet geschreven? Wat leest u daar? 27Hij antwoordde en zei: U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.

12 Lukas 10 : 25 - 29 28Hij zei tegen hem: U hebt juist geantwoord. Doe dat en u zult leven. 29Maar hij wilde zichzelf rechtvaardigen en zei tegen Jezus: Wie is mijn naaste?

13 Lukas 10 : 33 - 37 33Maar een Samaritaan die op reis was, kwam in zijn buurt, en toen hij hem zag, was hij met innerlijke ontferming bewogen. 34En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn op. Hij tilde hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. 35En toen hij de volgende dag wegging, haalde hij twee penningen tevoorschijn, en hij gaf ze

14 Lukas 10 : 33 - 37 aan de waard en zei tegen hem: Zorg voor hem, en wat u verder aan kosten maakt, zal ik u geven als ik terugkom. 36Wie van deze drie denkt u dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers gevallen was? 37En hij zei: Degene die hem barmhartigheid bewezen heeft. Jezus zei tegen hem: Ga heen en doet u evenzo.

15

16 Mattheus 5 : 43 en 44 43U hebt gehoord dat er gezegd is: U moet uw naaste liefhebben en uw vijand moet u haten. 44Maar Ik zeg u: Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen;

17 Romeinen 5 : 8 – 10 8God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. 9Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door Zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn. 10Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, hoeveel te meer zullen wij behouden worden door Zijn leven, omdat wij verzoend zijn.

18 Mattheus 7 : 1 en 2 1Oordeel niet, opdat u niet geoordeeld wordt; 2 want met het oordeel waarmee u oordeelt, zult u zelf geoordeeld worden; en met welke maat u meet, zal er bij u ook gemeten worden.

19

20 Genesis 3 : 22 - 24 22Toen zei de HEERE God: Zie, de mens is geworden als één van Ons, omdat hij goed en kwaad kent. Nu dan, laat hij zijn hand niet uitsteken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij eeuwig zou leven! 23Daarom zond de HEERE God hem weg uit de hof van Eden, om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was.

21 Genesis 3 : 22 - 24 24Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard, dat heen en weer bewoog, om de weg naar de boom des levens te bewaken.

22 Genesis 12 : 10 10Er kwam hongersnood in dat land. Daarom trok Abram naar Egypte om daar als vreemdeling te verblijven, omdat de hongersnood in het land zwaar was.

23 Genesis 19 : 17 - 22 17 En het gebeurde, toen zij hen buiten de stad gebracht hadden, dat Hij zei: Vlucht voor uw leven, kijk niet achter u en blijf nergens op heel deze vlakte staan; vlucht naar het bergland, anders wordt u weggevaagd. 18 Maar Lot zei tegen hen: Nee toch, Heere. 19 Zie toch, Uw dienaar heeft genade gevonden in Uw ogen, en U hebt Uw grote goedertierenheid aan mij bewezen door mijn ziel in leven te houden.

24 Genesis 19 : 17 - 22 Ik kan echter niet naar het bergland vluchten, anders haalt het onheil mij in en sterf ik. 20Zie toch, deze stad is dichtbij genoeg om erheen te vluchten en zij is klein; laat me daar toch heen vluchten (zij is immers klein!), zodat mijn ziel in leven zal blijven. 21Toen zei Hij tegen hem: Zie, Ik ben u ook in dit opzicht ter wille en zal deze stad, waarover u gesproken hebt, niet ondersteboven keren.

25 Genesis 19 : 17 - 22 22Haast u! Vlucht daarheen! Want Ik kan niets doen, totdat u daar bent aangekomen. Daarom gaf men deze stad de naam Zoar.

26 Genesis 26 : 1 - 6 1Er kwam hongersnood in het land, een andere dan de eerste hongersnood, die er in de dagen van Abraham geweest was. Daarom ging Izak naar Abimelech, de koning van de Filistijnen, naar Gerar. 2Toen verscheen de HEERE hem en zei: Trek niet naar Egypte, maar woon in het land dat Ik u noemen zal.

27 Genesis 26 : 1 - 6 3Verblijf als vreemdeling in dit land. Ik zal dan met u zijn en u zegenen, want aan u en uw nageslacht zal Ik al deze landen geven. Ik zal de eed gestand doen die Ik Abraham, uw vader, gezworen heb. 4Ik zal uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en uw nageslacht al deze landen geven. In uw nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden,

28 Genesis 26 : 1 - 6 5omdat Abraham Mijn stem gehoorzaamd heeft en Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten in acht genomen heeft. 6Zo bleef Izak in Gerar wonen.

29

30 Genesis 15 : 13 13Toen zei God tegen Abram: Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken.

31

32 Handelingen 8 : 1 1En Saulus stemde in met zijn dood. En er ontstond op die dag een grote vervolging tegen de gemeente die in Jeruzalem was; en zij werden allen verspreid over de landstreken van Judea en Samaria, behalve de apostelen.

33 Handelingen 8 : 4 4Zij dan die overal verspreid waren, trokken het land door en verkondigden het Woord.

34

35 Jeremia 16 : 14 - 16 14Daarom, zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat er niet meer gezegd zal worden: Zo waar de HEERE leeft, Die de Israëlieten uit het land Egypte geleid heeft, 15maar: Zo waar de HEERE leeft, Die de Israëlieten uit het land in het noorden en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had, geleid heeft. Ik zal hen terugbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb.

36 Jeremia 16 : 14 - 16 16Zie, Ik ga boden tot vele vissers zenden, spreekt de HEERE, dat zij hen moeten opvissen. En daarna zend Ik boden tot vele jagers, dat die hen moeten opjagen van elke berg en van elke heuvel, en uit de kloven van de rotsen.

37 Jeremia 16 : 17 - 18 17Want Mijn ogen zijn gevestigd op al hun wegen. Ze zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen en hun ongerechtigheid kan zich niet voor Mijn ogen verhullen. 18 Ik zal eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij Mijn land ontheiligd hebben: zij hebben Mijn eigendom met de dode lichamen van hun afschuwelijke afgoden en hun gruweldaden vervuld.

38 Mattheus 4 : 19 19En Hij zei tegen hen: Kom achter Mij, en Ik zal u vissers van mensen maken.

39 Mattheus 13 : 47 en 48 47Het Koninkrijk der hemelen is ook gelijk aan een net, uitgeworpen in de zee, dat allerlei soorten vissen bijeenbrengt. 48Als het vol geworden is, trekken de vissers het op de oever. Ze gaan zitten en verzamelen de goede vissen in vaten, maar de slechte gooien zij weg.

40 Jesaja 27 : 6 - 9 6In de dagen die komen, zal Jakob wortel schieten, Israël zal bloeien en groeien en zij zullen het wereldoppervlak met vruchten vervullen. 7Heeft Hij hem geslagen zoals Hij hem geslagen heeft die hem sloeg? Is hij gedood zoals zijn gesneuvelden sneuvelden? 8 Door hem op te jagen, te verdrijven, hebt U met hem een rechtszaak gevoerd.

41 Jesaja 27 : 6 - 9 Hij heeft hem verdreven door Zijn harde wind, op de dag van de storm uit het oosten. 9Daarom zal hierdoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden. Dit is de volle vrucht: dat Hij zijn zonde zal wegdoen, wanneer Hij alle altaarstenen zal maken als stukgeslagen kalksteen; geen gewijde paal of wierookaltaar zal blijven staan.

42 Psalm 83 : 14 - 19 14Mijn God, maak hen als een werveldistel, als stoppels voor de wind. 15Zoals vuur een woud verbrandt, zoals de vlam de bergen verzengt, 16achtervolg hen zó met Uw storm, jaag hun schrik aan met Uw wervelwind. 17Bedek hun gezicht met schande, dan zullen zij, HEERE, Uw Naam zoeken.

43 Psalm 83 : 14 - 19 18Laten zij beschaamd en door schrik overmand zijn tot in eeuwigheid, laten zij rood van schaamte worden en omkomen. 19Dan zullen zij weten, dat U – Uw Naam is HEERE! – U alleen de Allerhoogste bent over de hele aarde.

44 Mattheus 25 : 31 - 46 31Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid. 32En voor Hem zullen al de volken bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt. 33En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn linkerhand.

45 Mattheus 25 : 31 - 46 34Dan zal de Koning zeggen tegen hen die aan Zijn rechterhand zijn: Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld. 35Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald.

46 Mattheus 25 : 31 - 46 36Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen. 37Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en te eten gegeven? Of dorstig en te drinken gegeven? 38Wanneer hebben wij U als een vreemdeling gezien en gastvrij onthaald, of naakt en hebben U gekleed?

47 Mattheus 25 : 31 - 46 39Wanneer hebben wij U ziek gezien of in de gevangenis en zijn bij U gekomen? 40En de Koning zal hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan. 41Dan zal Hij ook zeggen tegen hen die aan de linkerhand zijn: Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.

48 Mattheus 25 : 31 - 46 42Want Ik ben hongerig geweest en u hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en u hebt Mij niet te drinken gegeven; 43Ik was een vreemdeling en u hebt Mij niet gastvrij onthaald; naakt, en u hebt Mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, en u hebt Mij niet bezocht. 44Dan zullen ook dezen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien

49 Mattheus 25 : 31 - 46 of dorstig of als een vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben U niet gediend? 45Dan zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringsten niet gedaan hebt, hebt u het ook niet voor Mij gedaan. 46 En dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.

50

51 Mattheus 7 : 12 12 Alles dan wat u wilt dat de mensen u doen, doet u hun ook zo, want dat is de Wet en de Profeten.

52 Psalm 46 : 2 2God is ons een toevlucht en vesting; Hij is in hoge mate een hulp gebleken in benauwdheden.


Download ppt "Vluchtelingen / vreemdelingen Hoe wil God, dat wij hen zullen behandelen?"

Verwante presentaties


Ads door Google