Françoise Lucas Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Cultuur in Beeld Françoise Lucas Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Vraag workshop Hoe kun je cultuurkunde aanwenden om taalvaardigheden te oefenen? Bron: https://www.boekschrijven.nl/fictie-in-je-autobiografie/; gedownload op 2-11-2017
Context Docent cultuur en literatuur en lerarenopleider. Hoe cultuur en literatuur koppelen aan toekomstige beroepspraktijk van mijn studenten? Cultuurkunde loskoppelen van louter kennis van culturele onderwerpen. Cultuurkunde aanwenden om vaardigheden te oefenen.
Cultuur citaat Citaat van Mathieu Kassovitz, acteur en filmregisseur Je pense que l'avenir est au métissage. De manière arithmétique, c'est simple, les gens se mélangent de plus en plus. Et la culture, elle est importante pour comprendre d'où on vient, mais pas pour comprendre qui on est. On n'est pas forcément le résultat de sa culture. On est le résultat de la culture des autres aussi. Source: http://link.newsletter.franceculture.fr/mm/VHB_7429_18130881_1YJ9YLE1EWQA.act?xtor=EPR-3; téléchargé le 27-10-2018
Cultuur en beeld Activiteiten: Gebruik van visuele beelden Gebruik van “mentale” beelden
Activiteiten Activeren van taalproductie: de activiteit bevat zowel talige als niet-talige elementen. Voorbeelden van activiteiten op basis van culturele onderwerpen die zowel visuele beelden als “mentale” beelden bevatten.
Activiteit 1: Eetgewoonten, een driestappen-interview In deze activiteit wordt de samenwerkingsstructuur gebruikt van het zogenoemde driestappeninterview (Ebbens, 2013a). De personen gaan elkaar interviewen om een beeld te krijgen van elkaars eetgewoonten.
1. Maak groepen van vier personen 1 Maak groepen van vier personen. Iedere persoon krijgt een letter (A, B, C of D). 2 Schrijf kort op wat je over het algemeen eet bij het ontbijt, de lunch en het avondmaal. Dit doe je individueel. 3 Persoon A interviewt persoon B en persoon C interview persoon D. De interviewers stellen korte en bondige vragen. Ze luisteren naar de antwoorden en proberen die zo goed mogelijk te onthouden zonder aantekeningen te maken.
4 De rollen draaien om: persoon B interviewt persoon A en persoon D interviewt persoon C. 5 Persoon A vertelt nu over de eetgewoonten van persoon B aan persoon C en persoon D vertelt over de eetgewoonten van persoon C aan persoon B.
De rollen draaien weer om: persoon B vertelt over de eetgewoonten van A aan D en persoon C vertelt over de eetgewoonten van D aan A. 7 Terugkoppeling: klassikaal een aantal personen vertellen wat ze over elkaars eetpatronen hebben geleerd.
Variant: met andere onderwerpen Deze opdracht kan ook gedaan worden met andere onderwerpen, zoals ‘wat doe je in het weekend’ of ‘waar ga je naartoe op vakantie’.
Activiteit 2: Ansichtkaarten Materiaal: een kopie van de kaart van een land waar de doeltaal wordt gesproken (ex. Frankrijk) Kleine ansichtkaarten met de naam van een stad van het gebruikte land
Iedere deelnemer krijgt een ansichtkaart van een stad en een kopie van de kaart van het land. De deelnemers zoeken hun stad op de kaart (2 minuten). De docent bepaalt waar het noorden, het westen, het zuiden, het oosten zich bevinden in de ruimte. De deelnemers reconstrueren de kaart van het land “fysiek” in de ruimte.
De deelnemers stellen zich om de buurt in de doeltaal voor en vertellen waar ze vandaan komen en waar hun stad zich bevindt. Ex. “Ik heet … Ik woon in Lille. Lille bevindt zich in het noorden van Frankrijk.
Activiteit 3: Geschiedenis in beelden In duo’s De activiteit kan vooraf gegaan worden door het lezen van een tekst over een historische gebeurtenis. Voorbeeld: de Tweede Wereloorlog Elk duo krijgt vier foto’s van een historische gebeurtenis. De foto’s worden op chronologische volgorde gelegd. Ze bekijken de foto’s en overleggen kort over de reeks gebeurtenissen op de foto’s
Bij elke foto schrijven ze op: wat er is gebeurd; en wat er gaat gebeuren. De deelnemers schrijven bij elke foto een beknopt bijschrift. De duo’s vergelijken hun werk met dat van een ander duo.
Activiteit 4: Rug tegen rug Materiaal: een set kaarten met beelden representatief van een regio of van de hoofdstad van een land van de doeltaal. Voorbeeld: Frankrijk, Provence (product, bekend gebouw uit de streek…)
Twee deelnemers zitten rug tegen rug voor in de klas Twee deelnemers zitten rug tegen rug voor in de klas. De docent geeft een beeld aan een van de deelnemers die het beeld beschrijft. De ander deelnemer probeert te raden wat op het beeld staat of waar het beeld voor staat.
Activiteit 4: Welk fruit of welke groente ben ik? In deze activiteit moet je een groente- of fruitsoort raden door ja- neevragen te stellen. Nodig: een lijst van 5 tot 10 namen van groente en fruit per team. Voordat het spel begint samenstellen.
1 Vorm twee teams. Een persoon van team 1 komt naar voren en gaat met de rug naar het bord staan. Hij is een groente- of fruitsoort en moet erachter zien te komen welke. Een persoon uit team 2 schrijft de naam van een groente of fruit op het bord, zó dat de klas het woord kan lezen maar de persoon niet.
2 De persoon van team 1 stelt ja-neevragen aan zijn team over de eigenschappen van het product (grootte, smaak, kleur, enzovoort). Hij stelt de vragen in de eerste persoon enkelvoud (Ben ik zoet?) en in een vlot tempo.
3 Als de persoon van team 1 het woord heeft geraden, scoort hij een punt voor zijn team. Een persoon van team 2 neemt dan zijn plaats in. Zo komen de teams om en om aan de beurt. 4 Het spel is afgelopen als alle woorden van de lijst de revue zijn gepasseerd. Het team met de meeste punten heeft gewonnen.
Mogelijke vragen 1 Ben ik een fruit / groente? 2 Ben ik groot / klein? 3 Ben ik rood / groen / geel? 4 Groei ik in bonen / in de grond? 5 Word ik rauw / gekookt gegeten? 6 Heb ik een zoete / zoute / bittere smaak?
7 Heb ik een scherpe smaak? 8 Ben ik rond / ovaal / langwerpig? 9 Heb ik pitjes / een pit? 10 Ben ik zacht / hard? 11 Moet je me pellen voordat ik gegeten word? 12 Groei ik in Europa / in tropische landen?
Activiteit 5: Beeld in twee minute beschrijven In groepen van vier, een notulist Stripbeeld waarop veel te zien is. 1. Bestudeer het beeld twee minuten. Onthoud zo veel mogelijk details (personages, voorwerpen, enzovoort) om de afbeelding later te kunnen beschrijven. 2. Kies een taal en benoem een notulist die de gekozen taal beheerst.
3. Maak in twee minuten ze zo veel mogelijk correcte zinnen die het beeld beschrijven. De zinnen mogen lang of kort mogen zijn, maar moeten wel grammaticaal correct zijn. De notulist schrijft ze op. 4. Bestudeer de zinnen en geef aan waarom ze goed of fout zijn.
Activiteit 6: Ooggetuigen In duo’s en in viertallen Bij getuigenverklaringen is het vaak de vraag hoe betrouwbaar ze zijn. Klopt wat de ooggetuige gezien heeft met wat zich werkelijk afgespeeld heeft? 1. Je bent getuige geweest van een diefstal. Je wordt nu door de politie verhoord als ooggetuige. Je gaat dus vertellen wat je gezien hebt. Een deelnemer speelt de ooggetuige, de andere deelnemer speelt de politie.
2. De ooggetuige krijgt twee minuten om een afbeelding als plaats delict te bestuderen. Daarna wordt de afbeelding omgedraaid. 3. De politie stelt vragen over bv. de personages van de afbeelding. Bijvoorbeeld: Er was een man met een hond. Wat was dat voor hond? Wat voor jas had die man aan? Er zat een vrouw op de bank. Hoe zag zij eruit en waar was ze mee bezig?
4. De ooggetuigen noteren eerst individueel hun antwoord 4. De ooggetuigen noteren eerst individueel hun antwoord. Vervolgens vergelijken ze hun antwoorden met die van de ooggetuige van een ander duo. 5. Controleer daarna de antwoorden met de afbeelding. Wie is de beste ooggetuige geweest?
Feedback Kies een activiteit uit die je in de klas zou willen gebruiken. Leg je keuze uit. Noteer iedeeën om cultuurkunde aan te wenden voor taalvaardigheid? Wissel uit.
Bibliografie: Lucas, Françoise. (2016). Actief met taalvaardigheid. Werken met literaire genres in de klas. Bussum: Coutinho