Download de presentatie
1
Blokkades
2
Even voorstellen… Rinske Siepel Sportpodotherapeut sinds 2011
Vertellen waarom de keuze voor sportpodotherapie: Meer diepgang; meer inzicht in fysiologische processen, herstel & belastbaarheid van het lichaam. Meer specifieke bewegingsanalyse Visie voor toekomst: Podotherapeut, in breedste zin van het woord, niet wordt gezien als ‘zolenboer’ maar als onderzoeker van de totale biomechanica. Waarbij wij dus een rol gaan invullen waarbij we de oorzaak van bewegingsgerelateerde problemen onderzoeken en van daaruit een behandeltraject adviseren die veel breder is als het aanmeten van steunzolen. Aandrijvende kracht in de meeste bewegingen is voet, enkel, knie en heup/bekken (locomotor) gedeelte, waarbij de ‘bovenste extremiteit’ veelal wordt gezien als het passieve gedeelte (passenger) -> dus waarom zouden wij hier geen sleutel-rol in kunnen spelen in het analyseren van de ‘totale biomechanica’???
3
Inhoud Blokkade; Wat is een blokkade? SI gewricht Heup
Beenlengteverschil v.s. bekkentorsie Tibiofibulaire gewricht BSG en FHL (voorspelbare?) reacties bewegingsketen 10-test voet in de praktijk
4
Doel(en) Waarom is het herkennen van blokkades van belang voor de podotherapie? Hoe herken je een blokkade? Hoe integreer je dit in de praktijk? Bewustwording van (voorspelbare?) reacties in de bewegingsketen bij blokkades Veranderd dit iets aan je werkwijze en/of therapie?
5
Inleiding Goede biomechanica < - > efficiënt bewegingsapparaat Handhaven lichaamszwaartepunt Storing biomechanica ontstaat a.g.v. structurele afwijkingen of functionele (secundaire) afwijkingen Abnormale biomechanica is een risicofactor voor het ontstaan van niet-traumatische klachten/blessures Een correcte biomechanica voorziet in een efficiënte manier van bewegen; minimum aan energieverbruik Een storing in de biomechanica heeft dus een minder efficiënte manier van bewegen tot gevolg. Voor bewegen is het handhaven van het lichaamszwaartepunt belangrijk; Bij bewegen verplaatst het lichaamszwaartepunt; het lichaam correcties/compensaties moet uitvoeren om het lichaamszwaartepunt binnen het steunvlak te houden; anders valt men om. Hetzelfde geldt voor storingen in de biomechanica; het lichaamszwaartepunt zal anders komen te liggen, waardoor het lichaam compenserende/corrigerende bewegingen nodig om het evenwicht te bewaren. Een storing ontstaat a.g.v. structurele of functionele afwijkingen. Abnormale biomechanica wordt gezien als een risicofactor voor het ontstaan van niet-traumatische klachten/blessures. Wat gebeurt er bij een blokkade: - beweging stopt - beweging wordt verlegd of elders overgenomen - dysbalans Het is voor een podo dus belangrijk om te weten wat de oorzaken zijn voor storingen in de biomechanica; blokkades zijn een van de oorzaken die een storing kunnen veroorzaken.
6
Wat is een blokkade? Definitie volgens v. Dale: Belemmeren, tegenhouden, de weg versperren Structureel? Functioneel ? Adaptatie? Compensatie? M.i. is een ‘blokkade’ een (functionele) beperking van een onderdeel van de bewegingsketen, waardoor het lichaam niet in staat is om zo efficiënt mogelijk te bewegen. Is blokkade dan wel het juiste woord? Onderscheid tussen een structurele en functionele blokkades. Structureel: belemmering van/door ossale structuren; ‘het kan niet beter’ -> het lichaam zal zich hierop aan moeten passen; verzinnen van een compensatie of adaptaie waardoor het lichaam in staat is om met deze structure belemmering zo goed mogelijk te functioneren/bewegen. Functionele blokkade is corrigeerbaar. Functionele blokkades zijn dus eigenlijk een symptoom. Je moet jezelf dan afvragen: wat is de oorzaak? En moet daar iets aan gebeuren? Het lichaam maakt gebruikt van zijn mogelijkheden om te kunnen bewegen; ‘afwijkende houdingen en daarmee blokkades’ kunnen het gevolg zijn van verkeerd gebruik van het lichaam OF als gevolg van het zo goed mogelijk gebruiken van je lichaam bij een structurele deformiteit. In deze presentatie zullen we enkele schakels in de bewegingsketen bespreken die voor ons als podotherapeuten van belang zijn en waar blokkades een grote invloed hebben op bewegen. Factoren die de stabiliteit van een gewricht bepalen: benige architectuur van gewrichtskop/kom. De ligamenten. De spieren. Een lichaam heeft compenserende/corrigerende bewegingen nodig om het evenwicht te bewaren. Bij bewegen verplaatst het lichaamszwaartepunt; het lichaam correcties/compensaties moet uitvoeren om het lichaamszwaartepunt binnen het steunvlak te houden; anders valt men om.
7
Bekken / SIG Bekken 3 botten ( os ilium en os sacrum) verbinding tussen romp en benen SIG verbinding van het os sacrum met het os ilium. belangrijk onderdeel in de biomechanische keten begeleiden bewegingen tussen beide bekkenhelften. ‘knooppunt’ voor het doorgeleiden van krachten spieren hebben invloed op het goed functioneren van het gewricht Je bekken is de verbinding tussen je romp en de benen. Dus de verbinding tussen het locomotor gedeelte van het lichaam en het passenger gedeelte. Het SI gewricht vormt de verbinding tussen het sacrum en het os ilium; we hebben dus 2 SI-gewrichten. Bewegingen van het SI gewricht hebben een grote invloed op de totale motoriek; het begeleidt de beweging tussen beidde bekkenhelften en het ligt op een knooppunt van krachttrajecten; veel spieren oefenen in allerlei richtingen krachten uit op het gewricht. Zo hebben bijvoorbeeld de schuine buikspieren en de gluteus maximus een belangrijke invloed op het goed functioneren van het gewricht. Een stabiel SI gewricht is een voorwaarde om de krachten goed over te kunnen brengen! De bewegingen van het SI worden op de 1e plaats geremd door de sterke banden (krachtsluiting door ligamenten, spieren, fascies).
8
Bewegingen SIG SI maakt kanteling mogelijk van het os sacrum t.o.v. os ilium (kantelen/glijden/draaien) 1 hoofdas (transversale as) en fors aantal nevenbewegingen Nutatie ; ilium beweegt naar achter t.o.v. sacrum Contranutatie; ilium beweegt naar voren t.o.v. sacrum Sacrum dient vrij te kunnen bewegen t.o.v. ilia dynamische wisselwerking van microbewegingen tijdens het lopen, waarbij het os sacrum zich t.o.v. het os ilium in tegengestelde richting beweegt. Geringe bewegingsuitslagen 2-4 graden Het SIG is een star gewricht en er zijn maar kleine bewegingsuitslagen mogelijk. Desondanks heeft een blokkade of dysfunctie van het gewricht grote gevolgen voor de totale biomechanica.
9
SI blokkade / SI dysfunctie
Bij 13 – 30% van de mensen met lage rugklachten ligt de oorzaak in het SIG Oorzaak: Slijtage Zwangerschap Secundair als gevolg van bijv. BLV, bekkentorsie, verminderde rompstabiliteit en/of dysfunctie elders in de bewegingsketen SI gewricht; krachtsluiting door spieren, ligamenten en fascies -> bij standversandering in de keten zal er een andere krachtwerking van deze structuren op het SIG inwerken, waardoor er een dysfunctie van het gewricht kan ontstaan. Gezien zijn gering beweeglijkheid is het SIg ook niet in staat om bijvoorbeeld verandering in bekkenstand makkelijk te ‘volgen’.
10
Heup 6 bewegingsmogelijkheden
Tijdens het lopen wordt gebruik gemaakt van alle bewegingsmogelijkheden Standfase: endorotatie, retroflexie, abductie (vooroverkanteling bekken) Zwaaifase: exorotatie, anteflexie, adductie (achteroverkanteling bekken) Beweging in de heup kan vertaald worden naar beweging in het bekken Bewegingen van de heupen, bekken en de (lumbale) wervelkolom hangen nauw met elkaar samen De heup speelt een actieve rol bij zowel de zwaai- als standfase tijdens het gaan. Het lijkt mij logisch dat de heup een belangrijke rol inneemt in het onderzoek / dynamisch onderzoek van de podotherapeut. De heup heeft 6 bewegingsmogelijkheden en tijdens het lopen wordt gebruik gemaakt van al deze mogelijkheden. Bewegingen van de heup, bekken en (lumbale) wervelkolom hangen nauw met elkaar samen; verandering van de ene beweging heeft invloed op de stand/beweging van de andere schakel. Voor het normale lopen is en heupextensie van ongeveer 15/20 graden nodig aan het einde van de singel/support fase Retroflexie bij gebogen knie (10gr) is kleiner dan bij een gestrekte knie (20gr) a.g.v. verkorten v.d. ischicrurale spieren (hamstrings) . Retroflexie v.d. heup kan vergroot worden door vooroverkanteling van het bekken (versterkte lumbale lordose). Kanteling in het bekken is noodzakelijk om de juiste voorwaarden te creeeren voor beweging in de heup; Retroflexie van de heup is gering, waardoor een vooroverkanteling van het bekken nodig is om voldoende ‘retroflexie vd heup’ te krijgen aan het einde vd standfase ; m.n. bij hardlopen en sprinten.
11
Anteflexie van de heup i.c.m. achteroverkanteling van het bekken
Andersom ook: retroflexie heup i.c.m. vooroverkanteling van het bekken. Achteroverkanteling bekken: anteflexie en exorotatie heup (zwaaifase) Vooroverkanteling bekken: retroflexie en endorotatie heup (standfase)
12
Kanteling van het bekken heeft een standsverandering van de lumbale wervelkolom tot gevolg
Achteroverkanteling bekken lordose afgevlakt Neutrale bekkenstand Normale lordose Neutrale bekkenstand Normale lordose
13
Bekkenscheefstand bekkentorsie v.s. beenlengteverschil
Absoluut BLV ossale afwijking Bekkenverwringing 1 bekkenhelft staat naar ventraal of dorsaal gedraaid Bij een bekkenscheefstand zal het lichaamszwaartepunt verplaatsen. Het lichaam zal compenseren in de bewegingsketen om het lichaamszwaartepunt in een aanvaardbare positie te brengen. In welke vlakken vindt de grootste verandering plaats bij een absoluut BLV? En bij een bekkenverwringing? Footwork plaat -> lichaamszwaartepunt -> indicatie voor BLV/ kanteling bekken
14
Bekkenscheefstand Mogelijke klinische bevindingen bij een bekkenscheefstand Exorotatie heup (gaat gepaard met achteroverkantelen van het bekken en compensatoire nutatie (vooroverkantelen) van het sacrum) Meer ondersteuning genereren aan de ‘kortere’ zijde Compensatie a.g.v. rotatiebeperking in de heup Functionele verschillen in de voet Varuskanteling aan de kortere zijde i.c.m. genua recurvatum Valguskanteling aan de langere zijde i.c.m. flexie knie en geringe flexie heup Lateraal shift van het bekken naar de kortere kant -> hangen in de tractus iliotibialis Podotherapeutische mogelijkheden? Wat doet dit met je therapie? BLV -> compenseren? Zo ja; hoe? ASC creëert een bekkenkanteling!!!! Is dit gewenst? -> verandering ook lumbaal!!!! Bekkenverwringing; kunnen wij hier iets mee?
15
Inspectie Bekken Indicatie voor Beenlengteverschil of bekkenverwringing: Positie bepaling Crista Positie bepaling SIPS en SIAS Let op: Zonder klinische betekenis kunnen testen van het bekken/SI positief zijn; Assymetrie SIG Assymetrie bekkenhelften Rotatie lumbale wervels Indicatie BLV: sips en sias staan aan 1 bekkehelft hoger dan de andere bekkenhelft Indicatie Bekkentorsie: sips staat aan 1 kant hoger of lager dan de sias. Hogere sips + lagere sias ; ilium staat meer naar anterior Lagere sips + hogere sias; ilium staat meer naar posterior Een bepaalde stand van een gewricht of bot hoeft geen probleem te vormen, als het gewricht of bot maar voldoende beweegt!!
16
Vorlauftest in stand Doel: beoordelen of er sprake is van SI-dysfunctie en indicatief voor aanwezigheid bekkenscheefstand het sacrum dient vrij te kunnen bewegen t.o.v. ilia Positief: 1 zijde de spina eerder naar cranio-ventraal beweegt 1 zijde de spina een grotere afstand aflegt het bekken meebeweegt met het sacrum bij voldoende mobiliteit van het SIG bewegen de ilia niet mee in de nutatiebeweging van het sacrum. Bij een beperking zal het ilium meegaan in de beweging, waarbij de SIPS naar craniaal/ventraal beweegt. Valide? NEE! -> indicatie. Meerdere testen positief -> meer betrouwbaarheid.
17
Rucklauftest Doel: beoordelen of er sprake is van SI-dysfunctie en indicatief voor aanwezigheid bekkenscheefstand het sacrum dient vrij te kunnen bewegen t.o.v. ilia Positief: geen beweging van de SIPS naar caudaal/posterior verschil tussen li en re in de beweging naar caudaal en posterior van de sips N.B. Test van Trendelenburg kun je meteen meenemen Grote verschil tussen vorlauf en rucklauf: Bij vorlauf is beweging NIET goed en bij Rucklauf is beweging WEL goed.
18
Lateroflexie Doel: beoordelen of er sprake is van SI-dysfunctie en indicatief voor aanwezigheid bekkenscheefstand het sacrum dient vrij te kunnen bewegen t.o.v. ilia Positief: de sips aan de gestrekte zijde gelijk of hoger staat dan de sips aan de andere zijde bij lateroflexie volgt het sacrum de beweging van de wervelkolom. Het ilium zal aan de convexe zijde achterblijven in de beweging in relatie tot het sacrum
19
Test schijnbaar BLV Doel: bepalen of er sprake is van een absoluut of ‘schijnbaar’ beenlengteverschil. Indicatief voor de aanwezigheid van een bekkenscheefstand/verwringing Positief: Als de beenlengte in liggende en zittende houding verschillend is Als er sprake is van een bekkenverwringing zal de lengte van het been in stand anders zijn dan in zit. Bijvoorbeeld: in lig is het linkerbeen korter. Bij een bekkenverwringing zal in zit het linkerbeen gelijk aan of langer zijn dan het rechterbeen Bij een absoluut BLV t.n.v. links zal het linkerbeen zowel in lig als in zit korter zijn.
20
Gemodificeerde test v. Patrick
Doel: indicatief voor bekkenscheefstand/verwringing Test: Patiënt in ruglig op de onderzoeksbank. Laat de patiënt de knieën buigen en de voeten naast elkaar zetten (op gelijke hoogte) De patiënt laat vervolgens de knieën naar buiten vallen (combinatie van heupflexie, abductie en exorotatie) Positief: Als de knieën op ongelijke hoogte staan
21
Heuponderzoek Flexie (120⁰) Endorotatie (40 ⁰) Exorotatie (60 ⁰)
Retroflexie (13 ⁰) Abductie (60 ⁰) Adductie (20 ⁰) Zoals eerder al gezegd maakt de heup tijdens het lopen gebruik van alle bewegingsmogelijkheden. Een belemmering in bewegingsvrijheid van de heup zal dus ook een verandering in de gehele keten tot gevolg hebben. Verschil in beweeglijkheid in de heup kan ontstaan door structurele afwijkingen, maar veelal is een li-re verschil het gevolg van problemen elders in de keten; SI-dysfunctie, bekkentorsie, verminderde core-stability. Net hebben we gezien dat in het sagitale vlak de bewegingen van de heup, bekken en wervelkolom nauw met elkaar in verbinding staat. Dit geldt eigenlijk voor bewegingen in alle 3 de vlakken!!!
22
Tibiofibulaire gewricht
Structuren biceps femoris lig. Collaterale laterale Dorsaalflexie enkel enkelvork wordt wijder doordat het fibula naar buiten draait, omhoog en iets naar achteren beweegt -> craniaal-lateraal-dorsaal Joint-play-onderzoek Ventromediaal en dorsolateraal
23
Bovenste spronggewricht (1)
Tijdens het gaan moet het been over de voet kunnen bewegen tijdens de standfase. (mogelijk) Klinisch beeld bij beperkte dorsaalflexie BSG; ‘low heel’ contact of voorvoetlanding verminderde ‘ankle-rocker’ (vervroegde hiellift, hyperextensie knie, vooroverleunen romp) lateroflexie bovelichaam (bij FHL) toename heupflexie/knieflexie/lateroflexie tijdens zwaaifase Een van de meest basale mechanische tijdens het lopen is dat het been over de voet kan bewegen tijdens de unipodale fase. Dit wordt mogelijk gemaakt door dorsaalflexie van de enkel. Voor een normale dorsaalflexie moet translatie van de fibula aan crainale en laterale zijde mogelijk zijn. Beperkte dorsaalflexie -> IC ‘low heel’ of ‘voorvoetlanding icm flexie knie’ -> verminderd vermogen tibia om over voet te bewegen / verminderde enkel-rocker (klinisch beeld: vervroegde hiellift, hyperextensie knie, vooroverleunen romp ) -> als de persoon niet in staat is om ‘goed’ over de voorvoet af te wikkelen (bijvoorbeeld bij een FHL); dan zal er een rotatie in het bekken ontstaan en lateroflexie van het bovenlichaam -> tijdens de zwaaifase zal er een toename van de heupflexie/knieflexie zijn om de voet te hebben of cicumductie/lateroflexie van het bovenlichaam
24
Bovenste spronggewricht (2)
Discussie Wat test je met dorsaalflexie BSG bij gebogen knie Test je de musculaire beperking OF Genereer je meer ruimte in het enkelgewricht, doordat er een translatie van het fibula plaatsvind
25
Funtionele hallux limitus
Blokkering in het sagittale vlak Blokkering windlas-mechanisme Hoe testen? Klinische bevindingen? Wat te doen als podotherapeut? Windlasmechanisme: tijdens propulsie ontstaat er dorsaalflexie MTP gewrichten -> fascia rolt om de caputi, spant zich aan -> brengt de calcaneus dichter bij de voorvoet -> verhoging mediale voetboog -> supinatie -> exorotatie van het onderbeen, zodat dit in overeenstemming blijft met de rotatie van het femur en de heup tijdens deze fase van het gaan. FHl: geen dorsaalflexie hallux -> geen windlaseffect -> geen supinatie -> geen exorotatie onderbeen -> lateroflexie bovenlichaam a.g.v. blokkade in voorwaartse beweging. Onbelaste test voor FHL -> nut of onzin?? -> ONZIN; je brengt de fascia/flexoren op spanning, waardoor er nooit een dorsaalflexie mogelijk is in MTP -> je creeert met deze test een FHL. Klinische bevindingen: Geen dorsaalflexie MTP1 tijdens propulsie -> blokkade in voorwaartse beweging -> beperking extensie heup waardoor er een lateroflexie tijdens toe-off ontstaat, als poging om het been in de zwaaifase te trekken. Het standbeen strekt zich vanaf ongeveer de halverwege de unipodale fase tot het moment dat de bipedale fase begint; op dat moment stopt de extensie van de afrollende extremiteit doordat de heup heel snel in flexie naar voren gaat. Dit zorgt voor efficientie generatie van krachten voor/tijdens de pre-swing. (o.a. opslaan van energie tijdens strekken, welke als kinetische energie kan worden afgestaan van extensie->flexie). Dus: bij een sagitale beperkin op voetniveau is de heupextensie beperkt, waardoor er een compensatie kan ontstaan waarbij de romp naar voren en/of opzij wordt gebogen om voldoende beweging in de pre-swing te bewerkstelligen. Bij toe-off helt de persoon naar de andere kant, als poging om het been in de zwaai-fase te trekken.
26
Ketenreactie (1) kettingreactie; elke beweging v.e. gewricht staat in relatie tot bewegingen in andere gewrichten. Is dit voorspelbaar? ‘vaste bewegingsassen’ , maar door individuele verschillen in de anatomie is het niet mogelijk om deze bewegingsassen universeel te beschrijven. meerdere bewegingscombinaties mogelijk Meerder factoren zijn van invloed op de reactie in de bewegingsketen; andere ‘blokkades’, spierzwakte, verminderde propriocepsis, pijn
27
Ketenreactie (2) Voorspelbaar? Gedeeltelijk -> teveel factoren om ‘zwart-wit’ een antwoord te kunnen geven. Kip? Ei? Voorbeeld: Vooroverkanteling bekken -> endorotatie in de heup -> interne rotatie knie/onderbeen -> valgus voet Vooroverkanteling bekken -> nutatie sacrum in tegengestelde richting (achteroverkanteling) -> wat als het SI geblokkeerd is? Vooroverkanteling bekken -> functionele verlenging van het been in stand -> flexie knie (o.i.v. aanspannen hamstrings? Of als compensatie van functionele verlenigng?) Maar wat gebeurt er als er sprake is van beperking in de knie? Heeft dit invloed op de compensatie van het vooroverkantelen van het bekken? Daarnaast moet je je afvragen of de vooroverkanteling in het bekken het ‘kip’ of het ‘ei’ -> kun je hier wel antwoord op geven? Wat gebeurt er dynamisch? -> complexer? Elke fase tijdens het gaan heeft zijn eigen ‘normaalwaarden’ betreft bewegingen in de gewrichten en activiteit van spieren -> kijk maar naar Ganganalyse volgens Perry; mooie tabellen wanneer welke spier actief is & in welke fase / welke bewegingen er plaatsvinden in de gewrichten & in welke fase…. Maar wat als er een storing is op gewrichtsniveau ? Of spierniveau? Of beide niveaus? -> wat doet dit met de keten-reactie tijdens de dynamiek???
28
Footwork plaat (verplaatsing) lichaamszwaartepunt Gaitline
Hapering in de gaitline ; ‘probleem’ in de bewegingsketen tijdens die fase? Zowel de statische analyse als dynamische analyse geeft inzicht in de plaats / verplaatsing van het lichaamszwaartepunt; Voor bewegen is het handhaven van het lichaamszwaartepunt belangrijk; Bij bewegen verplaatst het lichaamszwaartepunt; het lichaam correcties/compensaties moet uitvoeren om het lichaamszwaartepunt binnen het steunvlak te houden; anders valt men om. Hapering in de gaitlline -> ‘probleem’ in de bewegingsketen tijdens die fase? Bijvoorbeeld: beperking dorsaalflexie -> hapering gaitline tijdens ‘ankel-rocker’.
29
Even alles op een rijtje… (1)
Testen van SIG / bekken zijn een indicatie bij het vaststellen van SI-dysfunctie en bekkenscheefstand Functieonderzoek van de heup geeft je inzicht en de bewegingsmogelijkheden van de heup; structureel probleem of functioneel probleem? Onderscheid maken tussen BLV of bekkentorsie is essentieel voor de podotherapeut Tibiofibulaire gewricht speelt een belangrijke rol bij de dorsaalflexie van de enkel
30
Even alles op een rijtje… (2)
Dorsaalflexie van de enkel is een van de meest basale mechanisme tijdens de unipodale fase; behouden voorwaartse beweging FHL -> blokkering van het windlas-mechanisme elke beweging v.e. gewricht staat in relatie tot bewegingen in andere gewrichten. Lichaam beweegt om ‘vastgestelde’ bewegingsassen, maar verschillende bewegingscombinaties zijn mogelijk Compensatie van de bewegingsketen is afhankelijk van veel verschillende factoren
31
10-test voet Talo-naviculaire Naviculaire-cuneiforme mediale
Cuneiforme mediale – metatarsale 1 Cuneiforme intermedium – metatarsale 2 Cuneiforme laterale – metatarsale 3 Cuboideum – metatarsale IV / V Naviculaire – cuboideum Calcaneus – cuboideum Talus – calcaneus Talus - tibia Nut van deze test? Zal een zooltherapie optimaal werken als er ergens een blokkade zit?
32
10-test voet (2) Zwart; te fixeren botstuk Nummer: te bewegen botstuk
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.