Les 10 voor 4 juni 2016
“Verheug u zeer, dochter van Sion! Juich, dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning zal tot u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland, arm, en rijdend op een ezel, op een ezelsveulen, het jong van een ezelin. (Zacharia 9:9) “Ik zal alle heidenen doen beven. Zij zullen komen naar de Wens van alle heidenen en Ik zal dit huis vullen met heerlijkheid, zegt de HEERE van de legermachten.” (Haggaï 2:7) God riep profeten op — Haggaï en Zacharia— om de glorieuze komst van de Messias Zijn Stad en Zijn Tempel te verkondigen. Jezus zou die plek met glorie vervullen. Het doel van de tempel was te leren dat zaligheid door Jezus zou komen. Nu stond de Verlosser daadwerkelijk op zijn voorhof.
“De menigte zei: Dat is Jezus, de Profeet uit Nazareth in Galilea.’” (Mattheüs 21:11)
“Toen de overpriesters en schriftgeleerden de wonderen zagen die Hij deed, en de kinderen die in de tempel riepen: Hosanna, de Zoon van David! namen zij Hem dat zeer kwalijk (= zij waren zeer verontwaardigd en boos).” (Mattheüs 21:15) Jezus nam de schandelijke zaak van de geldwisselaars weg uit de tempel. Toen deed hij ‘wonderlijke’ dingen door te helen en te prediken. De Wens vulde dat Huis met luister—aldus de profetie van Haggai vervullende. De priesters waren degenen die het volk moesten onderwijzen in de betekenis van de rituelen in de Tempel. Velen van hen waren bang om hun positie als rentmeesters van de tempel te verliezen, dus verloren zij eigenlijk de vervulling van die rituelen uit het oog, de verlossing in Jezus. Zij zouden degenen moeten zijn die zich het meest in Jezus en Zijn werk zouden verblijden. Niettemin “namen zij het Hem zeer kwalijk.”
“En wie op deze Steen valt, zal verpletterd worden; en op wie Hij valt, die zal Hij vermorzelen.” (Mattheüs 21:44) Jezus vertelde een gelijkenis over een wijngaard (Israël), een familie man (God) en enkele wijngaardeniers (de leiders). Zij doodden de knechten die kwamen oogsten (de profeten) en zij doodden ook zijn zoon (Jezus). “En toen de overpriesters en Farizeeën deze gelijkenissen van Hem hoorden, begrepen zij dat Hij over hen sprak.” (Mattheüs 21:45). Jezus gebruikte een oude verhaal, gerelateerd aan de bouw van de bouw van de Tempel om Zichzelf te introduceren als “de hoeksteen die de bouwers hebben verworpen” (Mattheüs 21:42). Daarna moedigde Hij hen aan om hun trots ten aanzien van Hem te niet te doen opdat zij bij Zijn Komst niet zouden worden vernietigd.
“Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zeker koning die voor zijn zoon een bruiloft bereid had.” (Mattheüs 22:2) God heeft voorzien in verlossing voor iedereen door het offer van Jezus, zoals de koning in die gelijkenis deed. Wij kunnen van de gelijkenis leren dat zaligheid vrij aan een ieder wordt aangeboden. Niettemin, degenen die de boodschap het eerst hoorden wilden het niet accepteren. God zal niemand dwingen om ongewild voor altijd met Hem te wonen. Alleen degenen die gewillig zijn om het “bruiloftskleed” (Christus’ gerechtigheid) aan te doen, zullen eeuwig leven genieten
De Here God steekt door Christus Zijn Hand de hele dag uit ter uitnodigingen voor de behoeftigen. Hij zal allen ontvangen. Hij verwelkomt iedereen. Hij verwerpt niemand. Het is Zijn heerlijkheid om de voornaamste der zondaren te vergeven. Hij zal de prooi nemen van de machtige, Hij zal de gevangene vrijlaten, Hij zal het brandhout plukken uit het vuur. Hij zal de gouden ketting van Zijn genade verlagen tot de grootste diepten van menselijke ellende en schuld en de ontdane ziel besmet met de zonde, opheffen. Maar de mens moet willen komen en samen- werken in het werk om zijn ziel te redden door gebruik te maken van de kansen die hem door God zijn gegeven. De Heer dwingt niemand. Het smetteloze bruiloftskleed van Christus' gerechtigheid is bereid om de zondaar te kleden, maar als hij weigert moet hij vergaan. E.G. White (That I may know Him, 17 augustus)