Uitwerkingen hoofdstuk 1. Antwoorden Jaar inkomen Hugo € 2600 x 12 = € 31200 + Jaar inkomen Alice € 2053 x 12 = € 24636 + Vakantiegeld € 1635 + Spaargeld.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Hoofdstuk 2: Geld en ruil
Advertisements

Hoofdstuk 3: Geld over en tekort
Havo 4: De arbeidsmarkt Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op
Hoofdstuk 2 Inkomen en inflatie
Marketing 1.2 de consument 19 november 2012.
 (het wordt niet makkelijk…)
Hypotheekvormen Er zijn diverse hypotheekvormen mogelijk. Elke vorm met z'n eigen kenmerken en z'n eigen voordelen. Het hangt dus van uw omstandigheden.
Overheid beleid.
stijging van het algemeen prijspeil
gespannen arbeidsmarkt
Inkomen verdienen.
Welvaart Hoofdstuk 4.
Management & Organisatie Lesbrief: Welvaart VWO 4 Les 11 – Indexcijfers deel 2 Datum: 23 september 2010 Docent: Henk Douna.
Jullie hebben lef... .
Inflatie oftewel stijging van het algemeen prijspeil
Inkomen les 20 Begrippen & opgave 100 t/m Begrippen Collectieve lasten Geheel van belastingen en sociale premies.
Inkomen les 19 Begrippen & 92 t/m 99
Inkomen les 8 37 t/m 46.
Inkomen les 7 27 t/m 37.
Inkomen les 19a Begrippen & 95 t/m Begrippen AKW Algemene Kinderbijslagwet: wet die regelt dat mensen met kinderen tot 18 jaar een uitkering krijgen.
Boekje: Kopen en Werken Hoofdstuk 1:
HAVO 5 Inkomen en groei Hoofdstuk 4: Inkomensverdelingen
HAVO 4: Jong & Oud Hoofdstuk 2: De jeugd
Hoofdstuk 5: Het huishouden
Havo 4: De arbeidsmarkt Hoofdstuk 4: Loonvorming in de praktijk
§3.1 Aanbod van arbeid blz. 24 Aanbod van arbeid 1. Aanbod van Werknemers 2. Aanbod van Zelfstandigen 3. Geregistreerde Werklozen Aanbod van arbeid.
Paragraaf 1 Kennen: De verschillen tussen de formele en informele sector Verschillen tussen een individuele en een collectieve arbeidsovereenkomst Welke.
Inkomensverdeling Hoofdstuk 17 § 1 en 2.
Hoofdstuk 1 Waar blijft je geld?
Herhaling Hoofdstuk 1.
§1.4 Waar kies je voor? In deze PowerPoint-presentatie leer je over:
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Wat voor inkomen heb je & waar blijft je geld?
Basisboek Marketing Hoofdstuk 10 Inkomenselasticiteit.
Indexcijfers Meervoudig indexcijfer Gewogen indexcijfer.
De economische kringloop
Antwoorden proeftoets H4, h6 en h7 1 t/m 3. Jaren Schuldrest begin van het jaar InterestAflossing Schuld einde van het jaar Belasting- voordeel Lasten.
 Hier worden leningen of kredieten verstrekt 2 deelmarkten: Geldmarkt: Kortlopende kredieten (1 a 2 jr) Kapitaalmarkt: Langlopende kredieten (langer.
Antwoorden oefenvragen stencil 2 2 Brutoloon € 2600 Inkomensafhankelijke bijdrage zvw€ 100 – Loonheffing€ 500 – Werknemersdeel werknemersverzekeringen.
Aantekeningen hoofdstuk 2. Arbeidsovereenkomst 4.3 Wat moet je doen? Om in Nederland aan het werk te mogen is het verplicht om een arbeidsovereenkomst.
Koopkrachtberekeningen voor 100 huishoudens Nibud 12 november
Hoofdstuk 6 Productie.
Instructie hoofdstuk 8 Internationale ontwikkelingen.
Samenvatting Lesbrief Werk & Werkloosheid Hoofdstukken 1-3.
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
Lesbrief Verdienen en Uitgeven
Vraag en Aanbod van financiële middelen & nominale en reële rente
een oude dag die moeilijk te financieren lijkt
Welkom havo 4..
Welkom havo 4..
Welkom Havo 5..
Keuzes maken Hoofdstuk 1 H3 & v3.
Hst 4 Hoe wordt er gewerkt?
Welkom Havo 5..
Voorbeeld Weging Indexcijfers 2011 Weging x indexcijfer Voeding
Economische groei Hfst 20 Hfst 26.
Welkom VWO 5..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom 4 Havo..
Welkom 4 Havo..
Economisch bekeken Mavo 4
Geld en Welvaart Exameneenheid Consumptie
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
Werk, Hoofdstuk 1 en 2: Het aanbod van arbeid
Prijselasticiteit Hoofdstuk 5 markt havo 3 & vwo 3.
een oude dag die moeilijk te financieren lijkt
Inflatie en koopkracht
Indexcijfers en omzetprognose
Transcript van de presentatie:

Uitwerkingen hoofdstuk 1

Antwoorden Jaar inkomen Hugo € 2600 x 12 = € Jaar inkomen Alice € 2053 x 12 = € Vakantiegeld € Spaargeld € 1673,98 + Kinderbijslag € 626,50 x 4 = € Besteedbaar inkomen per jaar € 63525,98 1a b Besteedbaar inkomen per maand = € 63525,98 / 12 = € 5293, 83 Formule = (Nieuw –oud) / oud x 100 (€ 5293,93 - € 5102,60) / € 5102,60= 3,75% c De familie gaat er op vooruit namelijk 3,75% % = 2,31% d Loonstijging minus prijsstijging is in dit jaar negatief zie bron 1.2 e C

Antwoorden 1.1a juist Het verschil tussen bruto en netto= €3288,80 – € 2053,13= € 1235,67 Dus € 1235,67 / 3288,80 x 100 = 37, 57% dit is afgerond 38% b Onjuist c Juist 896,08 / 3288,80 = 27,2% dit is afgerond 27% dJuist b Hoeft niet verouderde opgave cDe bijdrage zorgverzekering moet worden betaald door de werknemers, maar wordt vergoed door de werkgever. d De Inkomensafhankelijke zorgbijdrage e Als je niet verzekert bent loop je het risico dat de ziektekosten zo hoog worden dat je het niet kunt betalen

Antwoorden 1.2a Ze verdient meer door haar hogere leeftijd, heeft meer ervaring of belangrijke extra taken. b Spreekt voor zich! c 497,41 (loonheffing) / 2361(brutoloon) x 100 = 21,1% dHet verschil is € € 1001,35 = € 1359,65 dus € 1359,65 / € 2361 = 57,6% minder e Ilja’s inleg is 12 x € 136 = € 1632 Haar belastingvoordeel is dan 1632 / 100 x 41,4%= € 675, D

Antwoorden 1.4€ 527,91 (AOW) + € 190,20 (ABP) +€ 98,30 (VUT) = € 816,41 b € 816,41 / € 3288,80 x 100 = 24,82% c Door de vergrijzing neemt het aandeel ouderen die recht hebben op een AOW uitkering toe. De druk op premiebetalers wordt dan groter. d Door steeds hogere premie worden inkomensverschillen groter als werkenden moeten betalen voor AOW'ers en gepensioneerden.

Antwoorden 1.5 aC bB en D c Salaris Harmen 52 x € 1050 = € Salaris Cathelijne 12 x € 6000=€ Vakantiegeld Harmen € 4368 Vakantiegeld Cathelijne € 5760 Arbeidsinkomen per jaar € Arbeidsinkomen per maand = € / 12 = € d € 4368/ € x 100 = 8%

Antwoorden 1.6 De begrote begrote jaaruitgaven zijn 12 x € 6000 = € Totaal uitgaven € € € 3000 = €6000 Dagelijkse uitgaven € 1800 / € 6000 x 100 = 30% Vaste lasten € 3000 / € 6000 x 100 = 50% Reserveringsuitgaven € 1200 / 6000 x 100 = 20% De begrote besteedbare inkomen is € Tekort € 3960 b cAbonnement weekblad opzeggen of auto verkopen dZwerver heeft recht op een bijstandsuitkering of is op zoek naar een baan eC

Antwoorden 1.7 De brief is te laat verstuurd, dit had 30 April moeten gebeuren. De huur wordt met meer dan 2,7% verhoogd. b€ 355 (kale huur) + € 12 (schoonmaak) + € 10 (huismeester)= € 377 c Nee, Hun gezamenlijk vermogen is € (spaargeld) + € (aandelen) - € 9000 (schuld lening)= € Om in aanmerking te komen voor huurtoeslag mag je maar een gezamenlijk vermogen van € hebben. dMensen met een laag inkomen krijgen door huurtoeslag een extra inkomen door de overheid. eDe buurt wordt met overheidssubsidie opgeknapt. Hierdoor profiteren Ron en Eline ook mee

Antwoorden 1.8a A Primair inkomen B Overdrachtsinkomen b B cMensen met een laag inkomen krijgen als compensatie van de overheid zorgtoeslag als tegemoetkoming. dUitwerking komt online e2450 X 12 (maanden) / 52 (weken)= 565, 38 fAlleen in de maanden Januari en mei zijn de ontvangsten hoger. In de overige maanden heeft het gezin financiële problemen

Antwoorden 1.9€ 140 miljard / 100 x 90 = € 126 miljard giraal gelda b € 140 miljard / 100 x 10 = € 14 miljard chartaal geld € 14 miljard / 100 x 95 = € 13.3 miljard bankbiljetten. cGiraal betalen gaat sneller, is makkelijker, overbrugt afstanden en is veiliger. dB rekenmiddel eBad money drives out good money fAls naast slecht geld waarbij de intrinsieke waarde lager is dan de nominale waarde, ook goed geld in omloop is waarbij de intrinsieke waarde hoger is dan de nominale waarde. Dan zal het goede geld langzaam vervangen worden door het slechte geld. gDat geld een kwestie is van vertrouwen. Het vertrouwen moet er zijn dat je met het geld kunt betalen. h Hyperinflatie i Het vertrouwen in het geld is dan geheel verdwenen. Geld is niets meer waard waardoor er directe ruil zal plaats vinden.

Antwoorden 1.10a€ € 2500 € 2500 X 100= 28% b Formule = (1 – geld dat je blijft besteden / nieuwe prijs) x 100 dus (1 - € 2500 / € 3200) x 100 = 21,88% cOmdat de koopkracht van werknemers dan daalt. Om dit te compenseren wordt er meer loon gevraagd door de vakbonden om ervoor te zorgen dat de koopkracht stijgt of gelijk blijft. d X 100 = %

Antwoorden 1.11 aDeflatie b 1995, 1999 t/m 2003, 2005 en 2009 c 1 De koopkracht van het inkomen stijgt 2 Bij gelijkblijvende kosten dalen winsten 3 Dalende winsten leiden tot lage investeringen 4 Consumenten stellen bestedingen uit 5 Lagere bestedingen leiden tot minder productie en minder werkgelegenheid aDirecte ruil want er worden vliegtuigen tegen garnalen geruild. bEen rekenfunctie want de waarde van een vliegtuig wordt gelijkgesteld aan dat van de garnalen. cDe vliegtuigenfabriekant airbus zal er alles aan doen om de garnalen te verkopen. Door het grotere aanbod garnalen zullen de prijzen dalen. Hierdoor zal de opbrengst voor Thailand afnemen d De Thaise regering heeft geen andere manier om te betalen. Airbus zal de vliegtuigen verkopen anders lopen ze het risico geen vliegtuig meer te verkopen.

Antwoorden 1.13 a Juist in het basisjaar (2000) is het indexcijfer 100. In (2010) is het indexcijfer 140. Je kunt ten opzichte van het basisjaar zeggen dat een fiets gemiddeld 40% duurder is geworden. b Onjuist je kunt dit niet zeggen omdat deze gegevens niet in verhouding staan ten opzichte van het basisjaar. c Onjuist want 400 – 360 / 360 x 100 = 11,11%. d Juist 560 – 360 / 360 x 100 = 55,55% e Onjuist verschil 560 – 400 = / 560 x 100 = 28, 57% b (2006) 1920 / 2000 x 100 =96 (2008) Basisjaar = 100 (2010) 2100 / 2000 x 100 = 105 (2012) 2250 / 2000 x 100 = 112,5 c De prijs is met 12,5% gestegen ten opzichte van 2008 e / 100 x 144 = f getal indexcijfer

Antwoorden getal indexcijfer g / 1.5 x 1 = 1.39 per liter 1.14a(2004) Basisjaar 100 (2006) 2575 / 2450 x 100 = (2008) 2690 / 2450 x 100 = (2010) 2715 / 2450 x 100 = b In 2008 was het nettoloon 9.8% hoger dan in c 2715 – 2690 / 2690 x 100 = 0,93 d Het prijspeil steeg sterker dan haar loon. Dus de koopkracht van Sandra’s brutoloon nam tussen 2008 en 2010 af.

Antwoorden 1.15a2006 is het enige jaar met deflatie b2001 daar steeg het prijspeil meer dan het inkomen c D Alleen lies heeft gelijk d (2008)100 / = 98,6 (2009)100 basisjaar (2010) 100 x =102.4 (2011) x = e(2008) 100 / 1.018= 98.2 (2009) 100 basisjaar (2010) 100 x = (2011) x 1.025= 105.3

Antwoorden 1.16Door een hogere olieprijs neemt de inflatie toe, omdat hogere olieprijzen voor hogere productie en transportkosten zorgen. Bedrijven rekenen dit door in hun verkoopprijzen. Hierdoor stijgt het prijspeil. b Prijs $ olieprijsindex17.0/28.4 x100 = (basisjaar) 54.4 / 28.4 x 100 = / 28.4 x 100 = / 28.4 x 100 = c De gemiddelde olieprijs in 2008 ten opzichte van 2000 steeg met 241,2%. (341.2 – 100) d De grondstofkosten voor benzine daalden. Deze kostendaling werd doorgegeven aan de consument in een daling van de benzineprijs

Antwoorden 1.17 (€ € 800) / 800 x100 = 37,5% stijging Vergeet niet om deze stijging bij het basisjaar 100 op te tellen. Dus 137 bHet inkomen van Petra is in 2010 met 37,5 % gestegen ten opzichte van c (€2,50 – € 2) / 2 x 100 = 25% stijging Dus het prijsindexcijfer is 125 d 137,5 125 X 100 = e Aantal zakken 2009= € 800 / € 2 = 400 zakken Aantal zakken 2010= € 1100 / € 2,50 = 440 zakken (440 – 400) / 400 x 100= 10 % stijging

Antwoorden 1.18 a1,15% b De koopkracht van het minimumloon is gedaald, omdat de procentuele prijsstijging groter was dan de nominale loonstijging van 1.15%. Prijsstijging was 115 – 112 / 112 x 100 = 1.79% c Nominaal indexcijfer= € € / € x 100 = 5.06 stijging. Indexcijfer is dus Het prijsindexcijfer is 103 zie 3% stijging (NIC) / 103 (PIC) x 100 = 102 (RIC) Dus zijn koopkracht stijgt met 2% dB welvaart in enge zin eB stijging koopkracht met 0.5% (2.5% stijging inkomen – 2% inflatie)

Antwoorden 1.19Met de beschikbare productiemiddelen arbeid, kapitaal en natuur kunnen niet voldoende goederen worden geproduceerd om in al onze behoeften te voorzien. bDoor de voortdurende stijging van de olieprijs. c A De schaarste afneemt dJa er wordt gekeken naar de koopkracht van het inkomen, niet naar de afname van de schaarste. e 609 miljard / inwoners = € f 609 miljard / 600 miljard x 100= g De toename van het binnenlands inkomen (met 1.5%) is procentueel hoger dan de stijging van het prijspeil (1%)

Antwoorden 1.20aBron 3 bBron de loonstijging was geringer dan het consumptieprijspeil. c Bron 1 gaat over besteedbare inkomens, in de andere gegevens over het bruto inkomen. Kennelijk zijn de belastingen en premies zo veranderd, dat de koopkracht van het besteedbare inkomen hierdoor afweek. d Nominale brutoloonstijging 1.5% Index brutoloonstijging CPI1% Index cpi Reële brutoloonstijging (nic) / 101 (pic) x 100 = 100,495