1 Ontwerponderzoeks-programma’s PM Structuur-componenten in onderzoeksprogramma’s –domein –probleem/doel –idee/harde kern (incl. vocabulair) –positieve heuristiek –model als p.h.
2 PM. Soorten RP’s
3 Ontwerpprogramma’s Voorbeelden: nieuwe materialen, geneesmiddelen, lesprogramma’s, computer-programma’s andere RP’s betrokken als toeleverings-RP KERNIDEE: descriptief meta-RP (Weeder c.s.): –ontwikkeling van een ontwerp-RP: ± systematische poging om overeenstemming te bereiken tussen: eigenschappen van beschikbare materialen eisen afgeleid van bedoelde toepassingen Bij uitwerking: verwarring 2 onderscheidingen
4 Het naïeve model: de standaard probleem-situatie RE: relevante eigenschappen W: gewenste eigenschappen x: prototype O(x): feitelijke/operationele eigenschappen W/O(x): gewenst resp. operationeel profiel NB1: E òf niet-E in RE, niet beide! NB2: W individu- of groepsgerelateerd RE W O(x) O(x)-W W-O(x)
5 Standaard problemen W-O(x) –niet-gerealiseerde gewenste eigenschappen O(x)-W –gerealiseerde ongewenste eigenschappen vast te stellen door experimenteel toetsen van de claim W=O(x) vormen sleutel- of onderhandelingsopties
6 Beoordelingscriteria voor toestandsovergangen I: x2 is een (kwalitatieve) verbetering van x1 W-O(x2) deelverz. W-O(x1) O(x2)-W deelverz. O(x1)-W tenminste 1x echte deelverz. RE O(x1) O(x2) W * *
7 Vervolg: concessies verg. “Drugs looking for diseases” I: W2 is een (kwalitatieve) concessie tov W1 W2-O(x) deelverz. W1-O(x) O(x)-W2 deelverz. O(x)-W1 tenminste 1x echte deelverz. RE O(x)W2 W1 * *
8 Concretiseringen vh naïeve model onderscheid structurele/functionele eigenschappen explicitering potentiële toepassingen,,,,,,,,,,,,,,,,,,,, potentiële realiseringen uitbreiding met mogelijk relevante eigenschappen verfijning JA/NEE karakter van eigenschappen,,,,,,,,,,,,,,, met relevantiegraden van eigenschappen kwantitatieve versies vd criteria
9 Hierna Onderscheid structureel/functioneel, met –S/F-splitingsprincipe –heuristische principes explicitering potentiële toepassingen partiële analogie met waarheidsbenadering extrapolatie naar producten op de markt
10 S/F-MODEL S/F: structurele/functionele eigenschappen (SUF=RE) OS(x)/OF(x):operationeel structureel/funct.ioneel prof. van x WF:gewenst functioneel profiel GS(WF): voor WF geschikt structureel profiel: GS=OS(x) cg OF(x)=WF ->cg:heeft tot causaal gevolg NB1: expliciet ruimte voor functionele equivalenten NB2: beoordelingskriteria nu itv F-eigenschappen
11 Diagram S/F-model OF(x) WF F OS(x) GS(WF) S cg
12 S/F-SPLITSINGSPRINCIPE minimale causaliteit/maximale onderhandelingsruimte –(a) OS(x)=OS(x*) cg OF(x)=OF(x*) –(b) alle leden S=RE-F nodig om (a) algemeen waar te maken
13 HEURISTISCHE PRINCIPES (ongeldig, toch nuttig als default-regels) HP1: toenemende structurele gelijkenis leidt (vermoedelijk) tot toenemende functionele gelijkenis HP2: en omgekeerd, zij het met meer uitzonderingen vanwege causale asymmetrie NB1: geen HP's voor functionele concessies NB2: Weeber c.s. verwarden W/O en S/F
14 S/FA-MODEL K(A): kenmerken potentiële applicaties, bijv. mbt ziekte K(y): kenmerken-profiel van p.a. y, bijv. ziekte-profiel – K(y) bepaalt ( ) WF(y) eenduidig, bijv. WF(y) is causaal noodzakelijk en voldoende om y te genezen – NB: niet omgekeerd !? SFK(A) K(y) WF(y) GS(y) OS(x) OF(x) cg
15 Vervolg Beoordelingskriteria blijven itv F-eigenschappen Extra Heuristische Principes (itv voorbeeld): –gelijkenis in ziekte-profielen impliceert gelijkenis in gewenste functionele profielen, –en omgekeerd
16 RS/FA-MODEL Inbouwen potentiële realisaties +/- analoog: IDEE: structurele eigenschappen kunnen op verschillende manieren gerealiseerd worden –bijv. staal of plastic
17 PARTIËLE ANALOGIE MET WAARHEIDSBENADERING pm M/T: verz. conceptuele/empirische (fysische, nomische) mogelijkheden Y dichterbij T dan X: T-Y/Y-T (echte) deelverz. T-X/X-T –ofwel itv van symmetrische verschillen: T ª Y (echte) deelverzameling T ª X
18 OVEREENKOMSTEN met naïeve model formeel : verkleining symmetrische verschillen conceptueel : beide zijn vormen van probleem- oplossen ihb probleemreductie
19 VERSCHILLEN (bij gefixeerde M/RE) 1) T/W kan niet/wel veranderd worden 2) T is onbekend; W is bekend; gevolg: 3) experimentele beoordeling veranderingen – theorieën: indirect resp. prototype/wensen: direct 4) theorie- en wensenverandering: theoretische activiteit prototypeverandering: materiële activiteit 5) X/T-benadering idealiter vrij van externe invloeden O(x)/W-benadering zeker niet, ook niet ideaal – NB1: M (evenals RE) wel onderhandelbaar – NB2: Heuristische principes S/F-model verwant aan projectie-stelling bij twee conceptuele niveaus