Studiedag peiling eindtermen Wereldoriëntatie, Brussel, 23 mei 2012 Kaat Wils, Lerarenopleiding Geschiedenis, KU Leuven
1. 'Persoonlijke tijd': beantwoordt aan relatief spontane tijdservaringen dagelijkse tijd van uren, dagen, weken, maanden, seizoenen en jaren sociale tijd: de tijd van mijn leven en dat van ouders en grootouders (en hun verhalen – max. 5 generaties) [mythische tijd: 'vroeger'] 2. 'Historische tijd': onnatuurlijk Onvoorstelbaar lang (chronologie) In te delen in verschillende compartimenten (periodisering) Een vreemde wereld met een eigen logica (contextualisering) Een tijd/gebeurtenis vloeit niet logisch of noodzakelijk voort uit de vorige (contingentie) Wat in de ene tijd hoort, hoort niet in de andere (anachronisme) (Arie Wilschut, Beelden van tijd. De rol van historisch tijdsbewustzijn bij het leren van geschiedenis, 2011)
De leerlingen kennen de grote periodes uit de geschiedenis en ze kunnen duidelijke historische elementen in hun omgeving en belangrijke historische figuren en gebeurtenissen waarmee ze kennis maken, situeren in de juiste tijdsperiode aan de hand van een tijdband. kunnen aan de hand van een voorbeeld illustreren dat een actuele toestand, die voor kinderen herkenbaar is, en die door de geschiedenis beïnvloed werd, vroeger anders was en in de loop der tijden evolueert. beseffen dat er een onderscheid is tussen een mening over een historisch feit en het feit zelf. [tonen belangstelling voor het verleden, heden en de toekomst, hier en elders.]
69% van de leerlingen bereiken het vooropgestelde minimumniveau 1. Het werken met een historische tijdsband is voor zesdeklassers nog moeilijk. Slechts een derde van de leerlingen kan een gegeven eeuw correct markeren op een tijdsband. Wanneer ze een beroep moeten doen op eigen kennis over de periode waarin gebeurtenissen zich situeren, brengen nog minder leerlingen de opdracht tot een goed einde
2. Veel leerlingen hebben geen goed beeld van de vier grote historische periodes ontwikkeld. Ze verwarren de periodes en hebben nog geen historisch referentiekader opgebouwd dat hen toelaat om de historische figuren, gebouwen, voorwerpen of gebeurtenissen correct te situeren in de tijd
3. Het onderscheid tussen een mening en een feit is voor veel leerlingen een probleem
4. De meeste zesdeklassers kunnen voorwerpen, gebeurtenissen uit de geschiedenis en historische taferelen ordenen in de tijd. Ze beseffen dat levensomstandigheden en technische systemen vroeger anders waren dan nu. Zij hebben een zeker historisch bewustzijn verworven.
Het leren over historische tijd: jong geleerd is oud gedaan
Een canon van historische kennis: comfort voor peilers of hulp bij het leren historisch denken?