Hfdst 5: politieke participatie: deel 3
Electorale sociologie De stemming is geheim, stemmotivaties analyseren via surveyonderzoek (enquêtes via vragenlijst) en/of interviews bij een representatieve steekproef uit het kiezercorps) Ook pre-electorale enquêtes Belang van de kwaliteit van de vragenlijst Voldoende ruime en representatieve steekproef Voorzichtigheid bij het interpreteren van de resultaten
Theoretische benaderingen ter verklaring van stemgedrag Handboek p 162-165 1. sociaal determinisme (zware variablen/politiek-sociologische benadering) Columbia model (Lazarsfeld, Berelson & Gaudet - People’s Choice, 1944) (socio-economisch statuut, opleiding, woonplaats, geloofsovertuiging, geslacht, leeftijd, sociaal statuut, vorige stem, familiale socialisatie) 2. psychologisch-affectief determinisme : Michigan model : Campbell, Converse, Stokes & Miller - The American Voter, 1960) 3. verklaringen die uitgaan van attitudes / issue voting Nie, Verba & Petrocik - The Changing American Voter, 1979)
4. rational-choice benaderingen Rationele keuze: de metafoor van de markt : Downs – An Economic Theory of Democracy, 1957) (politieke markt en politiek aanbod) -factoren die stemgedrag bepalen op lange termijn: lidmaatschappen, waarden: verklaren waarom kiezers meestal op bepaalde partijen stemmen -factoren die stemgedrag bepalen op korte termijn: kandidaten, campagne, aan wezigheid op televisie, internationale of nationale gebeurtenissen
Participatie in politieke partijen Graden van participatie: (kiezer), sympatisant, lid, militant, kader Lid: hogere graad van participatie dan kiezer, nog redelijk passief, men stemt in met ideeën, programma en werkwijze Militant: investeren meer tijd en energie in de partij dan leden, maar zijn geen professionelen (soms poreuze grenzen), dus in principe niet betaald voor hun activiteiten; functies: beslissen: keuze van leiders, partijlijnen mee vastleggen; vertegenwoordigingsfunctie bij de basis; organisatie en propaganda Kader: investeren véél tijd en energie in partij, professionelen (verkozenen en tewerkgesteld in partij)
Sociale bewegingen en pressiegroepen Definities: -verschil met politieke partijen -verschil tussen sociale bewegingen en pressiegroepen -klassieke versus nieuwe sociale bewegingen Als je als burger in collectief verband wil deelnemen aan de politiek dan kan dat via een politieke partij, maar ook via een sociale beweging of pressiegroep (in België ook drukkingsgroep/ groupe de pression). Beiden verschillen van politieke partijen aan gezien hun doel NIET is DEEL TE NEMEN aan de politieke macht maar wel HET BELEID TE BEINVLOEDEN (positief of negatief) en dit door beleidsbeslissingen te bekomen die conform hun belangen zijn. Het onderscheid tussen wat een sociale beweging si en wat een pressiegroep is is niet altijd even duidelijk. In het algemeen kan men echter stellen dat PRESSIEGROEPEN bijna uitsluitend als doel hebben het beleid te beinvloeden, terwijsl SOCIALE BEWEGINGEN ook een groot aantal andere doelstellingen kunnen hebben, zoals -het beïnvloeden van de publieke opinie -het bevorderen van solidariteit onder de leden -een dienstverlening aan de leden enz. Binnen de groep van sociale bewegingen kan men een onderscheid maken tussen klassieke sociale bewegingen en nieuwe sociale bewegingen: beiden willen invloed oefenen op het beleid en hebben daarnaast meestal nog andere doelstellngen. De klassieke sociale bewegingen zijn historisch gearticuleerd rond conflicten van sociale en economische orde, nl werk en sociale zekerheid. Het gaat om werknemers en werkgeversorganisaties (onderscheid: militanetn en massa-organisaties; dienstensyndicalisme en politiek syndicalisme, band met politieke partijen: graad van onafhankelijkheid; actie- methode: vakbonden van werknemers: staking, betoging, geïnstitutionnaliseerd overleg, tussenkomst bij politieke partijen; vakbonden van werkgevers: perscampagnes, initimidatie, lock oout, juridisch arsenaal). Nieuwe sociale bewegingen: ijvere omtrent nieuwe thema’s, nieuwe actoren (niet zelfde ledenbastand als vakbonden; vaak jong, hooggeschoolde middenklasse) en gebruiken nieuwe methode’s Het geheel van organisaties dat een intermediaire functie vervult tussen burger en politiek noemen we het maatschappelijk middenveld of de civiele maatschappij (sociét civile, civil society) . Dat zijn héél soort diverse organisaties: pure belngenorganisaties, héél ideële organisaties, organisaties met heel groete budgetten, zonder budget, …
2 modellen wat betreft relatie tussen politieke besluitvorming en pressiegroepen: pluralisme en corporatisme PLURALISME (R. Dahl (1961) Who Governs?) Groot aantal onafhankelijke belangen-organisaties geen machtsconcentratie -macht is domeinspecifiek Vb: VSA
CORPORATISME (P. Schmitter/G. Lehmbruch) -aantal deelnemers aan overleg wordt beperkt, overheid onderhandelt slecht met enkele grote en belangrijke instellingen -voor nieuwkomers moeilijk om door te dringen tot dit domein van politieke besluitvorming -vb: België, Nederland, Zweden, Oostenrijk, …