Traditionele exportproducten (onbewerkte landbouw- en mijnbouwproducten) worden steeds minder waard. Men kan minder importeren (ruilvoetverslechtering). Eerst gaat men zelf de producten die men moest importeren maken (kleding en voedsel). Dat heet importsubstitutie. Daarna zelf produceren van producten die het Westen wil hebben: exportgeorienteerde industrialisatie
Na dekolonisatie: traditionele exportproducten (onbewerkt) Landbouw & mijnbouw Daarmee worden andere producten geïmporteerd Export Import
Ruilvoetverslechtering: traditionele exportproducten brengen steeds minder op, daarom kunnen er steeds minder dingen worden geïmporteerd Export brengt minder op Import wordt duurder
Importsubstitutie: In plaats van de importeren gaan landen de producten zelf maken Kleding Ingeblikt voedsel Simpele huishoudelijke apparaten
Exportgeörienteerde industrialisatie: Landen gaan producten produceren die Westerse landen willen hebben.
China, Taiwan, Singapore en Hong Kong
Thailand, Maleisië, Indonesië en de Filippijnen
Er is sprake van comparatief voordeel als je in een gebied goederen goedkoper kunt produceren of diensten kan verlenen zoals door lage lonen of goedgeschoolde arbeidskrachten.
Relatieve ligging (ligt het qua kosten en moeite gunstig) Politieke stabiliteit Beschikbaarheid productiefactoren
Textiel Chemische industrie Staal Auto- industrie