Meten bij marktonderzoek Hoofdstuk 10 Meten bij marktonderzoek
Basale vraag- en antwoordformats Open vragen Gesloten vragen Antwoordschalen
Basale vraag- en antwoordformats Open zonder doorvragen Open vragen: respondent krijgt geen antwoordmogelijkheden voorgelegd. Zonder doorvragen: interviewer probeert geen aanvullende informatie te verkrijgen. Voordeel: Respondent antwoordt in zijn eigen woorden Nadelen: Moeilijk te coderen en te interpreteren Respondents kunnen incomplete antwoorden geven
Basale vraag- en antwoordformats Open met doorvragen Open vragen: respondent krijgt geen antwoordmogelijkheden voorgelegd. Met doorvragen: interviewer krijgt instructie om aanvullende informatie boven tafel te krijgen. Voordeel: Leidt tot complete antwoorden Nadeel: Moeilijk te coderen en te interpreteren
Basale vraag- en antwoordformats Gesloten dichotoom Gesloten vraag: de vragenlijst geeft antwoordmogelijkheden aan waarop de respondent snel en makkelijk kan reageren. Dichotome: kent twee antwoordmogelijkheden, bijvoorbeeld ‘ja’ of ‘nee’. Voordeel: Simpel toe te passen en te coderen Nadelen: Antwoordmogelijkheden zijn soms te sterk vereenvoudigd
Basale vraag- en antwoordformats Gesloten, meerdere antwoordmogelijkheden Gesloten vraag: de vragenlijst geeft antwoord-mogelijkheden aan waarop de respondent snel en gemakkelijk kan reageren. Meerdere antwoordmogelijkheden: er zijn meer dan twee antwoordmogelijkheden. Voordelen: Een breed scala antwoordmogelijkheden Eenvoudig te stellen en te coderen Nadelen: Kan de aandacht richten op antwoordmogelijk-heden die de respondent eerst niet besefte Je moet een onderscheid maken tussen ‘kies één’ en ‘kies alle die van toepassing zijn’
Basale vraag- en antwoordformats Scaled response zonder antwoordschaal De onderzoeker gebruikt een schaal om de eigenschappen van een theoretisch begrip te meten. Zonder antwoordschaal: de schaal kan een puur numerieke zijn of alleen de beide extremen van de schaal aangegeven. Voordelen: Respondent kan mate van intensiteit/gevoel uitdrukken Eenvoudig te stellen en te coderen Nadelen: Respondent kan zich soms niets bij de schaal voorstellen
Basale vraag- en antwoordformats Scaled response met antwoordschaal de onderzoeker gebruikt een schaal om de eigenschappen van een theoretisch begrip te meten. Met antwoordschaal: de antwoordmogelijkheden staan op de vragenlijst aangegeven. Voordelen: Respodent kan mate van intensiteit/gevoel uitdrukken Eenvoudig te stellen en te coderen Nadelen: De schaal kan ‘geforceerd’ of te gedetailleerd zijn Respondent kan zich niets bij de schaal voorstellen
Overwegingen bij de keuze voor een vraag-en- antwoordformat De aard van het kenmerk dat wordt gemeten Geslacht = dichotoom Vorig onderzoek Gebruikelijk dat vraag- en antwoordformat van het oorspronkelijke onderzoek wordt overgenomen De dataverzamelingsmethode Bij een telefonisch interview bijvoorbeeld is het lastig dat de respondent de antwoordcategorieën niet kan zien De capaciteiten van de respondent Kinderen kunnen niet omgaan met een schaal Het gewenste schaalniveau
Basisbegrippen rond meten Meten: de hoeveelheid of intensiteit van een kenmerk vaststellen dat voor de onderzoeker van belang is. Eigenschappen: de speciale kenmerken van een object die het onderscheiden van een ander object. Objectieve eigenschappen zijn fysiek te verifiëren Subjectieve eigenschappen kunnen niet rechtstreeks worden gemeten
Schaalkenmerken Beschrijving: verwijst naar het gebruik van een unieke beschrijvende aanduiding, of benaming, die staat voor elk punt op de schaal. Zo zijn ‘ja’ en ‘nee’, ‘eens’ en ‘oneens’ en de leeftijd van de respondent in jaren beschrijvende aanduidingen van een eenvoudige schaal. Volgorde: verwijst naar de relatieve omvang van de beschrijvende aanduidingen. In dit geval is het sleutelwoord ‘relatief’ en omvat beschrijvende aanduidingen als ‘groter dan’, ‘minder dan’, ‘gelijk aan’. Afstand: een schaal heeft de eigenschap afstand als de absolute verschillen tussen de beschrijvende aanduidingen bekend zijn en in eenheden kunnen worden uitgedrukt. Oorsprong: een schaal heeft de eigenschap oorsprong als er een uniek beginpunt is of de schaal een echt nulpunt heeft.
Meetniveaus van schalen Nominaal meetniveau: gebruikt alleen benamingen. Ordinaal meetniveau: met ordinale schalen kan de onderzoeker een rangorde in respondenten of hun antwoorden aanbrengen. Interval meetniveau: schalen waarbij de afstand tussen elke beschrijvende aanduiding bekend is. Ratio meetniveau: schalen met een echt nulpunt.
Werkpaardschalen in marktonderzoek De aangepaste Likert-schaal De Levenstijlinventarisatie De semantische differentiaal Halo-effect Andere schalen
Betrouwbaarheid en validiteit van metingen Betrouwbaarheid: meting waarbij elke respondent op dezelfde of vergelijkbare manier antwoord geeft op een (bijna) identieke vraag. Validiteit: gedefinieerd als de accuraatheid van de meting: het is een schatting van de precisie van de meting vergeleken met de werkelijkheid. Face validity