Kennis- en Onderwijscentrum Bodem en Ondergrond

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
§6 Begin Holoceen Kenmerkend voor de laatste jaar is dat de temperatuur weer stijgt. Je kent inmiddels het gevolg => stijging van de zeespiegel.
Advertisements

Archeologie voor pakket++s
Wat is veen? Laagveen Hoogveen Veen in de geologische tijdschaal
Basisstof 7: Onderzoeksmethoden
P 3.2 Kwetsbaar ecosysteem
Terra Tweede Fase vwo © Wolters-Noordhoff bv
Het Nederlands Landschap
Bij H2 §4.1 en § 4.3 landschappen NL.
BULDOZERS VAN IJS EN IJZIGE WINDEN
Rivieren en Dijken.
2 havo/vwo 2 landschap, §4.
Watermanagement
Zuid oost azie Natuurrampen.
Archeologie voor pakket++s
Kustvorming: Zandige kusten.
Levensvragen Over geluk…..
§ 1 NATUURLIJKE OMGEVING
Landschappen.
Wat is veen? Laagveen Hoogveen Veen in de geologische tijdschaal
Maya’s 1In houd . 2.de Maya`s. 3.wat voor steden hadden ze?
EXOGENE KRACHTEN HOOFDSTUK 4.
We hadden 'n zogenaamde log cabin, dat is 'n hotelvoorziening, maar dan in de vorm van houten huisjes die een beetje in de natuur stonden.
Hoofdstuk 1 Aarde: landschapszones Paragraaf 5
Kennis- en Onderwijscentrum Bodem en Ondergrond Leergang Oriëntatie Bodem en Ondergrond.
Veranderingen in landschapszones door menselijke activiteiten
Paragraaf 1.3 Geen vaste woonplaats.
2 vmbo-T/havo 2 landschap, §6 en 7
Archeologie voor pakket ++s Les 4: Het feitelijk opgraven.
Leerdoel: je kunt herkennen wat bij geschiedenis hoort.
Archeologie voor pakket ++s Les 1: Inleiding tot de archeologie.
2 hv H2 Landschap § 2-5.
2 KGT Hoofdstuk 2 Landschappen §7-8
2 hv H2 Landschap § 8-9.
Leestekens In het landschap. arboretum Botanische tuin met verzameling bomen. Pinetum is met coniferenverzameling.
(III) Geomorfologie: de Veluwe
Geologie van Nederland
Preglaciaal © Theo Peenstra Meer dan jaar geleden Legenda
Nagalm van de Romeinen, of dageraad van de Vroege Middeleeuwen? F.Diederik op 19 januari 2015 ter gelegenheid van het eerste symposium in het Huis van.
AARDE 3/4 vmbo 4 Weer en klimaat § 6-9. Het weer in Nederland isobaren lijnen op een tussen plaatsen met dezelfde luchtdruk lagedrukgebieden: rond de.
Wat een landschap! Gamma - kader 2.
Cursus 1.3 Waarvoor zorgt de natuur? Klas 2 BK Lesweek 3
Dordrecht: Een Eiland om trots op te zijn. “Hoofdstad van de Delta”
Cursus 1.1 Wat zie je in een landschap Klas 2 KGT Lesweek 1
Ontstaan van Nederland
Cursus 1.2 Landschappen in Nederland Klas 2 KGT Lesweek 2
Water in Nederland.
Cursus 1.3 Waarvoor zorgt de natuur? Klas 2 KGT Lesweek 3
Van zwerfstenen tot boeren op de Utrechtse Heuvelrug
Cursus 2.2 Het Leven van de Eerste Mensen Klas 1 KGT Lesweek 2
Gemaakt door Shaqur de kraaij Groep 8
Cursus 2.3 Het Leven van de Eerste Boeren Klas 1 BK Lesweek 4
Bronnen van energie Hfd 1: Energie in Nederland
Na de laatste ijstijd: het Holoceen
Grafheuvels in de provincie Utrecht
Onze geschiedenis.
Nederland jaar geleden
Tijd van jagers en boeren
Bodem en bemesting Grond.
Bodem, water en bouwplan
Onderzoek water!! Les 2 WaterLab www. onderzoekwater.nl Regenmeter
Hoofdstuk 7 Wat een landschap!
Noordelijk veengebied
In het landschap bij ons in de buurt zit een geheim wapen verborgen…
Nederland van boven wat zie je? wat herken je?
Nederland van boven wat zie je? wat herken je?
Hand-outs bij de powerpoint voorstelling over het Nederlands Landschap
Scoliose Wat is dat eigenlijk?
HET RIJK IS MIDDEN ONDER ONS HET RIJK IS MIDDEN ONDER ONS
TIJD VAN JAGERS EN BOEREN. FILM: BC BC is een film over het leven van een jager verzamelaar, hij is zeer onrealistisch maar dat neemt niet.
Transcript van de presentatie:

Kennis- en Onderwijscentrum Bodem en Ondergrond Leergang Oriëntatie Bodem en Ondergrond

4.2 Landschap en bewoning Overzicht modulen: 1. Intro: integrale (duurzame) gebiedsontwikkeling 2.1 bodem en ondergrond 2.2 watermanagement 3.1 draagfunctie 3.2 ondergronds bouwen 4.1 archeologie 4.2 landschap en bewoning (geologie, geomorfologie) 5.1 leefomgevingvraagstukken 5.2 integrale gebiedsontwikkeling

Module 4.2 Landschap en bewoning

Onderwerpen Verschijningsvormen archeologie Relatie landschap en bewoningsgeschiedenis In deze powerpoint wordt in vogelvlucht ingegaan op het brede vakgebied dat archeologie vormt. Breed omdat het niet alleen om kennis van de geschiedenis gaat maar onder andere ook omdat je veel van de geoloie en landschapsvorming moet weten om een goed archeologisch onderzoek te kunnen doen. Deze powerpoint is gericht op de Nederlandse situatie. Als eerste wordt kort ingegaan op perioden complextypen en conservering, dat zijn de zogenaamde verschijningsvormen van de archeologie. Daarna komt de sterke relatie tussen landschap en exploitatie van de mens van deze landschappen naar voren om af te sluiten met de onderzoeksmethoden en –technieken die de archeoloog gebruikt en dat zijn beslist geen troffels en kwastjes.

Verschijningsvormen archeologie Perioden Complextypen Conservering Wat is archeologie? In principe worden alle sporen van menselijke activiteiten ouder dan 50 jaar die zich onder het maaiveld bevinden gerekend tot het domein van de archeoloog. 50 jaar dat is verdraaid weinig. Dat klopt. Tegenwoordig wordt bijvoorbeeld veel onderzoek gedaan naar verdedegingslinies uit de tweede wereldoorlog. Een onderzoek waarin onder andere Saxion participeert is het onderzoek naar de V-I stellingen in Oost-Nederland. In dit soort projecten worden archeologische gegevens en historische gegevens gekoppeld. Veel vaker dan je zou denken levert dit hele nieuwe inzichten op. Uit het V-I onderzoek blijkt onder andere dat niet Italiaans fascisten enkele V-I stellingen hebben aangelegd zoals wordt beweerd maar dat het Italiaanse krijgsgevangen zijn geweest die bovendien, en dat is de verdienste van het archeologisch onderzoek, bewust constructiefouten hebben gemaakt bij de aanleg van deze banen zodat enkele nooit in gebruik genomen konden worden. 5

Perioden Nieuwe Tijd 1500 AD heden Middeleeuwen 450 AD 1500 AD Romeinse Tijd 12 BC 450 AD IJzertijd 800 BC 12 BC Bronstijd 2000 BC 800 BC Neolithicum 5300/4900 BC 2000 BC Mesolithicum 8800 BC 5300/4900 BC Paleolithicum Laat 35000 BP 8800 BC Midden 300000 BP 35000 BP Vroeg - 300000 BP In Nederland hanteren we het ABR (Archeologisch Basis Register) daarin zijn onder meer de archeologische perioden vastgelegd. In de archeologie maken we een onderverdeling in prehistorie (de tijd voor de geschreven bronnen), de protohistorie (de tijd waarin er wel geschreven bronnen zijn over de mensen in Nederland maar niet van de mensen in Nederland) en de historie (de periode waaruit geschreven bronnen bestaan van de mensen zelf). De protohistorie valt in Nederland grotendeels samen met de Romeinse Tijd. De Nederlandse archeologie houdt zich met name bezig met de periode Mesolithicum tot en met Nieuwe Tijd. Vondsten uit het Paleolithicum worden bij hoge uitzondering gedaan. Een intacte vindplaats uit het Paleolithicum is tot op heden slechts twee keer opgegraven in Nederland. De oudste indicaties voor bewoning in Nederland dateren uit ongeveer 400.000 BP (Before Present) en komen uit een zandzuigplas nabij Gouda. De oudste echt duidelijke sporen van bewoning, vuursteenbewerkingsafval en etensresten zijn aangetroffen in de groeve Belvedere nabij Maastricht. Met schriftelijke bronnen moet je altijd erg oppassen. Het is vooral de vraag welke boodschap de schrijver over wil brengen. Door middel van archeologisch onderzoek is het vaak mogelijk e.e.a. te nuanceren. Hieronder een vertaling van een schrijfsel over de friezen in het noordelijk terpengebied van Plinius Major uit de eerste eeuw na Chr.: Daar wordt de oceaan in een enorm getij twee keer per etmaal opgestuwd. Ze vloeit dan onmetelijk ver uit en bedekt een eeuwig twistgebied van de natuur; een landschap waarvan het onzeker is of het bij het land hoort of bij de zee. Het arme volk woont daar op heuvels of plateaus die zij eigenhandig hebben opgeworpen tot boven de maximale vloedhoogte. Op die heuvels hebben zij hun hutten gebouwd. Het zijn net opvarenden van een schip als het water het omringende gebied bedekt, maar wanneer het water is geweken, lijken ze meer op schipbreukelingen. (----) En zulke volken zeggen slaven te worden wanneer ze door het Romeinse volk worden overwonnen! Dit is wel vaker: het geluk lijkt velen een straf. Ook de volgende tekst van de Romeinse militair Tacitus spreekt tot de verbeelding: Naakt en vuil groeien in elk huis de kinderen op en bereiken daarbij dien lichaamsbouw en die reuzengestalten, waarover wij ons verbazen. Elk kind legt de eigen moeder aan de borst, want aan dienstmeiden of aan voedsters worden zij niet overgelaten. Door geene meerdere verfijning onderscheidt zich de opvoeding van den heer van die van den knecht; zij leven te zamen te midden van hetzelfde vee en op denzelfden bodem totdat de leeftijd den vrije zijn eigen plaats aanwijst en zijne aangeboren meerderheid hem als van zelf verheft. Geen ander volk legt kwistiger neiging aan den dag zoowel tot gastmalen van vrienden als tot gastvrijheid jegens vreemden. Voor een mensch, wie hij ook zij, zijn deur te sluiten geldt als zonde; ieder ontvangt den gast aan zijn naar zijn vermogen aangerichte tafel. Schiet deze daartoe te kort, dan legt hij, die zooeven nog gastheer was, deze rol af om die van gids en begeleider naar een ander onderkomen aan te nemen; en onuitgenoodigd begeven zij zich naar het naaste huis. Maar dit komt er niet op aan: zij worden even vriendelijk opgenomen. Wat het gastrecht aangaat maakt niemand eenig onderscheid of men te doen heeft met een bekende of onbekende. Het is gebruikelijk den gast bij zijn vertrek iets ten geschenke mee te geven als deze soms daarom vraagt; maar wederkeerig staat den gastheer hetzelfde vrij. Zij scheppen behagen in dergelijke geschenken, maar zij rekenen het gegevene iemand niet aan, noch worden door het ontvangene tot iets verplicht. Terstond na den slaap, dien zij dikwijls tot laat op den dag rekken, nemen zij een bad en wel nog al veel warm, daar het bij hen meestal winter is. Na het bad gebruiken zij een maal, waarbij ieder zijne afzonderlijke  plaats en eigen tafel heeft. Dan gaan zij aan den arbeid, maar ook niet zelden naar drinkgelagen en dan gewapend. Dag en nacht onafgebroken met drinken doortebrengen wordt niemand als schande aangerekend. Maar hieruit ontstaat, zooals meer onder dronkaards, menigvuldige ruzie, waarbij het zelden bij een scheldpartij blijft; doorgaans neemt de twist eerst een eind met verwondingen en doodslag. Doch ook waar het geldt vijanden met elkaar te verzoenen, echtverbintenissen te sluiten, hoofden te verkiezen, ja zelfs waar het gaat om vrede of oorlog beraadslagen zij meestentijds aan gastmalen, want naar hunne meening is geen oogenblik meer geschikt om de ziel te ontsluiten voor eene eerlijke, of in geestdrift te brengen voor eene grootsche gedachte. Dit volk, vrij als het is van sluwheid en arglist, weet nog zijne gemoedsgeheimen te openbaren in ongedwongen scherts; en dus komt ieders meening open en bloot aan het licht. Den volgenden dag wordt de zaak op nieuw behandeld, en zoo krijgt elk van beide tijdstippen zijne gerechtigheid: zij beraadslagen wanneer zij tot geen veinzerij in staat zijn, zij nemen een besluit, wanneer zij voor geene vergissingen vatbaar zijn. Wat echter verbazing wekt is hun zucht tot dobbelen. Geheel nuchter geven zij zich, alsof het een ernstige zaak geldt, hieraan over en dat met eene speelwoede, die voortdurend stijgt, onverschillig of zij winnen of verliezen: hebben zij al hun bezit verspeeld, dan zetten zij op den allerlaatsten worp hun vrijheid en hun persoon. De verliezer wordt zonder verzet knecht; hij moge jonger of sterker zijn, geduldig laat hij zich boeien en verkoopen. Zóó stijfhoofdig zijn zij in een toch zoo verkeerde zaak; zij zelf noemen het trouw aan het woord van eer. Slaven van deze soort zijn ze daarom gewoon te verhandelen, om ook zelf niet voortdurend gebukt te gaan onder het beschamende gevoel van zulk eene overwinning. 6

Complextypen Permanente nederzettingen Seizoensgebonden nederzettingen Special activity areas Deposities Grafvelden Dijken/wegen Vestingwerken Industrieel erfgoed Bij archeologische resten wordt vaak aan nederzettingen of “goodies”, mooie voorwerpen gedacht. Het is echter zo dat daarnaast nog veel meer andere vormen van resten van menselijk handelen bestaan. Grafvelden spreken daarbij het meest tot de verbeelding. Hierna volgen enkele plaatsjes van verschillende vindplaatstypen. 7

Complextypen Permanente nederzettingen Permanente nederzettingen kennen we vooral uit het Laat-Neolithicum en later. Deze worden vaak gekarakteriseerd door huisplattegronden. Dit is een samenstel van donkere verkleuringen in de bodem op plaatsen waar palen of kuilen in de grond hebben gezeten. Op de foto een huisplattegrond uit de Middeleeuwen. Op basis van de grondsporen en het materiaal dat daarin wordt aangetroffen is het mogelijk een reconstructie te maken van hoe het huis er ooit uit heeft gezien. 8

Complextypen Seizoensgebonden nederzettingen Seizoensgebonden nederzettingen zijn plaatsen waar men gedurende een seizoen of herhaaldelijk gedurende meerdere seizoenen een activiteit uitvoerde. Een bekend voorbeeld is een vindplaats bij Kolhorn waar tienduizenden botten van eenden zijn gevonden, kennelijk een plaats waar men eenden ving en verwerkte op het moment dat deze in de rui waren en niet konden vliegen. Een andere bekende seizoensnederzetting is die van Emmeloord waar ruim 40 fuiken en meer dan 10 visweren werden aangetroffen. Een visweer is een scherm waarmee je een riviergeul of kreek kan afsluiten waardoor je vissen in kan sluiten en zodoende makkelijk vangen. 9

Complextypen Special activity areas Special activity areas zijn plekken waar men “speciale dingen” heeft gedaan. Een bekend voorbeeld is bijvoorbeeld een houten constructie in het veen die bekend staat als het tempeltje van Bargeroosterveld. Deze is te bewonderen in het Drents Museum in Assen. Een ander voorbeeld van een dergelijke plek is bijvoorbeeld het kuilencomplex van de opgraving Knooppunt Hattemerbroek. Op deze plaats werden bijna 500 kuilen gevonden uit het Mesolithicum. Deze kuilen waren zwart van het houtskoolstof. Grote vraag was natuurlijk wat heeft men hier nu gedaan. Uit onderzoek van het houtskool dat in de kuilen werd aangetroffen heeft men kunnen vaststellen dat de mens hier teer heeft gewonnen uit de bast van met name naaldbomen. Teer werd in deze periode vooral gebruikt als lijmstof om bijvoorbeeld pijlen te schachten. Soms worden stukjes teer teruggevonden met tandafdrukken. Het is waarschijnlijk niet zo dat men het teer gebruikte als kauwgum maar dat er op werd gekauwd om het teer soepel te krijgen om vervolgens te verwerken. 10

Complextypen Deposities Deposities zijn bewust “afgedankte cq begraven” “voorwerpen”. Het bekendste voorbeeld van deposities zijn de veenlijken. Ook deze zijn te bekijken in het Drents Museum te Assen. Deposities komen op veel en vaak onverwachte plaatsen voor. Bronzen objecten worden vaak teruggevonden in van oorsprong natte milieus. Een mooi voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het zwaard van Jutphaas uit de Late Bronstijd, rechts op de foto. Daarnaast kennen we bijvoorbeeld ook potjes die omgekeerd in de ingang van een huis zijn geplaatst. Soms zijn deposities opzettelijk vernield. Het mooiste voorbeeld van een vernield object is het kromgebogen zwaard uit het “vorstengraf” van Oss uit de Late IJzertijd. 11

Complextypen Grafvelden In Nederland zijn op sommige plaatsen nog grafheuvels zichtbaar. Dit is echter een fractie van wat er ooit is geweest. De meeste heuvels zijn ooit afgegraven of geëgaliseerd voor bouwwerkzaamheden of landbouw. Onder en in veel grafheuvels zijn de resten van inhumaties maar ook crematies aanwezig. Wanneer het bot is vergaan zie je soms een liksilhouet zoals in de foto rechtsboven. Grafheuvels hoeven niet groot te zijn, in urnenvelden zijn de heuveltjes misschien maar een tien centimeter hoog geweest. Grafheuvels zijn overigens niet van alle tijden, deze dateren voornamelijk uit het Laat Neolithicum, de Bronstijd en IJzertijd. In opgravingen vinden we vaak alleen de greppels of paalzettingen die rondom de grafheuvel aanwezig zijn geweest terug, die zich als een donkere vulling aftekenen tegen de omringende lichte ondergrond (afbeelding linksonder en links boven). 12

Complextypen Dijken/wegen Steeds vaker wordt aandacht geschonken aan de bouw van wegen en dijken. Hiermee wordt namelijk inzicht verkregen hoe gemeenschappen functioneerden en ontstaat kennis over de vroegere infrastructuur. De eerste dijken werden al in de Romeinse Tijd aangelegd. Onder andere uit Zeeland zijn enkele van dit soort dijkjes bekend. Veel onderzoek wordt gedaan naar de constructie van dijken. Een mooi voorbeeld van een dergelijk onderzoek is het onderzoek naar de 126 km lange West-Friese Omringdijk. Deze dijk is van oorsprong een zogenaamde wierdijk, een dijk opgebouwd uit opeengestapeld wier dat uit de voormalige Zuiderzee werd opgevist en tussen palen werd geplaatst. Met het drukke scheepvaartverkeer in de 17e eeuw kwam ook de paalworm naar Nederland. Deze paalworm heeft de houtconstructie in de wierdijken sterk aangetast waarna deze werden vervangen door de huidige “klei”dijken. 13

Complextypen Vestingwerken Voor vestingwerken is in Nederland al heel lang heel veel aandacht. Het gaat dan vooral om de zichtbare linies zoals de Oude en Nieuwe Hollandse Waterlinie en vestingsteden zoals Deventer, Zutphen, Naarden en Bourtange. Steeds meer aandacht komt er voor oudere vestingwerken zoals bijvoorbeeld de Staats Spaanse Linie en de Circumvallatielinie rondom Groenlo. Ook vestingwerken uit de tweede wereldoorlog (denk bijvoorbeeld aan de Atlantikwal) staan steeds meer in de belangstelling. Ook kastelen, mottes en andere zichtbare verdedigingswerken staan in de belangstelling. Recentelijk komt er meer aandacht voor de kleinere verdedigingswerken zoals bijvoorbeeld stinsen (versterkte stenen huizen) in Friesland (foto’s) die soms zeer goed in de ondergrond bewaard zijn gebleven. 14

Complextypen Industrieel erfgoed Als laatste komt het industrieel erfgoed steeds meer in de belangstellingstelling te staan, had honderdvijftig jaar geleden elke zichzelf respecterende stad zijn eigen kruitmolen (rechtsboven), tegenwoordig weet niemand meer wat het is. Scheepswerven (andere afbeeldingen opgraving van de scheepswerf bij Deventer) kwamen ook vrijwel overal in Nederland voor. In hoog tempo zijn dit soort industrieën verdwenen uit ons landschap en daarmee ook uit ons collectieve geheugen. 15

Conservering Post-depositionele processen Erosie (transport: water en wind) Koolzure kalkgehalte (CaCO3) Grondwater Fysieke verstoring direct & indirect Nadat materiaal in de grond is gekomen begint het verval van deze materialen. In de archeologie noemen wij dit post depositionele processen. Erosie door wind en water zorgt er in veel gevallen voor dat het oorspronkelijke loopoppervlak niet meer in tact is. Vindplaatsen waarbij dit het geval is zijn doorgaans moeilijk opspoorbaar. Met name erosie door water maakt het nogal eens noodzakelijk dat een opgraving moet plaatsvinden. Vooral het uitbaggeren van geulen, verkleinen en vergroten van waterbergingen leidt tot verandering van waterstromingen en tot in dit kader ongewenste verplaatsing van materiaal waardoor archeologische vindplaatsen worden aangetast. Veel ingrepen die worden genomen in het kader van de ruimtelijke ordening leiden tot uitspoeling van koolzure kalk. De meeste archeologische resten zijn hier zeer gevoelig voor, denk bijvoorbeeld aan bot, maar ook glas, aardewerk en natuursteen. Verlaging van het grondwaterpeil is de grootste verstoorder van het archeologisch erfgoed. Ook een tijdelijke grondwaterpeilverlaging is funest voor de conservering van alle organische materialen. Daarnaast heeft de verlaging van het grondwaterpeil zakking tot gevolg waardoor de druk op objecten vergroot en deze fragmenteren waardoor veel verschillende soorten van onderzoek niet meer mogelijk zijn. Bij het beschrijven van verstoringen maakt de archeoloog altijd onderscheid in directe (fysieke) verstoringen en indirecte verstoringen. Bij direct moet je vooral denken aan graafwerkzaamheden. Bij indirect moet je denken aan het introduceren van bacteriën, zuurstof, verandering van de bodemdruk, verkleining van het poriënvolume enzovoorts. In de afbeelding rechts is een paal van een visweer zichtbaar die onder invloed van de verlaging van de grondwaterstand bijna een halve meter in elkaar is gedrukt. In de afbeelding links is de constructie van een waterput met plaggenwanden zichtbaar waarvan de bovenste helft volledig is verdwenen als gevolg van oxidatie. Het in de plaggen aanwezige organische stof is hier volledig verdwenen. 16

Conservering Oxidatie oxidatie/reductie zone GLG reductiezone Als gevolg van oxidatie verdwijnt organische stof. Dat betekent dat het niet meer mogelijk is om een groot aantal vormen van specialistisch onderzoek te doen, dateringen, pollenonderzoek, botanische macrorestenonderzoek, houtonderzoek, enzovoorts. Op den duur verdwijnen als gevolg van oxidatie ook de grondsporen zelf. Grondwaterpeilverlaging leidt tot oxidatie, leidt tot het achteruitgang van de kwaliteit van het archeologisch erfgoed en uiteindelijk tot de volledige vernietiging. 17

Relatie landschap en bewonings- geschiedenis Transport Handel Subsistence In principe bestaat er een grote relatie tussen de plaats waar je resten van menselijke activiteiten vindt en de aard van het landschap. In principe…dus niet altijd. Natte landschappen werden bijvoorbeeld gemeden door mensen als nederzettingsterrein maar weer wel gebruikt voor speciale activiteiten en deposities. Zo zijn bijvoorbeeld bij een kleine opgraving in een komgebied in het rivierenlandschap resten van houtskoolmeilers (productieplaatsen van houtskool) gevonden. Ook het eerder genoemde tempeltje van Bargeroosterveld bevond zich in het midden van een moeras. De transportmogelijkheden bepalen voor een belangrijk deel of en waar mensen activiteiten ontplooiden. Zo vinden we in het Neolithicum in het kustgebied de woonplaatsen vaak op hoge oevers langs prielen (kleine kreken). Enerzijds is het daar hoog en droog, anderzijds stap je zo in je bootje om een groot gebied te kunnen exploiteren. Een vindplaats als Dorestad bij Wijk bij Duurstede ligt op een belangrijk kruispunt van twee rivieren waar alle boten van en naar Duitsland langs moeten. Niet voor niets is Dorestad in de Middeleeuwen uitgegroeid tot een van de machtigste en rijkste handelssteden van Noordwest Europa (afbeelding van de haven van Dorestad en enkele vondsten). Tenslotte zijn er de middelen van bestaan die van belang zijn. Mensen kunnen zich tot op een zekere hoogte aanpassen aan hun omgeving maar bijvoorbeeld de middeleeuwse nederzetting bij Kootwijkerzand werd opgegeven nadat de waterputten opdroogden en de akkergronden begonnen te verstuiven als gevolg van overbeakkering (uitputting). 18

Landschap Kust (strandwallen, duinen, wadden, kwelders en kreken) Rivieren (donken stroomruggen, oevers en crevasses) Moeras (laagveen, hoogveen) Glaciale landschappen (esker, sandr, stuwwal) Periglaciale landschappen (dekzand, loss, pingo) Rivier- en beekdalen. Kennis van landschappen is cruciaal om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van vindplaatsen. Nederland kan worden onderverdeeld in landschappen die in het Pleistoceen of eerder zijn gevormd en landschappen die in het Holoceen, zeg maar de laatste 10.000 jaar zijn gevormd. De laatste vind je met name in het westelijk deel van Nederland. Een klein aantal landschappen passeert de revue om een beeld te verkrijgen van de enorme variatie aan landschappen waarvan de weerslag in de Nederlandse ondergrond aanwezig is. 19

Landschap Kust Wanneer je aan de kust denkt denk je aan zee strand en duinen. Nederland heeft echter grote estuaria gehad. Het grootste estuarium in het Holoceen is dat in de Kop van Noord-Holland geweest. Achter de strandwallen bij Bergen strekte zich een estuarium uit tot aan het huidige Emmeloord. Estuaria kennen een rijke variëteit aan landschappen. Zoals gezegd een strand of strandwal. Daarop worden zelden vondsten gedaan. Zodra zich duinen ontwikkelen op de strandwal en deze begroeid raken wordt het interessant voor de mens. De wadden, de zandplaten die elk getij onderlopen, zijn niet zo interessant voor de mens. De kwelders de zand en kleiplaten die niet elk hoogwater onderstromen en waar zich vegetatie kan vestigen zijn wel van belang voor de mens. Deze kwelders worden doorsneden door kreken. Langs de kreken wordt wat grover sediment afgezet in de oeverwallen. Het fijnere sediment wordt afgezet op de kwelders. Dit is het klassieke beeld van het Nederlandse kwelderlandschap. 20

Landschap Kust (strandwallen, duinen, wadden, kwelders en kreken) Dit is een foto van het Verdronken Land van Saeftinghe een klassiek voorbeeld van een kwelderlandschap zoals dat in het verleden ook in het Nederlandse kustgebied heeft bestaan. Met name op de hooggelegen midden en hoge kwelders (dit onderscheid wordt gemaakt op basis van overstromingsfrequentie en vegetatiegemeenschappen) vestigden zich permanent mensen. Vanaf de IJzertijd werden terpen opgeworpen op de kwelders waarop de mens zijn woonplaatsen inrichtte. De oudste bekende terpen dateren echter uit West-Friesland. Deze dateren uit de Late Bronstijd 21

Landschap Kust (strandwallen, duinen, wadden, kwelders en kreken) Alleen… het kustlandschap heeft er ook wel eens anders uitgezien. Wanneer de getijdebekkens relatief groot zijn of de aanvoer van sediment relatief klein is ontstaat in het getijdenbekken een kreken en kommen landschap zoals je hier op de foto ziet. Onder andere in Noord-Holland is dit gedurende het Laat-Neolithicum het geval geweest. Met name op de hoge oevers vestigden zich mensen. Onder andere de eerder genoemde vindplaats Kolhorn moet in dit landschap worden geplaatst. 22

Landschap Kust (strandwallen, duinen, wadden, kwelders en kreken) wad Rond 2850 BC nam de snelheid van de zeespiegelstijging drastisch af. De kustlijn stabiliseerde zich en voor de kust werd een zogenaamde strandwal gevormd (links in beeld). Op de strandwallen worden duinen gevormd waardoor een landschap ontstaat dat ruim boven zeeniveau is gelegen. In de daarop volgende perioden ontstaat een westwaartse kustuitbouw. In de kustvlakte achter de duinenrij onstaat een lagunaire kustvlakte waarin de oudere duinenrijen als hoge ruggen rijk begroeide droge corridors vormen. In de ondergrond van West-Nederland vindt men een opeenvolging van strandwallen die in westwaartse richting steeds jonger worden. De duinen op deze strandwallen herbergen een grote hoeveelheid zeer goed geconserveerde vindplaatsen daterend vanaf het Midden-Neolithicum. Mooie voorbeelden van opgravingen op deze duinen zijn de vindplaatsen Ypenburg, Schipluiden en natuurlijk Forum Hadriani, alle nabij Den Haag. 23

Landschap Rivieren (donken stroomruggen, oevers en crevasses) Schematische dwarsdoorsnede door een meanderende rivier met terminologie 24

Landschap Rivieren (donken stroomruggen, oevers en crevasses) In Nederland zijn gedurende het laatste deel van het Pleistoceen en het Holoceen slechts 3 riviertypen dominant geweest, de vlechtende rivier (links), de meanderende rivier (midden) en de anastomoserende rivier (rechts). De eerste is karakteristiek voor hoge stroomsnelheden en een onregelmatige afvoer. Oevers ontbreken bij dit riviertype maar in de winter kunnen wel duinen ontstaan deze duinen zijn soms wel 15 tot 20 meter hoog. Wanneer deze duinen in het huidige landschap nog zichtbaar zijn worden ze donken genoemd. Resten van menselijke activiteiten worden voornamelijk aangetroffen langs de terrasranden van dit type rivier en op de donken. De meanderende rivier verplaatst haar loop steeds naar buiten en stroomafwaarts. Daardoor worden de bedding- en oeverafzettingen doorlopend opgeruimd en opnieuw afgezet. De rivier kan door haar oever breken er ontstaat dan een zogenaamde crevasse. De afzettingen van een dergelijke crevasse zijn vaak hooggelegen en beslaan vaak een relatief groot oppervlak. Dit landschapstype is dan ook zeer intensief geëxploiteerd door de mens onder andere omdat de kans op overstromingen door de hoge ligging zeer gering was. De anastomoserende rivier is zeer plaatsvast. In de komgebieden worden doorlopend crevasseafzettingen gevormd. Ook bij dit type rivier worden deze intensief geëxploiteerd. Wanneer de meanderende of anastomoserende rivier is verland wordt de stroomgordel (daar waar bedding en/of oeverafzettingen in de ondergrond aanwezig zijn) eveneens intensief geëxploiteerd door de mens. 25

Landschap Rivieren (donken stroomruggen, oevers en crevasses) Links vlechtend, midden meanderend en rechts anastomoserend 26

Landschap Rivieren (donken stroomruggen, oevers en crevasses) Crevasseafzettingen boven links profiel uit opgraving met twee pakketten crevasseafzettingen op elkaar. De zwarte lagen zijn bewoningshorizonten, het oorspronkelijke loopoppervlak, uit de Midden Bronstijd en het oorspronkelijke loopoppervlak uit de Midden IJzertijd Rechts een crevasseafzetting in het komgebeid van de Columbia river in Canada. De hoge ligging ten opzichte van de omgeving is evident. Onder links profiel met crevassegeul in oever, onder rechts crevasse in oever van Columbia river in Canada. 27

Landschap Moeras (laagveen, hoogveen) Veen is er in soorten en maten. In het algemeen wordt in Nederland het onderscheid laagveen (gevoed door grondwater) en hoogveen (gevoed door regenwater) gebruikt. Eigenlijk is dit niet helemaal juist. In principe is eigenlijk sprake van voedselrijke en voedselarme milieus. Die milieus bepalen vervolgens het veentype dat ontstaat. Regenwater bevat weinig voedingsstoffen, waardoor hoogvenen altijd voedselarm zijn. Deze venen kunnen tot enkele meters boven de grondwaterspiegel uitgroeien, vandaar de naam hoogveen. Wanneer de top van het veen verdroogt ontstaat een stevige bovenlaag die geschikt is voor bewoning. Vanaf de IJzertijd kennen we met name in West-Nederland uitgebreide bewoning van verdroogde veengebieden. 28

Landschap Glaciale landschappen (esker, sandr, stuwwal) De glaciale landschappen in Nederland dateren uit de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Deze ijstijd kwam zo’n 130.000 jaar geleden ten einde. Nadien is er geen landijsbedekking meer geweest in Nederland. Bekende vormen uit deze laatste ijstijd zijn de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug, Sallandse Heuvelrug en de Veluwe. Echter, ook Wieringen, Schokland en Texel zijn (delen van) voormalige stuwwallen. De Hondsrug is vermoedelijke een esker, een tunneldal dat onder een gletsjer is ontstaan (afbeelding links). Tijdens de afsmelting van de ijskappen zijn grote meren ontstaan die door de stuwwallen heen zijn gebroken. Hierbij zijn zeer grote spoelzandwaaiers gevormd die sandrs worden genoemd (afbeelding rechts stuwwal met sandr). Onder andere Zeist en Driebergen zijn in hun geheel op zo’n sandr gelegen. De stuwwallen hebben met zijn allen gemeen dat het relatief hooggelegen plaatsen zijn. Op deze landschapseenheden vinden we vaak grafheuvels en wegen daterend vanaf het Laat-Neolithicum. Akkercomplexen daterend uit de IJzertijd (zogenamde Celtic Fields of raatakkers) komen hier ook veelvuldig voor. Dit is goed zichtbaar te maken met het Actueel Hoogtebestand van Nederland (links bosperceel op de Utrechtse Heuvelrug, rechts hetzelfde perceel op een AHN-beeld met Celtic Fields daterend uit IJzertijd met in het midden een sneeuwsmeltwaterdal). 29

Landschap Periglaciale landschappen (dekzand, loss, pingo) Holoceen Bodem uit Weichselien Holoceen Cryoturbate structuren In de laatste ijstijd, het Weichselien, heeft het landijs Nederland niet bereikt. Tijdens de diepste koude in deze ijstijd kan het landschap worden gekenmerkt als een poolwoestijn. In deze woestijn zijn door de wind duinen gevormd. Deze duinen kennen wij vandaag de dag als dekzand en in Zuid Limburg en oostelijk Noord-Brabant als loss. Het is niet altijd even koud geweest in deze ijstijd. In sommige korte perioden was het zelfs warmer dan vandaag de dag. Deze periode worden interstadialen genoemd. In deze interstadialen was het goed toeven in deze streken. Je kan dit goed zien aan de bodems die in deze periode werden gevormd. Resten van bewoning uit deze periode worden daarin dan ook regelmatig teruggevonden. Deze resten liggen niet altijd in situ. De ondergrond was in de ijstijd namelijk tot op grote diepte bevroren (permafrost). In de zomer ontdooide de toplaag waardoor een met water verzadigd zandpakket ontstond. In de winter bevroor de grond weer van bovenaf. IJs heeft een groter volume dan water. Het waterhoudende pakket tussen de bevroren toplaag en de permafrost kwam zodoende onder grote druk te staan. Hierdoor zijn cryturbate structuren (vloeistructuren ontstaan door bevriezing) in het zandpakket ontstaan 30

Landschap Periglaciale landschappen (dekzand, loss, pingo) Deze vorstwerking leidt tot de vorming van allerlei markante landschapsvormen zoals hummocks (links), palsa’s (rechts), sorted polygons (rechtsonder) en de meest markante, de pingo. De pingo ontstaat door de vorming van een ijslens in de ondergrond. Door de hygroscopische werking van ijs wordt steeds meer water aangetrokken en groeit de ijskern. Wanneer het grondlichaam aan de top openbreekt en het ijs gaat smelten zakt de grond naar de zijkant af en ontstaat een klein rond meertje. In Nederland kennen we dergelijke meertjes als dobbe of pingoruine bijvoorbeeld het Uddelermeer. In het Laat-Pleistocene landschap en het Vroeg-Holocene landschap oefenden deze kleine meertjes grote aantrekkingskracht uit op dieren en dus ook mensen. Rondom dobbe’s worden dan ook vrijwel altijd resten aangetroffen daterend uit het Laat-Peleolithicum en Mesolithicum. 31

Landschap Rivier- en beekdalen In het Pleistocene dekzandlandschap hebben talloze rivieren, beken en beekjes gestroomd. Het water kon immers niet wegzijgen in de bevroren ondergrond waardoor zich ondiepe, brede, vlechtende waterlopen vormden. De waterlopen schuurden dalen uit. Na het ontdooien van de permafrost kon een deel van het water wegzijgen in de ondergrond, een ander deel werd opgenomen door de aanwezige vegetatie. Veel dalen die watervoerend waren in het Pleistoceen voerden geen water meer af in het Holoceen of er vormden zich kleine meanderende beekloopjes die zich insneden in een deel van de brede beek- en rivierdalen. Een mooi voorbeeld van een dergelijk dal is het dal van de Dortherbeek ten zuiden van Deventer dat in de bovenstaande afbeelding het landschap van oost naar west doorsnijdt. De hogere ruggen (terrassen) langs de beekdalen zijn aantrekkelijke plaatsen geweest voor de mens. Langs het dal van de Dortherbeek zijn vindplaatsen aangetroffen uit alle perioden vanaf het Laat Paleolithicum tot aan de Nieuwe Tijd. Naast deze landschappen bestaat er nog een veelvoud aan landschappen die van belang zijn, binnen het bestek van deze module voert het echter veel te ver om hier op in te gaan. Een goed boek om verder te lezen over het ontstaan van Nederland en de verschillende landschapsvormen is het boek van H.J.A. Berendsen Fysische geografie van Nederland, De vorming van het land. 32

Methoden & technieken Boringen Grondradar Multibeam GIS Specialistische technieken aDNA, pollen, macro, micromorfologie Proefsleuven en opgraven De archeologie is in de laatste 10-15 jaar geprofessionaliseerd. Daarnaast is het archeologisch werkveld in hoog tempo computertoepassingen gaan gebruiken. GIS is niet meer weg te denken uit het archeologisch werk. De soms honderdduizenden vondsten moeten worden gedetermineerd en in hun ruimtelijke context worden geanalyseerd. In het veld wordt doorgaans gewerkt met een robotic total station voor het 3D inmeten van sporen en vondsten. Daarnaast worden steeds meer high-tech technieken geïntroduceerd zoals DNA en isotopenonderzoek waarbij wij denken dat deze ontwikkeling nog wel even door zullen gaan. 33

Methoden & technieken Boringen Het inventariserend veldonderzoek wordt vaak uitgevoerd met behulp van handboorgereedschap met verschillende doorsneden. Daarbij wordt gekeken naar de landschapsgenese, de bodemvormende processen en natuurlijk de eventuele zogenaamde archeologische indicatoren, kleine stukjes houtskool verbrande klei, aardewerk, fosfaat, verbrand bot enzovoorts. Dit soort boringen wordt ook uitgevoerd in het kader van milieukundig en cultuurtechnisch onderzoek. Het combineren van dit soort onderzoek vergroot de efficiency van het ontwikkelingsproces. 34

Methoden & technieken Grondradar In Nederland wordt grondradar weinig toegepast. In het buitenland is dit een standaard tool. Dat heeft veel te maken met de natte ondergrond van met name West-Nederland maar ook met de grote mate van vervuiling van percelen met slakmateriaal, aardewerk enzovoorts dat het radarbeeld sterk kan verstoren. Radarbeelden bewerken en interpreteren is een kunst waarbij een goede samenwerking tussen een geofysicus en een archeoloog noodzakelijk is. Het voorbeeld is een Middeleeuwse boerderij in Zweden. 35

Methoden & technieken Multibeam Multibeam is een van die high tech methoden die de laatste jaren is geintroduceerd in het archeologisch onderzoek onderwater. Voorheen werd gebruik gemaakt van sonar beelden voor het opsporen van archeologische vindplaatsen. Multibeam in feite een vorm van radar die qua techniek goed kan worden vergeleken met de techniek die wordt gebruikt voor het vervaardigen van AHN bestanden. 36

Methoden & technieken GIS looppaadje weidegebied drinkplaats huis erf kleinvee weidegebied akkersporen looppaadje drinkplaats schuurtjes graf GIS Geografische informatiesystemen zijn onontbeerlijk binnen de moderne archeologische praktijk. De tienduizenden grondsporen en honderdduizenden vondsten kunnen met behulp van GIS in een heel hoog tempo worden geanalyseerd. 37

Methoden & technieken Specialistische technieken aDNA, pollen, macro, micromorfologie Archeologen maken in hun dagelijks werk steeds meer gebruik van specialistisch onderzoek. Pollen (stuifmeelkorrels) worden door archeologen onderzocht om inzicht te krijgen in de plantgemeenschappen die in de omgeving aanwezig waren. Soms leidt dat tot opvallende waarnemingen. Naast pollen worden vaak botanische macroresten (zaden en andere op soort determineerbare plantenresten) hiervoor bestudeerd. Verder vindt hiervoor sporadisch onderzoek naar schimmelsporen en fytolieten (silicaverbindingen in bijvoorbeeld grassen en zegges). Botmateriaal wordt daarnaast bestudeerd om inzicht te verkrijgen in de samenstelling van de diergemeenschappen. Naast deze weliswaar kennisintensieve maar toch min of meer doorsnee specialismen wordt ook onderzoek gedaan als DNA, isotopen, radiometrisch, bodemchemisch, micromorfologisch onderzoek enzovoorts enzovoorts. Hoe zat het nu eigenlijk met het gebruik van Cannabis zoals hier gepresenteerd in de digitale versie van het parool. Tijdens een opgraving in het kader van de aanleg van een bedrijventerrein naast het tracé van de Hanzelijn werd een graf aangetroffen uit het Laat-Neolithicum. Van de bodem van het graf zijn verschillende monsters genomen ten behoeve van pollenanalyse. In het graf werd een zeer hoog percentage moerasspirea aangetroffen, een plant die in het voorjaar uitbundig bloeit met prachtige witte bloemen. De gedachte is dat het graf bedekt is geweest met deze bloemen. Daarnaast werd pollen gevonden dat mogelijk afkomstig is van Cannabis. Mogelijk. Cannabis was voor zover bekend nog lang niet geïntroduceerd in Nederland. De andere mogelijkheid stond ook in het rapport, klein uitgevallen pollen van de hop, een plant die van nature voorkomt in Nederland en waarvan meer pollen was aangetroffen in het monster. Zo zie je maar weer, archeologisch onderzoek is altijd goed voor een nieuwsitem. 38

Opgraven gaat tegenwoordig met een hydraulische kraan Opgraven gaat tegenwoordig met een hydraulische kraan. Bij het graven wordt een gladde bak gebruikt en geen tandenbak! Om het vlak netjes leesbaar te krijgen wordt gebruik gemaakt van een speciale bak die uitsluitend voor archeologische doeleinden is ontwikkeld. Deze bak wordt de schaafbak genoemd en lijkt als het ware een grote kaasschaaf. Een goede machinist kan met een dergelijke bak plakjes grond van 2 a 3 cm per keer verwijderen. Archeologie is dus een high tech onderneming geworden. Arbeidsintensief en precisiewerk met grote machines. Laag voor laag wordt terug gegaan in de tijd waarbij oude landschappen, met daarin sporen van onze voorouders, worden afgepeld. 39