3.1 Bij het maken van vragen moet je letten op: De vorm De inhoud
3.2.1 De vraagvorm Meerkeuzevraag Beoordelingsschaal Open vraag Ik ben een O man O vrouw Beoordelingsschaal Ik ben … O erg ongelukkig O ongelukkig O soms (on)gelukkig O gelukkig O erg gelukkig Open vraag Wat mij gelukkig maakt is … Wat mij ongelukkig maakt is …
3.2.2 Meerkeuzevraag Wanneer? Als het om feiten gaat Ik ben een O man O vrouw Mogelijkheden? Slechts één antwoord mogelijk Meer antwoorden mogelijk Ik ben hier gekomen per … O voet O (brom)fiets O motor/scooter/auto O openbaar vervoer O anders, namelijk …
3.2.3 Beoordelingschaal Wanneer? Als het om intensiteit gaat Ik ben … O erg ongelukkig … O erg gelukkig Mogelijkheden? Losse vraag Matrix Ik ben … helemaal niet niet soms wel heel erg betrouw- baar .. eerlijk onbere- kenbaar
Open vraag Wanneer? Als er erg veel antwoordmogelijkheden zijn Wat is het laatste boek dat je hebt gekocht? … Je niet weet wat voor antwoorden je kunt verwachten Wat mij gelukkig maakt is
3.3.1 De vraagformulering Een goede enquêtevraag is/gaat uit van: Concreet, Begrijpelijk, Eenduidig, Neutraal, Juiste verwachtingen.
3.3.2 Concrete vragen Er zijn twee manieren om vragen concreter te maken: het gebruik van voorbeelden en concretiseren naar bijvoorbeeld tijd en aantal. Niet Wel - Gebruik voorbeeld ter verduidelijking Wanneer heeft u voor het laatst een cd gekocht? Wanneer heeft u voor het laatst een cd gekocht? Met ‘kopen’ bedoelen we zowel het aanschaffen van een cd in een winkel, als via internet, als op concerten of festivals. - Concretisering naar tijd Koopt u regelmatig cd’s? Wanneer heeft u voor het laatst een cd gekocht? Met ‘kopen ’ bedoelen we zowel het aanschaffen van een cd in een winkel, als via internet, als op concerten of festivals. - Concretisering naar aantal Koopt u veel of weinig cd’s? Hoeveel cd’s heeft u de afgelopen maand gekocht?
3.3.3 Begrijpelijke vragen Goede enquêtevragen zijn/kennen: Niet Wel Kort en het liefst zonder bij en tussenzinnen Heeft u wel eens het gevoel, wanneer u over uw toekomst droomt en allerlei dingen fantaseert, dat u … Wanneer u over uw toekomst fantaseert, denkt u dan dat … O alles waarschijnlijk … O … Actief Het zou kunnen dat ik in de toekomst … Mijn toekomst … Geen (dubbele) ontkenningen Denkt u ook niet dat het onverstandig is om u druk te maken over uw toekomst … Denkt u dat het (on)verstandig is om je druk te maken over je toekomst? Geen moeilijk taalgebruik Predicties over hoe het klimaat zich in de toekomst gaat ontwikkelen ... Voorspellingen over de ontwikkeling van het klimaat …
3.3.4 Eenduidige vragen Niet Wel Geen twee vragen in één stellen. Hoe betrouwbaar en snel vindt u uw pc? Hoe betrouwbaar vindt u uw pc? Hoe snel vindt u uw pc?
3.3.5 Neutrale vragen Niet Wel Vragen mogen niet suggestief zijn. Vragen kunnen suggestief zij door: Niet Wel Geven van één antwoordrichting. Vindt u ons product goedkoop? Wat vindt u van de prijs van ons product? Gebruik van woordjes als ‘ook’. Bent u ook van mening dat het Centraal Station in Amsterdam onveilig is, of valt dat volgens u wel mee? Wat vindt u van de veiligheid van het Centraal Station in Amsterdam? Gebruik van autoriteiten. Volgens artsen is het dagelijks drinken van één of twee glazen wijn goed voor de gezondheid. Deelt u die mening? Wat vindt u van de stelling, dat het dagelijks drinken van één of twee glazen wijn goed is voor de gezondheid?
3.3.6 Verkeerde verwachtingen Soms worden veronderstellingen gedaan over de situatie of de kennis van de respondent die helemaal niet vanzelfsprekend zijn. Niet Wel Verkeerde verwachting over situatie respondent Hoe vaak belt u dagelijks met uw mobiele telefoon? Heeft u een mobiele telefoon? Zo ja, hoe vaak belt u dagelijks met uw mobiele telefoon? Verkeerde verwachting over kennis Hoeveel USB-aansluitingen heeft u laptop? Heeft u een laptop? Zo ja, de meeste laptops bieden de mogelijkheid om apparatuur, zoals extern geheugen aan te sluiten via een zoge- naamde USBpoort . Hoeveel USB- poorten zitten er op uw laptop?
3.4 Algemene respondentkenmerken Algemene respondentkenmerken zijn kenmerken als: geslacht, geboortejaar, opleiding en inkomen. Algemene respondentkenmerken zijn van belang om: Vergelijkingen tussen groepen te kunnen maken, bijvoorbeeld tussen mannen en vrouwen, De representativiteit van de steekproef te kunnen controleren, voor landelijke steekproeven wordt soms de Gouden Standaard als norm gebruikt.