Wijn Het proces
De Wijngaard Druiven groeien in trosvorm aan de wingerd. De wingerd moet tegen zichzelf beschermd worden; snoeien en de opbrengst beperken. Bij het maken van wijn is de kwaliteit van de druif het belangrijkste voor de uiteindelijke kwaliteit van de wijn.
Oogsten De druiven moeten pas geplukt worden als ze voldoende suiker bevatten, het gewenste zuurgehalte bereikt is en er voldoende smaak en kleur in de bes zit. Na het oogsten worden de druiven ontdaan van steeltjes. Vervolgens laten ze de druiven gisten. Hierdoor wordt suiker omgezet in alcohol. De schil van de druif gist mee om kleur en smaak aan de rode wijn te geven. Bij witte wijnen en rosé persen ze eerst de druiven.
Persen Na gisten worden de druiven geperst. Tijdens het persen wordt ook het suiker- en het zuurgehalte bepaald. Eventueel kan er extra suiker bij worden gedaan of het sap laten ontzuren. Na het persen worden de wijnen opgeslagen om te rijpen. Rode wijn wordt vaak opgeslagen in houten vaten.
Oversteken en Bottelen De jonge wijn moet diverse keren worden overgestoken om bezinksel en dode gistcellen kwijt te raken. Tijdens dit proces wordt de wijn steeds helderder en meer stabiel. Koude helpt ook goed om de wijn helder te krijgen. Als de wijn volkomen helder en stabiel is, kan er gebotteld worden.