Handout college categorisatie

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Hoofdstuk 5 Consumentengedrag
Advertisements

Rekenproblemen en Dyscalculie
Interculturele Communicatie
EDO in het basisonderwijs Educatie voor Duurzame Ontwikkeling in het onderwijs Brussel, 20 januari 2009 Marleen Wouters, Departement Onderwijs en Vorming.
Programmeren met Alice
Stoornis tijd voor een nieuwe definitie Woorden gaan zo hun eigen leven leiden. Zo ook bij het woord stoornis. Het risico van dat eigen leven, de ‘oneigenlijke’
Hoofdstuk 5 Consumentengedrag
Hoofdstuk 2 De fundamenten van individueel gedrag
Onderzoeksdag Associatie Universiteit & Hogescholen
Tussentijdse evaluatie
Op de koffie bij de kabouters
Jan Talmon Medische Informatica Universiteit Maastricht
Onbegrensde lichtheid; neurobiologie en anorexia nervosa
Autisme en het verwerken van sociale informatie.
De rol van aandachtsfocus in blootstelling aan bedreigende informatie
Psychologie van de beweging: afspraken
Wat is motorisch leren? (1)
A dynamic systems approach by Thelen and Smith: chapter 2.
De eerste fasen van de semiotische evolutie van cultuur
Professionele ontwikkeling
Inleiding tot management en organisaties
Deel 2 Individu.
Inleiding Kennistechnologie §Hoofdstuk 7: Kennisrepresentaties 1: Eigenschappen en representatievormen §Hoofdstuk 8: Kennisrepresentaties 2: Eenvoud en.
Human Dynamics.
It’s not you, it’s the didactics that matter, stupid…
Hoofdstuk 1 De de vakbekwame manager
Conflicten en onderhandelingen
Kenmerken van de concept contextbenadering
Een Theoretische en Empirische Analyse van Benaderingen in Symbolische Probleem Oplosmethoden.
Rekenproblemen en Dyscalculie
‘Als iets écht is, is het onveranderlijk’
Daders en hun verantwoordelijkheidsproces
ANW - inductie & deductie
Ethnicity, gender and entrepreneurship
Is de vereniging auti-proof?
Diversiteit in de techniek Niet vanzelf, wel vanzelfsprekend Sjiera de Vries.
Presentatie Executieve functies
Dossier Empowerment.
Depressie bij ouderen.
Algemene Sociologie PA – B1
MBR AtT1 College 9 Diagnose met correctmodellen. Verdieping in de formalisatie. In reader: Characterizing diagnoses and Systems J. de Kleer, A.
MBR AtT1 College 7 : covering theorie (Deel 2) model MAB-diagnose: College 6: Covering theorie College 7: Algoritme voor covering theorie werkelijk.
Leerstijlen KOLB SJM.
MEDIATHEORIE Karlijn Goossen, 2015.
Kind in ontwikkeling A Gedrag vs. Gedachten Dagindeling:
Module ‘Kijken naar Kinderen’ AD opleiding ‘Pedagogisch educatief medewerker’ Week 2 Pascal van Schajik.
De domeinen & Niveau bij ABB.
Kind in ontwikkeling B Gedrag vs. Gedachten Dagindeling:
Groepsdynamica.
Week 2.  Theoretische inleiding vaardigheden  Bespreken van de verdiepende leervraag  Oefenen met vaardigheden  Laatste uur: zelfstandig oefenen.
Opvoedstijlen en interculturele communicatie
Dieren, gedrag en leefomgeving
Week 3: Systeemtheorie versus biologische psychologie
Stromingen in de psychologie Hoorcollege 1
Jennifer de Vries-Aydogdu med.hro.nl/vrije
Paulien Verschoren Groep psychische stoornissen 1BaOC4
Coping Scholing NAH i.s.m. Hilverzorg. Coping  Uit het Engels ‘to cope with’  omgaan met…  De manier waarop iemand met stress, problemen en veranderingen.
NVM medezeggenschap cultuur als belangrijkste aspect voor human factors moed en vertrouwen.
College voor de Rechten van de Mens Odile Verhaar Miranda Visser.
Problemen in de interactie en communicatie bij kinderen met een aan autisme verwante stoornis. M. Serra & R.B. Minderaa.
Wat is evolutie ?. Charles Darwin (1809 – 1882)
Koffieochtend 3 november 2016 REGELS EN GRENZEN IN DE OPVOEDING
Examentrainer 1 Inleiding in de biologie ©JasperOut.nl.
Psychopathologie v0or 1e jaars BBL 2017
Coping.
Michelle Langhout klas mm1a
Sociologische paradigma’s
Kenmerken van de concept contextbenadering
Psychopathologie v0or 1e jaars BBL 2017
Havo lesboek deel 1 ~ Hoofdstuk 1
Transcript van de presentatie:

Handout college categorisatie Herco Fonteijn blok 1.4 - 25 januari 2002 categorisatiemodellen relaties binnen en tussen categorieen sociale categorieen

het concept ‘color-field painting’ grote kleurvlakken warme tinten abstract expressionisme USA, depressie, WOII, 1950s Mark Rothko, Barnett Newman, Clyfford Still joodse mystiek action painting materieschilderijen Who's afraid of red, yellow and blue? Cathedra RK kerk Voorbeelden Rothko; Still Plus nadere toelichting color-field painting positieve en negatieve voorbeelden

conceptueel gedrag 4 cognitieve processen a. symbolisch leren kennen van concept b. vormen van onderliggende mentale representatie c. selectie: welk concept past in huidige situatie d. onderscheiden van verschillende concepten van elkaar concreet vs abstract concreet (stoel): eenvoudig te identificeren, voor te stellen, en te categoriseren abstract: (expressionisme) moeilijk ... conceptueel gedrag: 4 cognitieve processen a. symbolisch leren kennen van concept; afleiding b. vormen van onderliggende mentale representatie c. onderscheiden van verschillende concepten van elkaar d. selectie: welk concpet past in huidige situatie

terminologie: concept 1. een verzameling objecten met een 'familiegelijkenis' 2. de mentale representatie van (1) concreet vs abstract concreet (stoel): eenvoudig te identificeren, voor te stellen, en te categoriseren abstract: (expressionisme) moeilijk ... conceptueel gedrag: 4 cognitieve processen a. symbolisch leren kennen van concept; afleiding b. vormen van onderliggende mentale representatie c. onderscheiden van verschillende concepten van elkaar d. selectie: welk concpet past in huidige situatie

terminologie: conceptverwerving conceptvorming abstractie van verzameling kenmerken bijv. kind verwerft een representatie van het concept ‘appel’ conceptleren toepassen van concept bijv. kind leert dat/waarom een tomaat geen appel is

terminologie: categorie 1. theoretische klasse objecten gekoppeld aan groep objecten in de wereld mus-1, mus-2, mus-3, spreeuw-1, vink-1, grote jager-1, etc 2. mentale representatie van 1 vgl. concept vogel = mus-1, mus-2, etc 3. indelingssysteem gekoppeld aan conventies of aan beslissingsregels definitie van vogel DSM-III paranoide persoonlijkheidsstoornis

categorisatie op basis van gelijkenis 1 klassieke theorieën categorie is gerepresenteerd als een reeks noodzakelijke en voldoende voorwaarden; verzameling definiërende kenmerken geeft grens van categorie aan 2 prototype- of probabilistische theorieën categorie is gerepresenteerd als een verzameling karakteristieke kenmerken; prototype (abstractie van gemeenschappelijke kenmerken of functies van leden van een categorie) geeft centrum van categorie aan 3 exemplar- of instance-based theorieën categorie bestaat uit een verzameling voorbeelden DSM-III paranoide persoonlijkheidsstoornis

1. klassieke benadering Lidmaatschapsfunctie: Tekortkomingen: aanwezigheid van definiërende kenmerken gevolg: 'harde' grenzen tussen klassen bijv. een kopje is geen schaal of vaas, omdat het o.a. een oor (definiërend kenmerk) heeft Tekortkomingen: succesvol categoriseren zou perfecte match tussen object en definitie vereisen sommige objecten zijn meer typisch dan andere en worden sneller geleerd/herkend Reactie: prototype-modellen

typicality Fruit Vogel Appel 6.3 Roodborstje 6.9 Perzik 5.8 Meeuw 6.4 Meloen 4.1 Uil 5.0 Vijg 3.4 Kip 4.0 Olijf 2.3 Pinguïn 2.6

definities of gelijkenissen? Even score Oneven score 4 5.9 3 5.4 8 5.5 7 5.1 18 4.4 23 4.6 34 3.6 501 3.5 106 3.1 447 3.3

prototype Objecten die dichter bij het prototype liggen : worden sneller geidentificeerd (verificatie van zinnen) worden sneller geidentificeerd in afbeeldingen worden eerder genoemd in geheugentaak ontvangen hogere expliciete typicality-scores vormen eerder aanleiding tot inferenties over de gehele categorie dan atypische objecten

2. prototype-modellen Lidmaatschapsfunctie: Tekortkomingen: aanwezigheid van karakteristieke kenmerken gevolg: vage grenzen, familiegelijkenis bijv. een kopje kan meer of minder op een schaal of vaas lijken Tekortkomingen: lijst met attribuutwaarden negeert samenhang tussen kenmerken (bijv. tussen snelheid van dier en gewicht pantser) bewaart geen informatie over acceptabele attribuutwaarden (typische buikhoogte huiskat is 10 cm; is dier met buikhoogte van 1 meter huiskat? is rond object, 8 cm doorsnede, pizza of munt?) gelijkenis met eerder voorbeeld beinvloedt categorisatie Reactie: exemplar-based modellen

3. exemplar-based modellen Lidmaatschapsfunctie: het nieuwe object wordt toegewezen aan de categorie van die exemplaren die de grootste gelijkenis vertonen met het nieuwe object bijv. een kopje lijkt meer of minder op eerder waargenomen kopjes of vazen Typicality-resultaten ontstaan doordat herinnerde objecten meestal voorbeelden zijn van typische categorieen Tekortkomingen: definiërende kenmerken? veel informatie blijft impliciet: het afleiden hiervan is rekenintensief Reactie: gemengde modellen; nadruk op conceptuele structuur

prototypen of concrete voorbeelden? Kindertaalverwerving, verwerving van expertise: Exemplars belangrijk in vroege leerfase Veronderstelling: Abstracte informatie (bijv. prototype) wordt belangrijker naarmate ervaring groeit Maar: ook experts benutten eerdere voorbeelden: Huidartsen zijn getraind om regels en definities te volgen bij het stellen van een diagnose. Algemeen geldende informatie lijkt belangrijker dan kennis van specifieke gevallen. Toch maken artsen eerder een correcte diagnose als ze recentelijk een specifiek geval hebben gezien dat lijkt op het huidige probleem. regels of gelijkenis met voorbeelden? DSM-III paranoide persoonlijkheidsstoornis

Chicken sexing: op regels gebaseerd Biederman: recognition-by-components vertelt waar je naar moet kijken. Classificatieregel: Als kraal concaaf is of afwezig DAN vrouw Als kraal convex is DAN man

regels of gelijkenissen Toepassen van regel: 1. selectieve aandacht voor ieder relevant kenmerk 2. voor elk van deze kenmerken: controleer of kenmerk van object de gespecificeerde waarde heeft 3. integreer uitkomsten van 2 Onderscheidende kenmerken classificatie obv regels: analytisch, differentieel wegen van kenmerken, hoge werkgeheugenbelasting, seriële en gecontroleerde verwerking, zekerheid ipv flexibiliteit

DSM-IV criteria ‘dysmorfofobie’ 300.7 Body Dysmorphic Disorder A. preoccupation with an imagined defect in appearance. If a slight physical anomaly is present, the person’s concern is markedly excessive. B. The preoccupation causes clinically significant distress or impairment in social, occupational, or other important areas of functioning. C. The preoccupation is not better accounted for by another mental disorder (e.g., dissatisfaction with body shape and size in Anorexia Nervosa). DSM-III paranoide persoonlijkheidsstoornis

overheersen regels of gelijkenissen? gemengde classificatiestrategieën binnen en tussen individuen bij afwezigheid karakteristieke kenmerken regels bij afwezigheid noodzakelijke kenmerken gelijkenissen onder tijdsdruk gelijkenissen bij hoge taakbelasting gelijkenissen random training gelijkenissen blocked training regels instructie: gebruik regel, wees zorgvuldig regels instructie: geef eerste indruk gelijkenissen impliciet leren gelijkenissen expliciet leren regels superficial vs deep: mouths vs foto's instability occurs only if there are no deep theories Malt H20 FR structuur: necessary feature H2); other dimension make up FR structures that defines membership dimensions: composition, location, source, function chick sexing

convergerende evidentie: neuro-imaging Berekenen gelijkenis met exemplars cerebellum - ? visueel (17, 18, 19) - visual imagery Toepassen regel cerebellum - ? visueel (17, 18, 19) - object parsing? parietaal (7) - selectieve aandacht motor (6) - impliciete spraak, rehearsal prefrontaal (46) - WM operaties RH (Smith et al., 1998) (Patiënt met schade aan mediale temporaalkwab kan gelijkenis met prototype wel bepalen i.t.t. gelijkenis met exemplars)

soorten categorieën natuurlijke categorieën (planten, meubels) weerspiegelen correlationele structuur van de omgeving, i.t.t. formele categorieën (bijwoorden, priemgetallen) functionele categorieën (reisartikelen, studiemateriaal, zie afb.) ad hoc categorieën (dingen die je in je neus kunt stoppen)

structuur binnen categorieën - 1 modellen 1-3 suggereren stabiele mentale representatie probleem: concepten veranderen in de tijd: er is geen stabiele mentale representatie van categorieën vgl. ad hoc categorieën (bijv. dingen die op je hoofd kunnen vallen, dingen die je redt uit een brandend huis, dingen die kraken als je erop gaat staan) flexibiliteit past beter bij exemplar-based dan bij prototype modellen stabiliteit neemt af - buiten laboratorium - bij arme theorie (vgl. Dierenriemtekens, DSM-IV). natuurlijke categorieen weerspiegelen de correlationele structuur van de omgeving dia: mond; p[enis formele & functionele categorieen doen dat niet constructivisme, vgl Gernsbacher culturele verschillen: huizen current context incl. recente voorbeelden stable core: discriminatieve, of functioneel belangrijke kenmerken; vnml. uit ervaring verkregen correlated kenmerken, inferenties: green -> unripe functional info relevant to current context, previous episodes no temporal instability in laboratory (constant functional/contextual info)

structuur binnen categorieën - 2 categorisatie is een constructief proces Q. Hoe wordt een object gecategoriseerd? A. Dit hangt af van - stabiele kern (ervaringskennis in LTM) - afgeleide kenmerken (bijv. voedsel, kleur=groen; afleiding: onrijp) - idealen (bijv. diëetvoeding: 0 calorieën), - culturele verschillen (bijv. categorie huisdier in hoofd van stedeling of plattelandsbewoner), - huidige context - frequent of recent geactiveerde kennis natuurlijke categorieen weerspiegelen de correlationele structuur van de omgeving dia: mond; p[enis formele & functionele categorieen doen dat niet constructivisme, vgl Gernsbacher culturele verschillen: huizen current context incl. recente voorbeelden stable core: discriminatieve, of functioneel belangrijke kenmerken; vnml. uit ervaring verkregen correlated kenmerken, inferenties: green -> unripe functional info relevant to current context, previous episodes no temporal instability in laboratory (constant functional/contextual info)

Aboriginals categoriseren: Dyirbal natuurlijke categorieen weerspiegelen de correlationele structuur van de omgeving dia: mond; p[enis formele & functionele categorieen doen dat niet constructivisme, vgl Gernsbacher culturele verschillen: huizen current context incl. recente voorbeelden stable core: discriminatieve, of functioneel belangrijke kenmerken; vnml. uit ervaring verkregen correlated kenmerken, inferenties: green -> unripe functional info relevant to current context, previous episodes no temporal instability in laboratory (constant functional/contextual info)

structuur binnen categorieën - Dyirbal balam eetbaar fruit planten honing wijn taart sigaretten varens fruitbomen bayi mannen kangaroe’s vissen insecten maan storm regenboog visnet balan vrouwen krekels vogels schorpioenen vuur zon sterren rivieren brandnetels Bala lichaamsdelen vlees bijen wind bomen gras modder taal natuurlijke categorieen weerspiegelen de correlationele structuur van de omgeving dia: mond; p[enis formele & functionele categorieen doen dat niet constructivisme, vgl Gernsbacher culturele verschillen: huizen current context incl. recente voorbeelden stable core: discriminatieve, of functioneel belangrijke kenmerken; vnml. uit ervaring verkregen correlated kenmerken, inferenties: green -> unripe functional info relevant to current context, previous episodes no temporal instability in laboratory (constant functional/contextual info)

structuur binnen categorieën - Dyirbal Centrale kern man vrouw voedsel overig Associaties (vuur->sterren) Cultuur/Ervaring visnet Idealen/mythen maan vogels Specifieke kennis (mythologie) gaat voor algemene kennis natuurlijke categorieen weerspiegelen de correlationele structuur van de omgeving dia: mond; p[enis formele & functionele categorieen doen dat niet constructivisme, vgl Gernsbacher culturele verschillen: huizen current context incl. recente voorbeelden stable core: discriminatieve, of functioneel belangrijke kenmerken; vnml. uit ervaring verkregen correlated kenmerken, inferenties: green -> unripe functional info relevant to current context, previous episodes no temporal instability in laboratory (constant functional/contextual info)

diepe gelijkenissen essentialisme, conceptuele coherentie oppervlakkig vrouw bovenste fig.::vrouw onderste fig. structureel vrouw boven::eekhoorn essentialisme, conceptuele coherentie (vgl. kenmerken roofdieren en prooidieren, Dyirbal) object wordt gecategoriseerd in die categorie waarvan de achterliggende naieve theorie kenmerken van het object best verklaart; verklarend verband (vgl. genetische of moleculaire structuur) is meer bepalend voor toewijzing aan categorie dan gelijkenis

essentialisme: is water H2O? familiegelijkenisstructuur van water pleit tegen puur essentialisme: geschat %-H2O typicality (1-7) geschat %-H2O water niet water puur water 98.1 5.8 (kop) thee 91.0 flessenwater 92.3 6.0 speeksel 89.3 regenwater 90.0 6.1 zweet 87.3 kraanwater 87.7 6.5 contactlensvloeistof 80.1 rivierwater 87.7 5.6 urine 79.1 badwater 83.2 4.9 bloed 68.7 zwembadwater 81.6 5.6 oceaanwater 78.7 5.8 rioolwater 67.0 3.8 Malt(1994) naast samenstelling (percentage H2O) zijn met name plaats, bron en functie/gebruik van vloeistof bepalend voor lidmaatschapsfunctie

top-down + bottom-up = interactief opdracht: welke groep kinder-tekeningen is gemaakt door I creatieve v. niet-creatieve kinderen? II stadskinderen v. plattelandskinderen? III emotioneel labiele v. stabiele kinderen? resultaat: interactie tussen theorie en data bijv. tekening A-3, lijnen op borst I hypothese: A hoort bij creatieven, want/dus data toont knopen (oog voor detail) II hypothese: A hoort bij stadskinderen want/dus ppn zien stropdas

hiërarchie Inheritance (overerving) bovengeschikte categorie: (echter: afleiding van kenmerken is afhankelijk van de gelijkenis tussen boven- en ondergeschikte categorieën) bovengeschikte categorie: functionele attributen staan centraal basisniveaucategorie perceptueel (m.n. delen van vormen) ondergeschikte categorie: perceptueel (m.n. vervormingen van delen)

basisniveau / entry-point basisniveau-categorieën (basic level, entry-point) eerste contact tussen percept van object en semantische informatie mensen denken in termen van basisniveau-categorieën Q. wat bepaalt waar het basisniveau is? A. basisniveaucategorieën onderscheiden zich in de structuur van delen van vormen (vinnen of vleugels of poten) delen van vormen uit vaste set (vgl. Biedermans geonen) zijn zoeksleutels in objectgeheugen basic level: entry point where object percept makes contact w. semantic reprresentation psychologische dysfuncties: noem kenmerken op van categorie: experts noemen minder kenmerken die typerend zijn voor slechts een categorie i.v.m. novieten: disjoint -> overlapping categories vgl. no 2 words for same object: mutual exclusivity constraint adequacy of ornithological v. psychological classification rules

categorisatie en perceptie Vast basisniveau / entry-point? Tegen: ervaringsinvloeden basisniveau verschuift naar beneden bij ervaring met categorie en basisniveau-effecten treden op voor leden van ondergeschikte categorieën: ze worden bij toenemende expertise sneller geclassificeerd, beter van elkaar onderscheiden en in meer detail beschreven domeinafhankelijk (goede structuur vereist; vgl. plantkunde en psychiatrie) basic level: entry point where object percept makes contact w. semantic reprresentation psychologische dysfuncties: noem kenmerken op van categorie: experts noemen minder kenmerken die typerend zijn voor slechts een categorie i.v.m. novieten: disjoint -> overlapping categories vgl. no 2 words for same object: mutual exclusivity constraint adequacy of ornithological v. psychological classification rules

Wat is het basisniveau? bovengeschikte categorie: basisniveaucategorie hoge dekking, lage predictieve waarde: vaak toepasbaar, geeft weinig informatie ondergeschikte categorie: lagere dekking/hogere predictieve waarde basisniveaucategorie optimale balans toepasbaarheid/informatiewaarde

toepassing: sociale categorieën Stereotypen: generalisaties over attributen en gedrag van groepen mensen Impressievorming: interactie tussen sociale categorie en individuerende informatie (observaties van iemands kenmerken en gedrag)

stereotypen uitkomst van een adaptief proces waarmee een individu de overdaad aan informatie in een diverse en complexe sociale omgeving vereenvoudigt en organiseert Stereotypering wordt in 3 fasen opgedeeld: Activatie van sociale categorie (automatisch) Stereotype engagement (oproepen van een bijbehorende verzameling kenmerken), Applicatie (met beïnvloeding van daaropvolgende processen als impressievorming, beoordeling, etc.).

het veranderen van stereotypen 1 Boekhoudmodel: inconsistente informatie leidt tot kleine verandering in stereotype (vgl.prototype) 2 Conversiemodel: inconsistente informatie leidt tot grote verandering wanneer drempelniveau van inconsistentie wordt overschreden 3 Exemplar model: veel nieuwe atypische exemplaren presenteren 4 Subtype-model (veronderstelt hierarchie van subtypen; inconsistente informatie leidt tot aanmaak nieuw subtype) 1 subtypen leiden tot uitholling van stereotype, waarbij nieuwe basic levels ontstaan 2 subtypen leiden tot actief behoud; hoe gevarieerder een stereotype is, des te meer uitzonderingen staat het toe, des te moeilijker is het te veranderen

voorlichting neutrale stemming kijker (positieve stemming risico voor oppervlakkige verwerking = stereotype verwerking; negatieve stemming richt aandacht op negatieve aspecten boodschap) gebruik betrouwbare bron richt je op 1 stereotype tegelijk vermijd tegenstelling ingroup en outgroup, benadruk overeenkomsten vermijd stereotype-consistente of neutrale informatie minimaal 6 personen vertonen inconsistente gedrag (bevordert generaliseren, tegengaan van subtyping) abstract beschreven gedrag van lid van outgroup wordt eerder aan persoon geattribueerd (concreet positief gedrag van lid van outgroup wordt aan situatie geattribueerd) (Vrugt en Meertens)