Opvallend gedrag tijdens de overblijf
Opvallend gedrag tijdens de overblijf Presentatie Opvallend Naam school? Datum? Namen AB-ers? Dia aanpassen. Welkom en voorstellen.
Agenda Welkom Wat willen wij? Gedragsproblemen Hoe kun je helpen? Oefenen Afsluiting Wat kunnen jullie in deze presentatie verwachten?
Wat willen wij? Op de stoel gaan staan. Kort noemen: Weet hebben (op de hoogte zijn): ik ben op de hoogte Afstemmen (contact houden): ik houd contact met aarde Preventie (structuur bieden, voorspelbaar zijn): ik heb een stevige stoel uitgekozen Uitzonderingen maken (durven): ik plaats mijzelf in een uitzonderingspositie (dat durf ik wel)
Wat willen we bereiken? 1. Weten: kennis = begrip 2. Afstemmen: contact school - overblijf 3. Preventie: problemen voorkómen 4. Uitzonderingen: durven! Weten/op de hoogte zijn: daar zijn we nu mee bezig. We vertellen u iets over verschillende stoornissen. Handicaps. Soms gaan dingen mis. Niet omdat kinderen dat zo graag willen, maar omdat ze iets gewoon niet kunnen. Het helpt als je dat in elk geval weet. Voorbeeld: Je speelt in een voetbalteam, maar je hebt een spits die maar niet scoort. Steeds als hij de bal krijgt schiet hij de bal naast het doel. Op een gegeven moment denk je ‘hij doet het erom’. Misschien raak je wel geirriteerd en je roept boos: ‘Volgens mij wil je gewoon niet scoren! Hoe zit dat eigenlijk met je?’ ‘Nou,’ kan die spits dan zeggen, ‘ik wil wel scoren, heel graag zelfs, maar... Ik kan het doel niet goed zien!’ Kijk, als je dat wéét... Zo is het soms met moeilijk gedrag ook. Kinderen willen het wel goed doen, maar ze weten niet hoe het moet. Omdat een of andere stoornis ze daarin belemmert. Daarom is het goed om in elk geval te weten of een kind ergens moeite mee heeft. Dan kun je al veel meer van zo’n kind hebben. Alle kinderen willen het graag goed doen. Wij moeten ze daar de kans voor geven. Afstemmen. Blijf altijd contact houden met de leerkracht van een kind waar je moeite mee hebt. Bespreek het. Leerkrachten, stel je hiervoor open. Zorg dat je elkaar nu en dan spreekt en niet alleen als er een probleem is. Je hebt er als leerkracht niets aan als je ‘s middags een gefrustreerd kind in je klas krijgt. Probeer samen te werken. 3. Preventie: ook daar is deze voorlichting een beetje voor bedoeld. Hoe kun je probleemgedrag voorkomen? Vooral door duidelijk te zijn. Door structuur te bieden. Door te zorgen dat alles op een voorspelbare manier verloopt. Voorbeeld: ik ken een jongen met PDDNOS die per se als eerste naar buiten wil van zijn groep. Hij duwt zonodig iedereen aan de kant. Nu is afgesproken dat hij vooraan mag lopen in de rij (naast de overblijfkracht) en dat hij de deur open mag houden. 4. Uitzonderingen: andere kinderen uit het voorgaande voorbeeld zouden kunnen zeggen ‘het is niet eerlijk, waarom mag hij altijd de deur openhouden?’ Toch moet je zo’n uitzondering durven te maken voor een kind. Want wat is belangrijker: dat hetzelfde kind altijd de deur open houdt of dat er elke keer weer kinderen omver worden geduwd? De meeste kinderen zullen dit van hun klasgenootje wel begrijpen. Zij weten ook wel dat dit kind dat blijkbaar nodig heeft. Dat voelen ze meestal haarfijn aan.
Zoveel verschillen........ zoveel verschillend gedrag Nu hebben we het over gedrag. En we gedragen ons allemaal anders. Iedereen gedraagt zich anders, maar zelf gedraag je je in de ene situatie ook anders dan in de andere. Of de ene keer gedraag je je zus en de andere zo. En soms vertoont ieder van ons ook wel eens problematisch gedrag. Maar hebben wij dan een gedragsprobleem? De situatie van het overblijven is anders dan in de klas. Sommige kinderen kunnen die overgang goed aan. Maar andere kinderen hebben daar moeite mee. Die weten niet goed hoe ze zich moeten gedragen bij het overblijven. En daar hebben jullie dus mee te maken.
Wanneer is iets een gedragsprobleem? Omgeving heeft er last van: externaliserend gedrag Kind zelf heeft er last van: internaliserend gedrag Cluster 4: het gedrag is te verklaren vanuit een stoornis Bij gedragsproblemen denken we vooral aan boosheid en agressie. (Zie plaatje.) Daar kun je niet omheen, dat valt onmiddellijk op. De omgeving heeft er last van. We noemen dat externaliserend of naar buiten gericht gedrag. Maar er zijn ook kinderen die hun boosheid of frustratie naar binnen richten. Bijvoorbeeld door zich van alles en iedereen af te sluiten. Misschien merkt de omgeving er niet veel van, maar zit het kind zich van binnen helemaal op te vreten. Mogelijk komt het er dan pas thuis uit en ontploft het kind daar wel. Maar misschien levert het ook angst op of raken kinderen in een depressie. We noemen dat internaliserend gedrag. (Niet vergeten!) De kinderen waarvoor wij op school komen zijn kinderen met een cluster-4 indicatie. Het gedragsprobleem kan worden verklaard vanuit een stoornis. Dat kan een stoornis in het autistische spectrum (zoals PDDNOS) of een aandachtstekortstoornis (zoals ADHD). Het kan ook een zogenoemde gedragsstoornis zijn (zoals ODD). Zo’n stoornis is meestal biologisch van aard. Het zit gewoon in de werking van de hersenen. Een van de criteria is dat het gedrag ook niet bij een bepaalde situatie hoort. Het doet zich op school voor, maar ook thuis en op de voetbalclub. We hebben het dus niet over kinderen die een keer met hun verkeerde been uit bed zijn gestapt. Of kinderen die zich eens moeilijk gedragen omdat ze net een conflict hebben gehad. Of omdat ze gewoon geen zin hebben in overblijven. Nee, bij de kinderen waar wij voor komen werkt het structureel iets anders in de hersenen. En daar kunnen ze dus niks aan doen. We gaan nu niet alle verschillende cluster-4-stoornissen bespreken, maar geven uitleg over wat voor al deze kinderen kan werken. Vaak werkt dat trouwens ook voor de kinderen zonder een stoornis.
Wat kom je tegen? 1. Autisme 2. Aandachtstekort- en gedragsstoornissen 3. Emotionele stoornissen Autisme: PDD-NOS en Aspergersyndroom: 2. ADHD en ODD. 3. Angst, stemming.
Autisme (PDD-NOS, Asperger) Moeite met: Contact: communicatie, begrijpen van anderen, inleven, rekening houden met anderen. Veranderingen: star, angstig, weerstand. Over- of ondergevoelig voor geluid, smaak, (prikkels). (Toelichten, aansluitend: ) Wat is voor deze kinderen moeilijk: Tijdens het eten? Tijdens het buiten-spelen? (Mogelijkheden: Omgaan met vrije tijd Geen overzicht Terugtrekken Sociaal onhandig Gepest worden.) Omgaan met vrije tijd (geen programma, niet weten wat je moet doen) Geen overzicht (te veel prikkels) Terugtrekken (rondjes lopen langs de muur, eigen fantasie-dino-spel,weglopen) Sociaal onhandig (conflicten met kinderen, met overblijfkrachten, zelfbepalend spel, niet kunnen verplaatsen in de ander, het spel controleren, andere kinderen lastigvallen (geobsedeerd), niet kunnen inschatten of iets een grapje is, spelregels niet kennen, niet weten hoe te vragen om mee te mogen doen enz.) Gepest worden (onbewust van sociale codes en mode)
Aandachtstekort- en gedragsstoornissen (ADHD, ODD) Moeite met: Concentratie. Organisatie. Remmen. Stilzitten. Gezag. Omgaan met frustratie. (Toelichten, aansluitend: ) Wat is voor deze kinderen moeilijk: Tijdens het eten? Tijdens het buiten-spelen? (Mogelijkheden:) Op zoek naar grenzen in de vrije situatie Eerst doen dan denken Vaak betrokken bij conflicten Blinde woede (levert gevaar op of ongewenste situatie) Niet houden aan regels Sterk aan eigen plan vast houden Conflicten uitlokken Niet voegen naar leiding anders dan vaste leerkracht. Moeite een spel eerlijk te spelen Moeite om verlies te accepteren Geen zelfinzicht bij conflicten Achteraf het verhaal anders vertalen naar de leerkracht
Emotionele stoornissen (angst, stemming) Moeite met: Omgaan met emoties Plotseling stemmingswisselingen. (Toelichten, aansluitend: ) Wat is voor deze kinderen moeilijk: Tijdens het eten? Tijdens het buiten-spelen?
Aanpak algemeen Op de hoogte zijn: contact overblijf-school-ouders Veiligheid: voorspelbaarheid en duidelijkheid Afwisseling in- en ontspanning Positieve benadering Uitzonderingen maken
Tips eten & drinken Duidelijke overdracht: Voorspelbaar zijn: duidelijk startmoment: rust/aandacht/stilte overdrachtschrift (info over medicijnen e.d.) Voorspelbaar zijn: - regels zichtbaar - vaste plek, persoon, routine 3. Zonodig uitzondering maken: - rustige plek - computer - taakje Duidelijke overdracht (stokje overdragen: gezamenlijk startmoment, vanuit rust/aandacht/stilte, overdrachtschriftje, informatie over medicijnen en speciale eetafspraken) Voorspelbaarheid. (Duidelijke regels: visueel en zichtbaar maken, vaste routines: consequent elke keer op dezelfde manier, vaste plekken, vaste volgorde, vaste tijden, vaste overblijfkrachten etc.) 3. Uitzonderingen maken (afgestemd met de leerkracht, bijvoorbeeld kind met ASS dat op een andere plek/met andere kinderen mag eten of een taakje krijgt of meteen na het eten met een koptelefoon op de computer mag)
Tips (buiten) spelen Toezicht: - vaste personen op vaste plekken - contactpersoon voor kind - inzet school Structuur: - regels zichtbaar - pleinindeling Uitzonderingen: - individueel speelplan - inzet materialen - time-outplek Toezicht (vaste contactpersoon, inzet school, Regels duidelijk (zichtbaar) Uitzonderingen: individueel speelplan, inzet materialen, time-outplek
Wat hebben we bereikt? W: Meer kennis en begrip? A: Meer contact tussen school en overblijf? P: Meer voorspelbaarheid? U: Durven uitzonderingen te maken?
Niet over de rand met dat zand! Oefenen Niet over de rand met dat zand! Opdracht 1: Benoemen wat kinderen wel moeten doen (in tweetallen). Opdracht 2: Checklist langsgaan met collega.