Het effect van het doen van stage op de bevlogenheid van studenten Een longitudinaal onderzoek naar het effect van het doen van stage op de bevlogenheid van tweedejaars studenten van de opleiding HRM Ben van Veen - Janina Banis - Stephan Corporaal Stephan Corporaal
Context In het Nederlandse hoger onderwijs wordt het steeds belangrijker dat studenten binnen de daarvoor vastgestelde termijnen het diploma voor de gekozen opleiding behalen. De aandacht voor het identificeren van de factoren die studenten succesvol maken neemt daardoor toe. Succesvolle studenten gaan op in hun studie, zijn enthousiast en bruisen van de energie (Schaufeli & Bakker, 2003) en zijn daarom erg bevlogen voor hun studie. De stageperiode tijdens een opleiding kan voor studenten een positieve stimulans zijn voor de bevlogenheid voor hun studie. Belang van stages in het hoger onderwijs voor de motivatie, bevlogenheid en prestaties van studenten wordt breed onderkend (zie bijvoorbeeld Callanan & Benzing, 2004 ; Coco, 2000 ; Taylor, 1988). Nog geen onderzoek naar invloed van het doen van stage op de bevlogenheid van studenten voor hun studie.
Theorie en concepten 1/4 Bevlogenheid Bevlogenheid is een positieve, affectief-cognitieve toestand van opperste voldoening, die wordt gekenmerkt door vitaliteit, toewijding en absorptie (Schaufeli & Bakker, 2004). Vitaliteit kan omschreven worden als het bruisen van energie, fitheid en onvermoeibaarheid. Toewijding is de mate van betrokkenheid bij het werk. Absorptie verwijst naar de mate waarin iemand kan opgaan in zijn werk (Bakker, 2009). Bevlogenheid wordt geassocieerd met succes en betere prestaties , omdat (1) bevlogen personen relatief vaak positieve emoties zoals voldoening en enthousiasme ervaren; (2) bevlogen personen een betere gezondheid hebben en daardoor beter in staat zijn om hun werk gerelateerde doelen te bereiken; (3) bevlogen personen hun eigen hulpbronnen kunnen mobiliseren en daardoor in staat zijn om het beste uit zichzelf te halen en (4) bevlogen personen hun bevlogenheid overdragen aan anderen en daarmee de teamprestaties verhogen (Bakker, 2009).
Theorie en concepten 2/4 Veronderstelde relatie van het doen van stage op bevlogenheid voor de studie o.b.v.: Aangetoonde relatie tussen bevlogenheid en studieprestaties (zie bijvoorbeeld Frese, 2009). Aangetoonde samenhang bevlogenheid met twee typen hulpbronnen: werk gerelateerde hulpbronnen, zoals feedback en coaching - en persoonlijke hulpbronnen zoals optimisme en eigen effectiviteit (Bakker & Demerouti, 2008). Stages bieden studenten een aantal aantrekkelijke werk gerelateerde hulpbronnen die doorgaans in het reguliere onderwijs niet ervaren worden (Coaching en begeleiding van professionals, realistische, uitdagende praktijkvraagstukken die een beroep doen op de competenties van studenten en veel mogelijkheden om nieuwe vaardigheden te leren (Coco, 2000). Hypothese 1: het doen van een stage heeft een positieve invloed op de bevlogenheid van studenten voor hun studie.
Theorie en concepten 3/4 Autonomie De mate van vrijheid en onafhankelijkheid in het plannen van werk, in het nemen van beslissingen in werk en het bepalen van de manier waarop het werk wordt gedaan (Morgeson & Humphrey, 2006). Veronderstelde modererende werking van ervaren autonomie op de veronderstelde relatie van het doen van stage op bevlogenheid voor de studie o.b.v.: Indien de ervaren autonomie in de stage groot is, hebben studenten meer mogelijkheden om hun werkzaamheden af te stemmen op hun interesses en waarden (Taylor, 1998). Bovendien zijn studenten in staat om beter om te gaan met problematiek die voortvloeit uit conflicterende eisen tussen enerzijds school en anderzijds hun stageplek (Taylor, 1998). Uit veel empirisch onderzoek blijkt dat autonomie een sterk effect heeft op arbeidssatisfactie (o.a.: Hackman & Oldham, 1976, Morgesson & Humphrey, 2006). Hypothese 2a: de mate van autonomie in de stage modereert het effect van het doen van een stage op de bevlogenheid van studenten.
Theorie en concepten 4/4 Pro-actieve persoonlijkheid Proactieve persoonlijkheid kan worden gedefinieerd als: “One who is relatively unconstrained by situational forces, and who effects environmental change” (Bateman & Crant, 1993). Proactieve personen zoeken 1. naar mogelijkheden om initiatief te nemen en betekenisvolle veranderingen teweeg te brengen (Bateman & Crant, 2003) en 2. naar leeractiviteiten en leerkansen (Frese et al., 1996; London & Mone, 1999). Veronderstelde modererende werking van een pro-actieve persoonlijkheid op de veronderstelde relatie van het doen van stage op bevlogenheid voor de studie o.b.v.: Bevlogenheid kan gezien worden als een vorm van proactief gedrag (Macey & Schneider, 2008). Proactief gedrag leidt net als bevlogenheid tot betere prestaties (Fuller & Marler, 2009) en betere gezondheid (Sonnentag, 2003) en houdt in dat mensen het beste uit de situatie of zichzelf proberen te halen (Crant, 2000). Proactief gedrag wordt verder ook beïnvloed door zowel werkgerelateerde hulpbronnen (als autonomie) en persoonlijke hulpbronnen (proactieve persoonlijkheid) (Parker, Williams & Turner, 2006). Hypothese 2b: de mate van pro-actieve persoonlijkheid van studenten modereert het effect van het doen van een stage op de bevlogenheid van studenten.
Onderzoeksmodel
Hypotheses Hypothese 1: het doen van een stage heeft een positieve invloed op de bevlogenheid van studenten voor hun studie. Hypothese 2a: de mate van autonomie in de stage modereert het effect van het doen van een stage op de bevlogenheid van studenten voor hun studie. Hypothese 2b: de mate van pro-actieve persoonlijkheid van studenten modereert het effect van het doen van een stage op de bevlogenheid van studenten voor hun studie.
Methode 1/2 Longitudinaal, kwantitatief onderzoek naar de relatie tussen het doen van stage en de bevlogenheid van studenten voor hun studie. 3 meetmomenten (voor, tijdens en na het doen van stage). Presentatie en working paper o.b.v. onderzoek na 2 meetmomenten (t0 en t1). Respondenten. Procedure.
Methode 2/2 Meetinstrumenten Analyse Bevlogenheid voor de studie : Schaufelli & Bakker (2003). Pro-actieve persoonlijkheid : Bateman & Crant (2003). Autonomie tijdens de stage : Morgeson & Humphrey (2006). Analyse Preliminary analyses voor onderzoek naar normaalverdeling data. Paired-samples t-test voor onderzoek naar de invloed van het doen van stage op bevlogenheid voor de studie. Aanmaken variabele ‘effect van stage’ voor onderzoek naar de invloed op de bevlogenheid voor de studie en de drie onderliggende concepten (vitaliteit, toewijding en absorptie) afzonderlijk. Pearson’s productmomentcorrelatie voor onderzoek naar de invloed van de modererende werking van pro-actieve persoonlijkheid en autonomie tijdens de stage op invloed van het doen van stage op bevlogenheid voor de studie en de drie onderliggende concepten (vitaliteit, toewijding en absorptie) afzonderlijk.
(Voorlopige) resultaten 1/2 Gemiddeld genomen zijn studenten op meetmoment t0 (voor het doen van stage) meer bevlogen (mean = 3,53 ; ,754 sd) dan op meetmoment t1 (tijdens het doen van stage) (mean = 3,25 ; , 826 sd). Het verschil tussen deze meetmomenten is significant (t = 3,39 ; p = ,001). Hypothese 1 hiermee voorlopig verworpen Gemiddelde Bevlogenheid t0 t1 Het doen van stage
(Voorlopige) resultaten 2/2 Op basis van de Pearson’s correlatie kunnen we concluderen dat er geen significante samenhang is tussen autonomie en het effect van stage op de bevlogenheid van studenten (r = 0.18; p = 0.223; n = 48). Vergelijkbare resultaten vinden we voor toewijding (r = 0.13; p = 0.365; n = 48), absorptie (r = 0.14; p = 0.336; n = 48) en vitaliteit (r = 0.18; p = 0.231; n = 48). Ook blijkt er geen significante samenhang te zijn tussen proactieve persoonlijkheid en het effect van stage op de bevlogenheid van studenten (r = 0.00; p = 0.981; n = 44). Vergelijkbare resultaten vinden we voor toewijding (r = -0.04; p = 0.810; n = 44, absorptie (r = 0.10; p = 0.530 n = 44) en vitaliteit (r = -0.07; p = 0.675; n = 44). Blijkbaar hebben autonomie en proactieve persoonlijkheid geen invloed op het (negatieve) effect van stage op de bevlogenheid van studenten. Hypothese 2a en 2b voorlopig verworpen.
Discussie a.d.h.v. vragen aan publiek Welke verklaring is denkbaar voor het onverwachte negatieve effect van het doen van stage op de bevlogenheid van studenten voor hun studie ? Welke verklaring is te bedenken voor het uitblijven van een modererend effect van pro-actieve persoonlijkheid en autonomie op de negatieve invloed van het doen van stage op de bevlogenheid van studenten voor hun studie ?
Bedankt voor uw aandacht Voor vragen neem contact op met Ben van Veen : b.j.vanveen@saxion.nl Janina Banis : j.banis@saxion.nl Stephan Corporaal : s.corporaal@saxion.nl
Working Paper Uw feedback of reactie is welkom via : https://docs.google.com/document/d/1mlLybDZ5BAoQs_vh-EczQWSxagYnrrunZVimH6-Kslc/edit Denk en doe met ons mee