Jong en oud Hoofdstuk 1.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
I n k o m e n s v e r d e l i n g Personele inkomens- verdeling
Advertisements

H3 Wat doe je met je geld Onderscheid tussen verschillende soorten uitgaven, om een goede begroting te kunnen maken Verschillende vormen van sparen en.
H 11: Winstverdeling en (stock)- cashdividend
Economie voor 10 vwo.
Hoeveel pensioen krijg ik straks?
H 11: Eigen vermogen 11.1: aandelenvermogen 11.2: emissie van aandelen
niets is zeker, dát is zeker!
H 29: Kostprijs bij heterogene producten
H 22: Kosten van een duurzaam produktiemiddel (dpm)
NEDERLANDS WOORD BEELD IN & IN Klik met de muis
Belastingstelsel Box 1 Het schijventarief.
Inkomen les 17 Begrippen & 81 t/ 84
Module 6 Stop! Geen risico!?
Hoeveel pensioen krijg ik straks?
Verzekeren.
solidariteit en moreel wangedrag
7.1: Van de wieg tot het graf
Opdracht: ‘Tel uit je winst’
Regels economie: Geldbedragen ronden wij af op centen. Bijvoorbeeld €2,99 -> dus twee decimalen. Andere aantallen rond je af op één decimaal. Tenzij anders.
Jong en oud Hoofdstuk 1.
Boxenstelsel.
Arbeidsmarkt: het geheel van vraag en aanbod van arbeid De arbeidsmarkt is een abstracte markt (géén aanwijsbare plek). De Albert Cuypmarkt in Amsterdam.
17.3 t/m 17.5 Sociale zekerheid, herverdeling, sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
Omzet.
Vorige les: wat is een rechtvaardige inkomensverdeling?
Verkoopresultaat Niveau 3 Kerntaak 5 Blz. 63.
VWO 4: Welvaart Hoofdstuk 4: Collectieve sector
Welvaart Hoofdstuk 4.
In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard.
Herhaling Examenstof M&O
BZ voor de Klas 3 juni 2010.
Grootverdiener zwaarder belast
Welvaart Hoofdstuk 4.
Goedemiddag H3b.
Goedemorgen H3b.
Inkomen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
Inkomen les 20 Begrippen & opgave 100 t/m Begrippen Collectieve lasten Geheel van belastingen en sociale premies.
Inkomen les t/m 75 plus Zelftest Kennisvragen.
Inkomen les 16 Inzichtvraag & 77 t/m 80
Inkomen les 18 Begrippen & 85 t/m Begrippen Collectieve regelingen Regelingen die gelden voor alle mensen van een bepaalde groep.
Inkomen les 19 Begrippen & 92 t/m 99
Inkomen les 8 37 t/m 46.
Inkomen les 7 27 t/m 37.
Inkomen Begrippen + 6 t/m 10 Werkboek 6. 2 Begrippen Arbeidsverdeling Verdeling van het werk in een land.
Inkomen 22 Begrippen H7.
HAVO 4: Jong & Oud Hoofdstuk 2: De jeugd
Samenvatting Wat moet je leren/ oefenen? Heel hoofdstuk 2
Pietje heeft op 1 januari 2008 een bedrag van € 400 op een spaarrekening gezet. De rente is 3,5%. Hij laat de rente op de rekening staan. Op 1 januari.
Paragraaf 1 Kennen: De verschillen tussen de formele en informele sector Verschillen tussen een individuele en een collectieve arbeidsovereenkomst Welke.
Economie voor 10 vwo.
Zorgverzekering.
Van Valckenborgh Dirk Februari Definitie “optie op aandelen” : Recht / Verplichting om een standaardhoeveelheid aandelen te kopen (call-optie –
Samenvatting hoofdstuk 1
Algemene Ondernemersvaardigheden
H.4 Inkomensverdeling Nederland is een van de landen ter wereld met een tamelijk gelijke inkomensverdeling Het gemiddelde inkomen kwam in 2012 uit op
H.5 Winst en toegevoegde waarde
Wat is inkomstenbelasting
Inkomstenbelasting en belasting op vermogen
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Jongeren & geld. Zakgeld Hoeveel zakgeld krijgen jongeren? leeftijdzakgeld (per maand) 12€ 19 13€ 23 14€ 25 15€ 30 16€ 31 17€ 36.
Aantekeningen hoofdstuk 2. Arbeidsovereenkomst 4.3 Wat moet je doen? Om in Nederland aan het werk te mogen is het verplicht om een arbeidsovereenkomst.
Inkomstenbelasting en belasting op vermogen. Box 1 Box 2 Box 3 Inkomstenbelasting Schijventarief Vennootschapsbelasting 20% over de eerste € winst.
Hoofdstuk 1.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Welkom 4 Havo..
Welkom 4 Havo..
Opgave 1 M 1. uitverkoop Wel Geen € , € 2000 € , € 1.900
Het belastingstelsel In Nederland.
Transcript van de presentatie:

Jong en oud Hoofdstuk 1

Economie Economie gaat over kiezen Maar wat kiezen we en hoe kiezen we????? Werken we samen of juist niet???

Een Bounty of niet Jesse Delen Niet delen Ferry 0,5 / 0,5 0 / 1 1 / 0 0 / 0

Welke keuze wordt er gemaakt Waarschijnlijk kiezen ze allebei voor niet delen omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen en elkaar niet vertrouwen. Immers als Ferry voor delen kiest, kan het zomaar zijn dat Jesse voor niet delen kiest en Ferry dus met lege handen staat De meest waarschijnlijke keuze noemen we de dominante strategie. (in dit geval niet delen dus)

Welke keuze wordt er gemaakt Maar als ze allebei kiezen voor niet delen, dan krijgen ze allebei niets. Dus als beiden voor het eigen belang gaan, dan krijgen ze allebei niets.

Welke keuze wordt er gemaakt Als Ferry toch voor delen kiest en Jesse voor niet delen, dan krijgt Ferry niets en Jesse de hele Bounty. Jesse noemen we dan een free rider; hij profiteert van het goede gedrag van Ferry

Prisonersdilemma We noem dit spel een prisonersdilemma omdat er Twee partijen zijn die elkaar niet vertrouwen Twee partijen zijn die voor het eigen belang gaan. Een resultaat ontstaat dat ongunstig is voor beiden

prisonersdilemma Filmpje: golden balls: 100.000 split or steal Kijk naar het filmpje en maak er een tabel van.

1.4 Split or steal Ellen split steal Jaap 50/50 0/100 100/0 0/0

Opdracht Sofie sofie Opruimen Niet opruimen Tara 30/30 70/10 10/70 60/60

Opdracht 1.5 en 1.6 links onder 60/80/80/120

Opdracht 1.6 Niet opruimen

Niet altijd de slechte uitkomst Het dilemma hoeft niet altijd tot een slecht resultaat te leiden. Je kunt het voorkomen; Door bindende afspraken te maken. Twee partijen spreken af samen te werken omdat niet samenwerken tot straf leidt.

Bindende afspraken Evenwicht: ze ruimen beiden niet op Beiden wel opruimen is beter, maar hoe komen ze daar? Ze beloven allebei op te ruimen en ouders dreigen met straf – geen zakgeld - als ze dat niet doen.

Opdracht 1.7 en 1.8 Zacco ZAcco Bekennen zwijgen Paco 10/10 1/22 22/1 2/2

1.7 Als Paco zwijgt en Zacco bekent, dan krijgt Paco 22 jaar cel en Zacco 1 jaar cel Bekennen is dominante strategie

1.8 Als Paco zwijgt, is het voordeliger voor Zacco om te bekennen. Dan krijgt Zacco 1 jaar cel, anders 2 jaar cel. Als Paco heeft bekend, is het voordeliger voor Zacco om te bekennen. Bekennen levert dan 10 jaar cel op, zwijgen 22 jaar cel Dominante strategie is bekennen

Gevangenen Maken de afspraak beiden te zwijgen, maar dit wordt pas een bindende afspraak als ze weten dat ze worden vermoord door de ander (of zijn handlanger) als ze bekennen

Spel Spel uitleggen Spel uitvoeren met elkaar Spel evalueren, elke leerling voor zich

Spel We spelen het spel in groepen van ongeveer 10 leerlingen Elke groep heeft een baas. De baas leidt het spel; is de baas Elke leerling krijgt 5 snoepjes Het spel bestaat uit drie ronden

Spel Bij elke ronde doet elke leerling tussen de 0 en 5 snoepjes in de pot van de baas Elke leerling mag zelf kiezen hoeveel snoepjes hij in de pot doet. Leerlingen mogen niet met elkaar overleggen. Leerlingen laten niet aan elkaar zien hoeveel snoepjes in de pot gaan. De snoepjes die je niet inlegt, mag je na 3 rondes houden

Spel Als er na drie rondes voldoende snoepjes in de pot zitten, dan krijgt de groep als geheel een beloning Als er na drie rondes te weinig snoepjes worden ingelegd, krijgt de groep niets. Als je dus snoepjes inlegt, maar de rest niet, dan ben je de klos; je bent je eigen snoepjes kwijt en er is geen groepsbeloning Wat doe je?

Spel Na drie rondes telt de baas het aantal ingelegde snoepjes en geeft dat door aan mij Daarna vult iedereen het evaluatieformulier in.

Spel We spelen het spel in groepen van ongeveer 10 leerlingen Elke groep heeft een baas. De baas leidt het spel; is de baas Elke leerling krijgt 5 snoepjes Het spel bestaat uit drie ronden

Spel 2 Bij elke ronde doet elke leerling tussen de 0 en 5 snoepjes in de pot van de baas Elke leerling mag zelf kiezen hoeveel snoepjes hij in de pot doet. Leerlingen mogen WEL met elkaar overleggen. MOGEN EEN BINDENDE AFSPRAAK MAKEN. Leerlingen laten niet aan elkaar zien hoeveel snoepjes in de pot gaan.

Spel De snoepjes die je niet inlegt, mag je na 3 rondes houden Als er na drie rondes voldoende snoepjes in de pot zitten, dan krijgt de groep een beloning Als er na drie rondes te weinig snoepjes worden ingelegd, krijgt de groep niets. Als je dus snoepjes inlegt, maar de rest niet, dan ben je de klos; je bent je eigen snoepjes kwijt en er is geen groepsbeloning

Spel Na drie rondes telt de baas het aantal ingelegde snoepjes en geeft dat door aan mij Daarna vult iedereen het evaluatieformulier in.

Spel

Spel

Opdracht Oldi Reclame Geen reclame Spor 90/90 130/70 Geen reclame 70/130 100/100

Spor en Oldi Spor en Oldi zijn twee supermarkten die erover denken reclame te gaan maken. Ze maken nu beiden 100 winst en als ze beiden reclame gaan maken blijft hun omzet gelijk, maar nemen de kosten toe met 10

Spor en Oldi Wat is de dominante strategie van Spor Wat is de dominante strategie van Oldi Wanneer is spor een free rider Waarom is hier sprake van een prisonnersdilemma Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem oplossen>

Spor en Oldi Wat is de dominante strategie van Spor: reclame maken Wat is de dominante strategie van Oldi: Wanneer is spor een free rider: als Spor reclame maakt en Oldi niet

Spor en Oldi Waarom is hier sprake van een prisonnersdilemma: omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen Ze kiezen voor eigen belang Het eindresultaat niet optimaal is Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem oplossen. - Bindende afspraken maken. Afspreken dat ze beiden geen reclame maken

Hoofdstuk 2: sparen Nederlanders zijn een spaarzaam volkje € 328.000.000.000 op spaarrekeningen Dat is per Nederlander: € 19.294. Best veel, is dat slim???????

Hoofdstuk 2: sparen Ruilen over de tijd: geld verdienen en uitgeven gebeurt in verschillende periodes: Sparen: ik verdien nu geld, maar ik geef het later uit. Consumptie wordt naar toekomst verplaatst Lenen: ik geef nu geld uit, maar ik verdien het later. Consumptie wordt vervroegd.

Hoofdstuk 2 Sparen en lenen afhankelijk van rente en verwachte prijsstijging. - Als de rente hoog is, zal ik eerder sparen dan lenen - Als ik verwacht dat de prijzen stijgen, zal ik liever nu willen kopen en daarvoor lenen dan dat ik spaar en het later koop

Opdracht Stelling: sparen levert niets op, maar moet je toch doen…………………….. Opdracht 1 en 2 maak je eerst alleen Als je allebei klaar bent, dan kijk je elkaars werk na en verbetert dat (als dat nodig is) Daarna maak je met elkaar opdracht 3 Als je klaar bent met opdracht 3 krijg je van mij het antwoordvel.

Opdracht 1 Ik heb op 1 januari 2013 € 40.000 aan spaargeld op een spaarrekening staan. Spijkerbroeken kosten € 100 op 1 januari 2013 Ik krijg 2% rente over die € 40.000 in 2013 De inflatie is 3%. Alle producten – ook de spijkerbroek - zijn eind 2013 3% duurder.

Opdracht 1 Hoeveel spijkerbroeken kan ik kopen met mijn spaargeld op 1 januari 2013? Hoeveel spijkerbroeken kan ik kopen met mijn spaargeld (incl. rente) op 31 december 2013. Hou er rekening mee dat de spijkerbroeken duurder worden Hoe er rekening mee dat de rente die ik krijg op 31 december aan mijn spaargeld wordt toegevoegd.

Opdracht 2 Ik heb op 1 januari 2013 € 40.000 aan spaargeld op een spaarrekening staan. Spijkerbroeken kosten € 100 op 1 januari 2013 Ik krijg 2% rente over die € 40.000 in 2013 De inflatie is 3%. Alle producten zijn eind 2013 3% duurder. Ik betaal ook nog 1,2% belasting over al mijn spaargeld boven de € 20.000 op 31 december. De belasting gaat af van mijn spaartegoed dat ik heb op 31 december

Opdracht 2 Hoeveel spijkerbroeken kan ik kopen met mijn spaargeld op 1 januari 2013? Hoeveel spijkerbroeken kan ik kopen met mijn spaargeld op 31 december 2013. Hou er rekening mee dat de spijkerbroeken duurder worden Hoe er rekening mee dat de rente die ik krijg aan mijn spaargeld wordt toegevoegd op 31 december Hoe rekening met de belasting die ik moet betalen

Opdracht 3 Wat is jouw conclusie na het maken van opdracht 1 en 2? Ben jij het eens met de stelling dat sparen weinig oplevert, maar dat je het toch moet doen? Waarom zou je toch moeten sparen?

Opdracht 1 40.000: 100 = 400 40.000 inclusief 2% rente = 40.800. Spijkerbroeken worden 3% duurder, dus € 103. € 40.800: 103 = 396

Opdracht 40.000: 100 = 400 40.000 inclusief 2% rente = 40.800. Daar trek is belasting af, nl. 1,2% van € 20.800 = € 250. Dan houd ik over € 40.550. Spijkerbroeken worden 3% duurder, dus € 103. € 40.550: 103 = 393

Opofferen Ik heb € 500. Ik kan sparen of uitgeven aan een laptop. Wat zijn de opofferingskosten als ik de laptop koop? Gemiste rente De mogelijkheid om iets anders te kopen

Kinderbijslag Kinderbijslag Met de kinderbijslag betaalt de overheid mee aan de kosten die horen bij de opvoeding van een kind. Woont of werkt u in Nederland en heeft u kinderen jonger dan 18 jaar, dan krijgt u waarschijnlijk kinderbijslag. U ontvangt de kinderbijslag van de SVB.

Kinderbijslag Ouders krijgen kinderbijslag B bedrag in euro per kwartaal    0 t/m 5 jaar 6 t/m 11 jaar 12 t/m 17 jaar Per kind € 191,65 € 232,71 € 273,78

Kinderbijslag Elke gezin krijgt hetzelfde bedrag per kind aan kinderbijslag of je nu veel of weinig verdient

Kinderbijslag Nederland wil dat mensen die kinderen in Marokko hebben geen kinderbijslag meer krijgen Marokko onderhandelt over kinderbijslag

Huiswerk Opdracht 2.3 Opdracht 2.4

Hoofdstuk 3: belastingen Directe belastingen: belasting op loon en winst Indirecte belastingen: belasting op consumptie (btw en accijnzen)

Hoofdstuk 3 Ik verdien in 2012 bruto € 21.000 per jaar Ik verdien netto € 16.000 netto per jaar Wat gaat er allemaal vanaf?????????

Bruto loon Jaap Brutoloon: € 50.000 per jaar 8% vakantiegeld: € 4.000 Totaal brutoloon: € 54.000 per jaar

Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen is inkomen waarover je belasting gaat betalen. Belastbaar inkomen is vaak lager dan je bruto inkomen.

Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen = bruto inkomen – aftrekposten (pagina 18) Aftrekposten: hypotheekrente, scholingskosten, giften, betaalde alimentatie….. Hypotheekrente: de rente die ik betaal over de lening die ik heb afgesloten om mijn huis te kunnen kopen.

Aftrekposten Waarom aftrekposten Overheid stimuleert daarmee dat je studeert of een eigen huis koopt.

Belastbaar inkomen voorbeeld Jaap verdient een bruto inkomen: € 54.000 Hij heeft een hypotheek en betaalt jaarlijks € 6.000 aan rente. Die € 6.000 mag hij aftrekken van zijn bruto inkomen. Hij betaalt dan belasting over € 48.000 en niet over € 54.000

Opdracht Fredje de Leeuw verdient € 8.000 per maand Hij krijgt 8% vakantiegeld Hij heeft een eigen huis dat € 500.000 waard is. Om dat huis te kopen heeft hij een hypothecaire lening afgesloten van € 500.000 Hij betaalt 4,5% rente over de hypotheek Verder heeft hij € 2.000 aan studiekosten gemaakt.

Opdracht Bereken het bruto loon van Fredje Bereken de hoogte van zijn aftrekposten. Bereken het belastbaar inkomen van Fredje. Fredje betaalt 30% belasting over zijn belastbaar inkomen. Bereken hoeveel belasting hij moet betalen. Bereken hoeveel belasting hij moet betalen als hij geen aftrekposten had. Wat valt op?

Fredje de Leeuw Bruto: 12 x 8.000 = 96.000 + 8% = 103.680 Aftrekposten: Hypotheekrente: 4,5% van 500.000 = 22.500 Studiekosten = 2.000 Samen = 24.500 Belastbaar inkomen = bruto inkomen – aftrekposten = 103.680 – 24.500 = 79.180

Fredje de Leeuw Belastbaar inkomen = bruto inkomen – aftrekposten = 103.680 – 24.500 = 79.180 30% van 79.180 = 23.754 30% van 103.680 = 31.104 Conclusie: door aftrekposten betaal je minder belasting.

Belasting betalen Belasting betalen dus over belastbaar inkomen Je betaalt niet alleen belasting over je bruto inkomen maar ook premies voor volksverzekeringen (aow, anw). Belasting en premies noemen we bij elkaar inkomensheffing of loonheffing

Belasting betalen in schijven Inkomensheffing/loonheffing betaal je in schijven Naarmate je meer verdient, betaal je een hoger percentage aan inkomensheffing.

Belasting betalen in schijven Voorbeeld: belastbaar inkomen is € 48.000 Over de eerste € 20.000 betaal je 20% inkomensheffing. Dat is € 4.000 Over het bedrag tussen de € 20.000 en € 40.000 betaal je 30% inkomensheffing. Dat is € 6.000 Daarboven betaal je 50%. Dat is € 4.000 (50% van € 8.000 Bij elkaar betaal je dus € 14.000 aan inkomensheffing

Schijven Schijf Lengte schijf percentage Belasting 0 – 20.000 € 20.000 20% van € 20.000 € 4.000 20.000 – 40.000 30% van € 20.000 € 6.000 40.000 en hoger 50% van € 8.000 € 4.000 totaal € 14.000

Heffingskorting Iedereen krijgt een korting op het bedrag dat hij aan belasting moet betalen, de zogenaamde heffingskortingen: Algemene heffingskorting voor iedereen: € 2.000 Arbeidskorting, alleen voor werkenden: € 1.500 In ons voorbeeld krijg je dus een korting van € 3.500 op € 14.000 en betaal je uiteindelijk € 10.500 aan inkomensheffing

Van bruto naar netto Uiteindelijk betaal je dus € 10.500 aan inkomensheffing Trek dit af van je bruto loon van € 54.000 en je hebt je netto loon: € 43.500

Stappen Bereken bruto loon Trek aftrekposten af van brutoloon (1) en je krijgt belastbaar inkomen Bereken inkomensheffing op basis van belastbaar inkomen (2) Trek kortingen af van berekende inkomensheffing (3) Trek inkomensheffing (4) af van brutoloon (1) en je krijgt nettoloon

Opdracht 1 Joop verdient € 5.000 per maand bruto Hij krijgt 8% vakantiegeld Hij heeft een hypotheek van € 100.000 met 5% rente Hij betaalt 20% belasting over de eerste € 20.000 salaris en 30% over alles wat hij meer verdient Heffingskortingen zijn bij elkaar € 3.500

Opdracht 2 Joop verdient € 5.000 per maand bruto Hij krijgt 8% vakantiegeld Hij heeft een hypotheek van € 200.000 met 5% rente Hij betaalt 20% belasting over de eerste € 20.000 salaris en 30% over alles wat hij meer verdient Heffingskortingen zijn bij elkaar € 3.500

Opdracht Bepaal bruto inkomen Bepaal belastbaar inkomen Bereken hoeveel Joop aan belasting betaalt Bereken netto inkomen Bereken hoeveel procent Jaap van zijn inkomen aan belasting betaalt.

Opdracht 1 Bruto = 64.800 Belastbaar inkomen = 64.800 – 5.000 = 59.800 Belasting Belasting 20% over 1e 20.000 = 4.000 Belasting 30% over de rest = 30% van 39.800 = 11.940 Samen is dat 15.940 Je betaalt 15.940 belasting – heffingskorting van 3.500 = 12.440

Opdracht 1 Je betaalt 15.940 belasting – heffingskorting van 3.500 = 12.440 Netto = bruto – belasting = 64.800 – 12.440 = 52.360 Gemiddeld: 12.440/64.800 = 19,2%

Opdracht 2 Bruto = 64.800 Belastbaar inkomen = 64.800 – 10.000 = 54.800 Belasting Belasting 20% over 1e 20.000 = 4.000 Belasting 30% over de rest = 30% van 34.800 = 10.440 Samen is dat 14.440

Opdracht 2 Je betaalt 14.440 belasting – heffingskorting van 3.500 = 10.940 Netto = bruto – belasting = 64.800 – 10.940 = 53.860 Gemiddeld = 10.940/64.800 = 16,8%

Vergelijk Zoek nu een leerling die de andere opdracht heeft gemaakt Vergelijk je antwoord op de laatste vraag (percentage belasting) Verklaar waarom het percentage verschilt. Geef je mening daarover; vind jij het terecht dat het percentage verschilt vanwege de gevonden reden.

Gemiddelde belastingdruk Gemiddelde heffingstarief: hoeveel betaal je gemiddeld aan belasting en premies (inkomensheffing) over je bruto inkomen Gemiddelde heffingstarief: (inkomensheffing/brutoloon) X 100% Stel ik verdien bruto € 80.000 en ik betaal 30.000 aan belasting Gemiddelde heffingstarief is: (€ 30.000/€ 80.000) x 100% = 37,5%

Belastingstelsels Progressief: als je meer verdient, betaal je een hoger percentage van je inkomen aan belasting. Proportioneel: iedereen betaalt bij elk inkomen hetzelfde percentage. Degressief: als je meer verdient, ga je een lager percentage aan belasting betalen.

Marginale tarief Het percentage belasting dat iemand over zijn laatste verdiende Euro betaalt Opdracht

Opdracht Piet verdient € 40.000 per jaar, Henk verdient € 80.000 per jaar Piet en Henk hebben geen aftrekposten Piet en Henk hebben beiden heffingskortingen van € 1.500

Opdracht Piet en Henk hebben met de volgende schijven te maken Tot € 15.000: 33% Tussen de 15.000 en 60.000: 40% Daarboven: 50%

Opdracht Bereken gemiddelde belastingtarief van Piet en van Henk Bepaal marginale tarief van Piet en Henk Is sprake van een progressief belastingstelsel? Motiveer je antwoord.

Piet Bruto inkomen is 40.000 Geen aftrekposten, dus belastbaar inkomen is ook 40.000 Belasting 30% over de eerste 15,000 = 5.000 Belasting 40% over 25.000 = 10.000 Samen is 15.000 Gemiddeld = 15.000/40.000 x 100% = 37,5%

Henk Bruto inkomen is 80.000 Geen aftrekposten, dus belastbaar inkomen is ook 80.000 Belasting 33% over de eerste 15.000 = 5.000 Belasting 40% over 45.000 = 18.000 Belasting 50% over 20.000 = 10.000 Samen is 33.000 Gemiddeld = 33.000/80.000 x 100% = 41,25%

Opdracht Marginale tarief van Piet = 40% Marginale tarief van Henk = 50% Er is sprake van een progressief stelsel omdat Henk meer verdient dan Piet en ook een hoger percentage aan belasting betaalt (41,25% tov 37,5%

De(nivelleren) Nivelleren: inkomensverschillen kleiner maken Denivelleren: inkomensverschillen groter maken

Indeling Rij 1 Eleanor/Benaiah Dunja/Eva Jan/Jazzy

Indeling Rij 2 Vladimir/Larissa Tijgerlelie/Piak Ruurd/Feire

Indeling Rij 3 Bo/Lotte Joep/Fidessa Kimberly/Maarten

Indeling Rij 4 Gabriella/Ziko Nathalie/Mees Kymani/Nina

Indeling Rij 5 Fauve/Kaydee Nina/Pascal XiangYi/Pebbles

Inkomensverschillen Inkomensverschillen worden kleiner als Heffingskortingen hoger worden Belastingtarieven voor lagere inkomens lager worden en voor hogere inkomens hoger Je minder kosten mag aftrekken van de bruto inkomen Inkomensverschillen worden groter als Heffingskortingen lager worden Belastingtarieven voor lagere inkomens hoger worden en voor hogere inkomens lager Je meer kosten mag aftrekken van het bruto inkomen

Opdracht Maak opdracht in viertallen Inleveren aan einde van de les Gebruik steeds het stappenplan

Bert Verdient € 4.000 bruto per maand en 8% vakantiegeld Heeft geen eigen huis en geen aftrekposten Heffingskortingen zijn € 2.500 per jaar Hij betaalt 30% belasting over de eerste € 20.000 aan inkomen, 40% over het bedrag tussen de 20.000 en de 60.000 en daarboven 50%

Benno Verdient € 8.000 per maand en 8% vakantiegeld Heeft geen eigen huis Heffingskortingen zijn € 2.500 per jaar Hij betaalt 30% belasting over de eerste € 20.000 aan inkomen, 40% over het bedrag tussen de 20.000 en de 60.000 en daarboven 50%

Opdracht 1 Bereken netto inkomen van Bert en Benno. Volg daarbij de stappen van het stappenplan. Bereken gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno. Hoeveel keer meer verdient Benno meer dan Bert netto

Opdracht 1: Bert Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van € 48.000 = € 51.840 Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen omdat er geen aftrekposten zijn. Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 31.840 = € 12.736. Bij elkaar: € 18.736 Heffingskortingen: € 18.736 - € 2.500 = € 16.236 Netto inkomen is € 51.840 - € 16.236 = € 35.604 Gemiddelde heffingsdruk: € 16.236/€ 51.840 = 31,31%

Opdracht 1: Benno Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van € 96.000 = € 103.680 Belastbaar inkomen: € 103.680 Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 40.000 = € 16.000 en 50% over 43.680 = € 21.840. Bij elkaar: € 43.840 Heffingskortingen: € 43.840 - € 2.500 = € 41.340 Netto inkomen is € 103.680 - € 41.340 = € 62.340 Gemiddelde heffingsdruk: € 41.340/€ 103.680 = 39,87%

Opdracht 2: hypotheek Benno en Bert kopen beiden een huis van € 200.000 en betalen 5% rente per jaar. Bereken netto loon Bereken gemiddelde heffingsdruk Hoeveel verdient Benno nu meer dan Bert Wat is er gebeurd ten opzichte van opdracht 1 Hoe komt dat???????

Opdracht 2 Bereken nu opnieuw netto inkomen en gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno Is er sprake van nivellering of denivellering ten opzichte van de uitgangssituatie bij opdracht 1? Licht je antwoord toe en geef aan waarom sprake is van nivellering of denivellering

Opdracht 2: Bert Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van € 48.000 = € 51.840 Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen omdat er geen aftrekposten zijn. Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 31.840 = € 12.736. Bij elkaar: € 18.736 Heffingskortingen: € 18.736 - € 2.500 = € 16.236 Netto inkomen is € 51.840 - € 16.236 = € 35.604 Gemiddelde heffingsdruk: € 16.236/€ 51.840 = 31,31%

Opdracht 2: Benno Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van € 96.000 = € 103.680 Belastbaar inkomen is bruto inkomen. Je mag rente niet meer aftrekken = € 103.680 Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 83.680 = € 33.472. Bij elkaar: € 39.472 Heffingskortingen: € 39.472 - € 2.500 = € 36.972 Netto inkomen is € 103.680 - € 36.972 = € 66.708 Gemiddelde heffingsdruk: € 36.972/€ 103.680 = 35,7%

Opdracht 2 Er is sprake van nivellering ten opzichte van opdracht 1 omdat Benno meer belasting gaat betalen (zijn gemiddelde heffingsdruk wordt hoger)

Opdracht 3; Maatregel De regering verhoogt de heffingskortingen met € 1.000 tot € 3.500 per jaar De hypotheekrente aftrek blijft bestaan.

Opdracht 3 Bereken nu opnieuw netto inkomen en gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno Is er sprake van nivellering of denivellering ten opzichte van de uitgangssituatie van opdracht 1? Licht je antwoord toe en geef aan waarom sprake is van nivellering of denivellering

Opdracht 3: Bert Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van € 48.000 = € 51.840 Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen omdat er geen aftrekposten zijn. Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 31.840 = € 12.736. Bij elkaar: € 18.736 Heffingskortingen: € 18.736 - € 3.500 = € 15.236 Netto inkomen is € 51.840 - € 15.236 = € 36.604 Gemiddelde heffingsdruk: € 15.236/€ 51.840 = 29,4%

Opdracht 3: Benno Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van € 96.000 = € 103.680 Belastbaar inkomen: € 103.680 - € 12.000 = € 91.680 Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 71.680 = € 28.672. Bij elkaar: € 34.672 Heffingskortingen: € 34.672 - € 3.500 = € 31.172 Netto inkomen is € 103.680 - € 31.172 = € 72.508 Gemiddelde heffingsdruk: € 31.172/€ 103.680 = 30%

Opdracht 3 Er is sprake van nivellering ten opzichte van situatie 1 omdat Benno nu relatief meer belasting betaalt dan Bert

GemiddeldeHeffingsdruk Bert Benno Nivellering Opdracht 1 31,31 31 Opdracht 2 35,7 nivellering Opdracht 3 29,4 30

Opdracht 4: maatregel De regering verhoogt het belastingtarief dat je betaalt vanaf € 20.000 naar 50% (was 40%) De hypotheekrenteaftrek blijft bestaan en de heffingskortingen blijven op € 2.500

Opdracht 4 Bereken nu opnieuw netto inkomen en gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno Is er sprake van nivellering of denivellering ten opzichte van de uitgangsituatie van opdracht 1? Licht je antwoord toe en geef aan waarom sprake is van nivellering of denivellering

Toets Prisonnersdilemma, liftersgedrag, dominante strategie Berekenen bruto inkomen, belastbaar inkomen, netto inkomen en gemiddelde heffingsdruk (volg stappenplan) Belastingstelsels en (de)nivelleren

Heffingskorting Jaap verdient bruto 100.000 en Piet bruto 20.000. Jaap verdient 5 x zo veel als Piet

Heffingskorting Jaap verdient bruto 100.000 en Piet bruto 20.000. Jaap verdient 5 x zo veel als Piet Beiden gaan 20% belasting betalen. Jaap betaalt 20.000 en Piet 4.000 aan belasting Jaap verdient nu 80.000 netto en Piet 16.000 netto. Jaap verdient nog steeds 5x zoveel als Piet

Heffingskorting Jaap verdient bruto 100.000 en Piet bruto 20.000. Jaap verdient 5 x zo veel als Piet Ze krijgen nu beiden een heffingskorting van 2.000. Dus ze betalen nu 2.000 minder belasting. Jaap houdt over 82.000 en Piet 18.000 Jaap verdient nu nog maar 4,5 zoveel als Piet

Heffingskorting Conclusie: heffingskorting leiden tot kleinere inkomensverschillen

Uitwerking som 3.10 Eerste schijf = 18.628 (18.628 – 0) Tweede schijf = 14.807 (33.436 – 18.629) Derde schijf = 22.257 (55.694 – 33.437)

Uitwerking som 3.10 Eerste schijf = 18.628 x 0,33 = 6.147 Tweede schijf = 14.807 x 0,4195 = 6.211 Derde schijf = 22.257 x 0,42 = 9.347

3.10 4,5% van 200.000 = 9.000

3.10 Bruto inkomen = 45.000 Aftrekposten = 9.000 Belastbaar inkomen = 36.000 Belasting eerste schijf: 6.147 Belasting tweede schijf: 6.211 Belasting derde schijf: 1.077 (0,42 x 2.565 = 1.077) Totaal belasting = 13.435 – 3.561 = 9.874

3.10 Marginale tarief = 42% Gemiddelde tarief = 9.874/45.000 = 21,9%

3.10 Betaalde rente = 9.000 Je trekt deze 9.000 van de bruto inkomen af. Je betaalt er dus geen belasting over. Je zou hier 42% belasting over betalen. 0,42 x 9.000 = 3.780. 9.000 – voordeel van 3.780 = 5.220

3.10 33%

H.4 Inkomensverdeling Nederland is een van de landen ter wereld met een tamelijk gelijke inkomensverdeling Maar toch: Het gemiddelde inkomen kwam in 2011 uit op 24,5 duizend euro 60% van de Nederlandse bevolking een inkomen heeft dat onder het gemiddelde ligt. 3% van de bevolking verdient € 50.000 of meer.

Top 10 landen met gelijke inkomensverdeling Hongarije Denemarken Japan Zweden België Tsjechië Noorwegen Slowakije Bosnië Oezbekistan Finland

H.4 Inkomensverdeling en Lorenzcurve Lorenzcurve laat inkomensverdeling in een land of in een groep zien. Lorenzcurve geeft aan of inkomensverdeling gelijk of ongelijk is. Op de x-as percentage van de bevolking Op de Y- as percentage van de bevolking

Voorbeeld lorenzcurve

Lorenzcurve Jaap 20.000 25% 10% Joop 50% 20% Bert 60.000 30% 75% Bart Persoon Inkomen Personen % van totaal Inkomen als % van het totaal Cumulatief % personen Cumulatief % inkomen Jaap 20.000 25% 10% Joop 50% 20% Bert 60.000 30% 75% Bart 100.000 100% 200.000

H.4 Inkomensverdeling en Lorenzcurve Naarmate de inkomensverdeling gelijker wordt (=nivellering), komt de Lorenzcurve meer naar het midden ( de diagonale lijn)’. Huiswerk voor volgende week donderdag: 4.1, 4.2, 4.3, 4.5 en 4.15

H.5 Winst en toegevoegde waarde Begrippen Balans Productiefactoren en hun beloning Winst Toegevoegde waarde

Balans Overzicht van je vermogen en je bezittingen op een bepaald moment Vermogen: Eigen vermogen: geld dat je zelf in het bedrijf hebt gestopt Vreemd vermogen: geld dat je van een ander hebt geleend Met het vermogen heb je iets gedaan, b.v. bezittingen gekocht

Balans Bart Activa (bezittingen) Passiva (vermogen) Bank 200.000 Eigen vermogen 100.000 Vreemd vermogen totaal

Opdracht: balans Bart koopt een bedrijfsbus voor € 40.000 Bart koopt een broodbakmachine voor € 20.000 Bart koopt ook nog meel, gist en suiker voor € 20.000 Hij betaalt met het geld dat op zijn bankrekening staat. Teken de nieuwe balans van Bart

Balans Bart Activa Passiva Bank 120.000 Eigen vermogen 100.000 Bus 40.000 Vreemd vermogen Meel 20.000 Machine totaal 200.000

Balans Bart Activa Passiva Bank 70.000 Eigen vermogen 100.000 Bus 40.000 Vreemd vermogen 50.000 Meel 20.000 Machine totaal 150.000

Opdracht: balans Bart Lost zijn € 50.000 van zijn lening af en betaalt dat met zijn bankrekening. Teken de nieuwe balans van Bart

Opdracht: balans Bart koopt voor € 10.000 aan meel bij een leverancier en spreekt af dat over een maand te betalen. Teken de nieuwe balans van Bart

Balans Bart Activa Passiva Bank 70.000 Eigen vermogen 100.000 Bus 40.000 Vreemd vermogen 50.000 Meel 30.000 Crediteuren 10.000 Machine 20.000 totaal 160.000

Opdracht: balans Bart bakt € 10.000 aan broden en gebruikt daarvoor voor € 10.000 aan meel. Teken de nieuwe balans van Bart

Balans Bart Activa Passiva Bank 70.000 Eigen vermogen 100.000 Bus 40.000 Vreemd vermogen 50.000 Meel 20.000 Crediteuren 10.000 Machine Broden totaal 160.000

Opdracht: balans Bart verkoopt voor € 10.000 aan broden en spreekt met de klant af dat hij over een maand betaalt. Teken de nieuwe balans van Bart

Balans Bart Activa Passiva Bank 70.000 Eigen vermogen 100.000 Bus 40.000 Vreemd vermogen 50.000 Meel 20.000 Crediteuren 10.000 Machine Debiteuren Broden 00.000 totaal 160.000

Balans Debiteuren: schuld van klant aan bedrijf. Is een bezit en staat aan de activa kant Crediteuren: schuld van bedrijf aan leverancier. Is schuld. Staat aan passiva kant

Uitgeven van aandelen Jan start Bedrijf X Bedrijf X heeft geld nodig voor investeringen. Bedrijf X besluit aandelen uit te geven 1000 aandelen voor € 1.000. Bij elkaar € 1.000.000 (zie balans) Iedereen die een aandeel heeft is ook mede eigenaar van het bedrijf. Als er 1.000 mensen aandelen kopen dan zijn er 1.000 eigenaren.

Balans X Activa Passiva Bank 1.000.000 Eigen vermogen: 1000 aandelen van € 1.000 totaal 160.000

Uitgeven van aandelen Als bedrijf X winst maakt na een jaar, kan het bedrijf besluiten om de winst uit te keren aan de aandeelhouders. Als de winst b.v. € 100.000 is, dan krijgt elke aandeelhouder € 100 dividend € 100 = € 100.000/1.000 aandeelhouders

Beurs Van grote bedrijven met aandelen, worden de aandelen verhandeld op een beurs. De prijs van een aandeel wordt dan bepaald door vraag naar het aandeel en aanbod van het aandeel.

Beurs Aandeel van Bart is nu € 1.000 waard Er zijn 1.000 aandelen Bart maakt € 100.000 winst in 2013. Elke aandeelhouder krijgt dan € 100

Beurs Als mensen nu verwachten dat Bart in 2014 € 200.000 winst maakt en meer dividend uitkeert, dan zal iedereen het aandeel willen kopen Je krijgt dan immers € 200 aan dividend i.p.v. € 100. Als iedereen het aandeel wil kopen, stijgt de waarde (koers) van het aandeel.

Beurs/AEX index De koersen van de aandelen van 25 grote bedrijven bepalen samen de AEX index. De AEX index is dus een soort gemiddelde van de koersen van de aandelen van die 25 grote bedrijven. Als het goed gaat met de economie, stijgen ook meestal de koersen van de aandelen en daarmee ook de AEX index.

Jaarrekening (2013) Kosten inkomsten Inkoop 10.000 Omzet 100.000 loon 40.000 Huur Rente Winst 30.000 totaal

Winst en verlies Winst = omzet – kosten 30.000 = 100.000 – 70.000

Toegevoegde waarde Ik voeg als ondernemer waarde toe. Stel, ik ben een spijkerbroeken fabrikant ik koop van € 10.000 aan katoen, ritsen en garen ik maak daarvan spijkerbroeken en verkoop die voor € 100.000 Hoeveel waarde voeg ik toe?

Toegevoegde waarde Toegevoegde waarde: omzet – inkoop 90.000 = 100.000 – 10.000

Toegevoegde waarde De toegevoegde waarde wordt verdeeld als beloning over de productiefactoren die de toegevoegde waarden hebben gerealiseerd

Productiefactoren en beloning Arbeid Loon 40.000 Kapitaal Rente 10.000 Huur Natuur Pacht 00.000 Ondernemerschap Winst 30.000 TOTAAL 90.000 (gelijk aan toegevoegde waarde)

Resultatenrekening en balans Resultatenrekening: laat winst/verlies en toegevoegde waarde zien Als je winst maakt, word je rijker en neemt je eigen vermogen toe…. Als je verlies maakt, word je armer en neemt je eigen vermogen af En dat zie je op de balans….

Hoofdstuk 6: verzekeren Vandaag: introductie opdracht Morgen: uitleg en opdrachten Donderdag: opdrachten maken

Verzekeren:opdracht (1) Eerst alleen: schrijf zoveel mogelijk verzekeringen op die je kent (er zijn heel veel verzekeringen)

Verzekeren:opdracht (2) Samen: maak met elkaar van beide lijstjes een lijst met alle verzekeringen die jullie kennen.

Verzekeren:opdracht (3) Samen: beargumenteer met elkaar waarvoor jullie je wel zouden verzekeren en waarvoor niet.

Verzekeren:opdracht (4) Ga de verzekeringen die je hebt opgeschreven onder verdelen in soorten verzekeringen die volgens jullie bij elkaar horen (voorbeeld alle verzekeringen die met wonen te maken hebben)

Waarom Tegen risico Risico aversie: mensen willen geen risico lopen Nederlanders zijn erg risico avers We zijn - na Zwitserland - wereldwijd het land waar het meeste wordt uitgegeven n verzekeringen

Verzekeringen Particuliere verzekeringen: Sociale verzekeringen: mag je zelf kiezen om het wel of niet te doen. Premie gebaseerd op risico (wie meer risico loopt moet meer premie betalen) Annuleringsverzekering, reisverzekering, Sociale verzekeringen: verplicht gesteld door de overheid Premie gebaseerd op solidariteit (wie meer verdient, moet meer premie betalen)

sociale verzekeringen Werknemersverzekeringen Voor mensen in loondienst WW, WIA Volksverzekeringen Voor alle Nederlanders AOW, ANW, AWBZ Premies betaald via loonheffing door werknemers

Zorgverzekeringswet (ZVW) Zorgverzekering is een tussenvorm tussen sociale verzekering en particuliere verzekering Basisverzekering is verplicht voor alle Nederlanders. Premie van basisverzekering bestaat uit vast deel (voor iedereen hetzelfde) en inkomensafhankelijk deel (solidariteit)

zvw Aanvullende verzekering is niet verplicht Premie aanvullende verzekering is voor iedereen hetzelfde (dus geen solidariteit)

Premie verzekering Premie: de prijs van een verzekering Totaal schadebedrag = € 40.000.000. Schadebedrag delen door aantal verzekerden € 40.000.000/100.000 = € 400 premie

Averechtse selectie De mensen met goede risico’s verzekeren zich niet, de mensen met slechte risico’s wel. Gevolg: verzekeren wordt erg duur (weinig premiebetalers, veel uitkeringen) Oplossen: verzekering verplichten zoals bij ziektekostenverzekering. Premiedifferentiatie: mensen met weinig risico betalen lagere premie.

Moral hazard Mensen gedragen zich roekeloos of risicovol omdat ze toch al verzekerd zijn Gevolg: veel schade en hogere premies Oplossen: eigen bijdragen/risico bij schade, schade uitkering aan maximum verbinden Premiedifferentiatie (als je weinig schade hebt, dan betaal je weinig premie)

Asymmetrische informatie Asymmetrische informatie: de verzekerde weet meer dan de verzekeraar. De verzekeraar is altijd op zoek naar informatie van de verzekerde. b.v. je betaalt een lage premie als je gezond leeft: maar hoe weet de verzekeraar of je gezond leeft. Je verzekert je Iphone. De verzekeraar wil weten of je met de politie in aanraking bent geweest?

Huiswerk t/m opdracht 3.6