Atlas- en kaartvaardigheden Les 2
As expected, McDonald’s cluster at the population centers and hug the highway grid.
Kaartleesvaardigheden Lokaliseren: Waar ligt dit gebied? Aan welke gebieden grenst het? Wat zijn de belangrijkste verbindingen met het gebied? Het gaat om de relatieve ligging van het op de kaart afgebeelde gebied. Oriënteren: Wat is de schaal van de kaart? Hoe groot is het gebied? Wat zijn de belangrijkste namen in het gebied? Wat is het onderwerp van de kaart? De leerling leest daarbij de titel van de kaart en stelt vast om wat voor kaarttype het gaat. Karakteriseren (het beschrijven van de kenmerken van het gebied): Wat zijn de kenmerken van dit gebied? Waarvan is er veel en waarvan is er weinig? Hierbij gebruikt de leerling de legenda.
Wat staat er altijd op een goede kaart? Titel: geeft aan waar de kaart overgaat Legenda: geeft de betekenis van de symbolen en kleuren Schaal: laat zien hoeveel het gebied is verkleind Noordpijl: geeft aan waar het noorden is bestaan grote verschillen tussen kaarten. Maar 4 dingen vind je op elke kaart terug. Titel Aan de titel zie je welk gebied er op de kaart staat. Bijvoorbeeld: ‘Nederland’. Bij thematische kaarten vertelt de titel je ook wat de kaart weergeeft. Bijvoorbeeld: ‘Bevolkingsdichtheid in Nederland’. Legenda De legenda is een soort inhoudsopgave van wat er op de kaart te zien is. Hierop kun je opzoeken wat de betekenis is van kleuren en symbolen op een kaart. Schaal Zonder schaal weet je niet hoe groot afstanden en dergelijke in het echt zijn. Vaak geeft een getal de schaal aan. Bijvoorbeeld 1:1.000.000. Dat betekent: 1 centimeter op de kaart is 1.000.000 centimeter in het echt. Om de afstand in kilometers te weten, haal je er 5 nullen af (1.000.000 centimeter = 10.000 meter = 10 kilometer). De schaal wordt ook vaak weergegeven met een schaalstok. Daarop zie je direct hoeveel kilometer iets op de kaart is. Noorden Om een kaart te gebruiken, moet je ook weten wat de richting van de kaart is. Welke kant van de kaart wijst naar het noorden? Nu is de bovenkant van de kaart bijna altijd het noorden en de onderkant het zuiden. Vroeger was dat niet zo, daarom stond op elke kaart een noordpijl. Digitale kaarten in navigatiesystemen draaien alle kanten op. Daarom zie je hier vaak weer een noordpijl. (Even terug naar de overzichtskaart)
Schaal De schaal wordt vaak weergegeven met een schaalstok Bijvoorbeeld 1:1.000.000. Dat betekent: 1 centimeter op de kaart = 1.000.000 centimeter in het echt. Om de afstand in kilometers te weten, haal je er 5 nullen af (1.000.000 centimeter = 10.000 meter = 10 kilometer).
Verschillende soorten kaarten Overzichtskaart: geeft een overzicht van de topografie van een gebied Thematische kaart: behandelt 1 thema/onderwerp
Overzichtskaart
Thematische kaart
5 soorten thematische kaarten Chorochromatische kaart Stippenkaart Choropleet Isolijnenkaart Anamorfosekaart
Chorochromatische kaart Met verschillende kleuren wordt aangegeven hoe het ene gebied verschilt van het andere.
Stippenkaart Met stippen wordt aangegeven waar een bepaald verschijnsel voorkomt. Hoe meer stippen, hoe meer het verschijnsel daar voorkomt.
Choropleet Een choropleet gaat over 1 onderwerp en er wordt 1 kleur gebruikt. Hoe donkerder de kleur, hoe meer het verschijnsel voorkomt.
Isolijnenkaart Isolijnenkaart gaat ook over 1 onderwerp. Isolijnen verbinden punten met dezelfde waarde van een verschijnsel.
Anamorfosekaart Hierop worden gebieden met een hoge waarde van een onderwerp groter afgebeeld.
Instructiekaart
Hoe lees ik een kaart?
Hoe lees ik een kaart?
Hoe lees ik een kaart?